Het jodendom als vraag aan de kerk

De vraag naar de zending

De middelste vraag

Bij ons nadenken over de ‘vragen van het jodendom aan de kerk’ volgens Miskotte zijn we aangekomen bij de vierde vraag. Dat is dus de middelste van het rijtje van zeven en ook werkelijk een centrale kwestie. Miskotte verwoordt die joodse vraag zo: Nu ‘rijst de vraag van het jodendom, welk recht de christenheid, de kerk heeft, om onder de jóden zending te drijven?’

We weten allemaal, dat we hier roeren aan een vraag, die deputaten steeds beziggehouden heeft, en die ook het beeld van het ‘Israël-werk’ binnen onze kerken voor een belangrijk deel kleurt. Er is in dit blad dikwijls geschreven over de veronderstelde en de werkelijke betekenis van woorden als zending, evangelieverkondiging, ontmoeting en gesprek. De geschiedenis en het belang van de naam van het deputaatschap zijn zo vaak aangehaald, dat ik hier niet uitvoerig daarbij hoef stil te staan.

Gewoon en direct

Laten we eerst eens luisteren naar de joodse vraag. Die is er in dit geval op verschillende manieren.

In de vorige artikelen in deze serie is benadrukt, dat het bij het vragen van Israël niet zomaar gaat om vragen naar de weg of naar de tijd, maar dat het een wezenlijk en betekenisvol vragen is. Dat kan bij deze vraag nummer vier nu eens wat gerelativeerd worden - voorlopig, althans. We komen de vraag ook heel gewoon en direct tegen.

Ik herinner me dat ook uit de tijd dat ik in Jeruzalem woonde. Soms werd op verrassende momenten de vraag gesteld, wat ik nu toch eigenlijk kwam doen.

Ik geloof, dat de vraag nog veel vaker niet gestèld wordt, maar wel meespeelt in gesprekken en ontmoetingen. Eens sprak ik met een oudere joodse heer over het werk van Professor Boertien, en hij zei me, dat hij nooit precies geweten had, wat diens opdracht in Jeruzalem geweest was. Hij had daar ook nooit naar gevraagd, want hij had hem zeer gewaardeerd en het was, meende hij, bij mensen van de kerk dan toch vaak maar beter om niet precies te weten, met wat voor organisaties ze alles te maken hadden. Een opmerking als deze maakt in elk geval duidelijk, hoe sterk de vragen leven, vaak zonder dat ze worden uitgesproken - en hoe ze ook de houding van joden bepalen tegenover christenen. De vraag ligt Israël voor op de tong, maar dikwijls beheerst men zich.

De rechtvaardigen uit de heidenen

Daar komt nog iets bij, dat ook een klein stukje kan verklaren van de joodse verwondering over christelijke zending.

Israël heeft zelf zelden geprobeerd, anderen ertoe te bewegen om jood te worden.

Dat heeft natuurlijk te maken met de positie van het joodse volk in de geschiedenis, want het vormde meestal een kleine minderheid. Vaak stonden er strenge straffen op het verbreiden van het joodse geloof, en men riskeerde niet alleen voor zichzelf negatieve gevolgen, maar ook voor alle joden in een stad of land.

Maar er is nog een reden voor dit gebrek aan zendingsijver: in het joodse denken is ook plaats voor ‘rechtvaardigen uit de volkeren’, die dus wel ‘deel hebben aan de komende wereld’ (een beetje eenvoudig, maar toch wel ongeveer te vertalen met ons ‘behouden worden’) maar niet joods zijn. Dat betekent niet, dat geloof en levenswandel onbelangrijk zijn. Er zijn duidelijk vastgelegde normen, waaraan zulke rechtvaardige heidenen zich te houden hebben, maar in elk geval is de waarheid breder dan alleen het jodendom. Joods leven is een extra: wie jood is, moet zich houden aan vele geboden, heeft vaak met vervolgingen te maken en hoort bij het bijzondere volk, dat moet leven als een licht voor de heiden-volkeren. Het brengt extra plichten, en dat is niet aantrekkelijk voor de meeste mensen. Daarom hebben dikwijls de rabbijnen het mensen afgeraden, jood te worden.

