De Derde Tempel
Chanoeka
In de eerste week van december, in de joodse maand kislev, viert Israël Chanoeka, het feest van de herinwijding van de tempel in het jaar 165 v. Chr.
Een duistere periode in de geschiedenis van Israël werd toen afgesloten. De hellenistische koning Antiochus IV Epiphanes wilde het leven in het Midden Oosten een hellenistisch karakter geven. Hij verbood daartoe de joodse religie en liet een beeld van de Griekse god Zeus in de tempel plaatsen. Na een succesvolle opstand van de Maccabeeën vond herinwijding van tempel plaats. Daarvan is de chanoeka-lamp, de negenarmige kandelaar, het symbool. Zo heeft Chanoeka zich ontwikkeld tot een feest van het licht.
Israël is het feest blijven vieren na de verwoesting van de tempel in 70 na Chr. Nu vooral gericht op de vervulling van de Messiaanse belofte waarbij aan de herbouw van de tempel een centrale plaats toegekend wordt.
Dit Messiaanse aspect gericht op de tempel, o.a. ontleend aan de woorden uit Maleachi 3:1 ‘plotseling zal tot zijn tempel komen de Here’ staat ook in de kerk centraal bij het Kerstfeest, dat eveneens tot een lichtfeest is uitgegroeid.
In de kerk belijden wij Jezus als de Messias. Lukas beschrijft het plotselinge komen van Hem en vertelt tevens hoe Hij in de tempel gebracht wordt (Luk. 2:21-52). Blijkbaar hebben de Messiaanse verwachting en de tempel iets met elkaar te maken.
Gebed om herbouw van de tempel
Binnen de joodse religie neemt het verlangen naar de herbouw van de tempel