Moet Israël verdwijnen?

Achter die eerste manier van vragen zit een tweede, niet meer zo direct en eenvoudig, maar met boosheid en verontwaardiging, met negatieve gevoelens van jaren en in zekere zin al eeuwen oud.

Dat klinkt ook wat door in de formulering van Miskotte, wanneer hij schrijft: ‘waar haalt de kerk het recht vandaan?’ Voor ons is dat op het eerste gehoor een rare vraag. Het gaat niet om een recht, maar om een opdracht, en die kunnen we precies aangeven. En verder is er toch het recht op vrijheid van godsdienst. Iedereen mag zijn mening uiten en anderen proberen te overtuigen.

Maar bij deze vraag speelt de geschiedenis tussen kerk en Israël, met de pijn, dat het nog altijd maar niet genoeg is, dat men Israël nog altijd bedreigt en kleiner maken wil. Soms wordt er - pijnlijke vergelijking - door joden gesproken over een voortzetting van de ‘holocaust’, van de grote moord op het joodse volk in de tijd van de tweede wereldoorlog. Zoals de nazi’s toen de joden wilde vernietigen, is dan de redenering, is ‘de jodenzending’ ook een poging, het joodse volk te doen verdwijnen.

Ik schroom wat, dit op te schrijven, omdat ik besef, hoe moeilijk deze gedachtengang te volgen is voor kerkelijke mensen, die bij ‘zending’ denken aan het beste, dat de kerk te bieden heeft. Maar wanneer we willen proberen te begrijpen, waaraan joden denken bij dit begrip, hoort dit er ook bij.

Misverstanden rechtzetten

Op dit punt is wel een en ander op te lossen met een verduidelijking van wat zending nu eigenlijk is.

Gedeeltelijk is het treurig, voor een deel ook een geluk, dat we daarbij kunnen beginnen, de allerverschrikkelijkste vooroordelen uit de weg te ruimen. Geen rechtgeaarde zendeling zal mensen met geld of met andere stoffelijke voordelen tot de doop willen bewegen, maar zoiets moet soms toch nog gezegd worden. Verder en dieper gaat het, uit te leggen dat wij bekering niet zelf in de hand hebben, maar ons alleen in de weg willen stellen van Gods handelen.

Daarbij is de ‘jodenzending’ natuurlijk eigenlijk een goed bedoelde poging, recht te doen aan de bijzondere plaats van het joodse volk, hen niet op één lijn te stellen met de eerste de beste heiden. Wat echter bedoeld was als een tegemoetkoming aan joden, werd door hen ervaren als een bijzonder instrument, speciaal vervaardigd om de joden van hun geloof af te brengen.

Verwonderlijk is het, hoe groot soms de angst voor zending is, hoe sterk men de resultaten overdrijft. Dat komt voort uit de poging, de gevaren serieus te nemen, maar soms ook uit een onbewuste angst voor die christenen, die zo lang en zo vaak de bepalende kracht in de maatschappij geweest zijn.

Wat willen we eigenlijk?

We komen de vraag naar de zending ook nog op een derde niveau tegen, en ook daarmee moeten we ons bezig houden.

Met het rechtzetten van misverstanden redeneren we de vraag niet weg: die blijft en is belangrijk voor ons. De diepste vraag is, wat we eigenlijk met onze zending tot Israël willen bereiken. Wanneer we als gezondenen naar Israël gaan, is dat dan om te bekeren, om te spreken, te luisteren, om te ontmoeten rond het levende woord van God?

In hoeverre hebben we ons plan al klaar, en waar zijn we nog open voor verrassingen? Zulke vragen gaan ons te boven, maar we zullen er toch vaak wel een mening over hebben. Israël is in elk geval zeer benieuwd naar onze antwoorden.

De vraag naar het doel van de zending hangt samen met de vraag naar de mensen om wie het gaat. Wat is Israël? Wat zegt de bijbel daarover? En wat is in dat licht de betekenis van ons kerk-zijn naast Israël, al zo lang? Is een dialoog, een gelijkwaardig gesprek, principieel mogelijk, of is het enkel een zendingsstrategie, waarmee je tegenwoordig verder komt dan met de klassieke benadering? Wat is liefde voor Israël? Moeten we mensen redden van het oordeel, of het volk van God ondersteunen? Anders gezegd: bidt Israël tot dezelfde God, die wij hebben mogen leren kennen als de Vader van de Here Jezus Christus?

Hoe intensiever mensen zich bezig houden met Israël, hoe meer ze dikwijls onder de indruk raken van het geloof en de trouw van het volk, hoe minder ze menen, dat Israël iets mist, dat wij door de zending kunnen aanvullen. Miskotte noemt het voorbeeld van Hermann Cohen, een filosoof uit de 19e eeuw, niet een typisch voorbeeld van een vrome jood. Toen hij begreep, hoe veel Christenen ervan uitgaan, dat het jodendom een godsdienst is, die haar voltooiing vindt in het christendom, zei hij: ‘Wat? ... De Here is mijn herder, mij ontbreekt niets!’ Een uitspraak, die in zijn eenvoud een wel zeer diepe en brede betekenis heeft.

Het grote schisma

Daarmee is nog geen antwoord gegeven op de vraag naar onze opdracht - en dat wil ik hier ook niet doen. We moeten tot antwoorden komen, en tot een goede en bijbelse manier, die om te zetten in handelen en spreken. Maar dat kost meer tijd dan ik hier en nu heb, en ik wil graag de vraag voluit tot zijn recht laten komen.

Daartoe kom ik nog een keer terug op Miskotte, want niet voor niets hebben we hem ons als gids genomen door het moeilijk begaanbare land van de joodse vragen.


Miskotte gebruikte voor de scheiding tussen Kerk en Israël eens het woord ‘schisma’. Geen gewoon woord. Het betekent ook scheiding, maar wordt meestal gebruikt in de kerkgeschiedenis voor het uit elkaar gaan van twee kerken. Het bekendst is het schisma tussen de kerken van het oosten en het westen. Maar daar is een probleem: bij ‘schisma’ heb je te maken met twee kerken, die eerst één waren en eigenlijk ook één hadden moeten blijven. Het verbindende, het geloof in God en het karakter van Lichaam-van-Christus, is veel sterker dan het onderscheidende. Een schisma is pijnlijk, mag er eigenlijk niet zijn. Wat misschien wel eens goed en nodig is, voor de duidelijkheid, om de goeden van de slechten te scheiden, is een ‘scheiding’ ... of een ‘afscheiding’.

Maar hoe is het nu tussen kerk en Israël? Wat is belangrijker, het verbindende of het scheidende? Kan daar nog van een schisma gesproken worden, of moet je zeggen, dat dat onzin is, en het eenvoudig gaat om twee verschillende godsdiensten, die zo grondig verschillend zijn, dat er over eenheid niet te denken valt? Wat is belangrijker, het verenigende geloof in God, de Schepper van hemel en aarde, of het geloof in Jezus als de Christus, dat ons scheidt van het jodendom? Is de eenheid bepalend van het Oude Testament, de wet en de profeten, die we gemeenschappelijk hebben, of de scheiding door het Nieuwe Testament, dat de kerk wel als Woord van God aanvaardt, en Israël niet?

Daar hebben we weer de vraag naar de zending, maar ik een ander jasje. Misschien zou het niet zo slecht zijn, ons daarop eens wat meer te bezinnen. Ik verwacht daar heel verschillende antwoorden, misschien ook wel eens verrassende meningen en consequenties. Het zou kunnen, dat de vragen van Israël, de vragen van God aan ons door Israël, ook hier onze kerkelijke gesprekken tot nieuw leven wekken.

drs. Rien van der Vegt
Vrede over Israël jrg. 46 nr. 4 (sep. 2002)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel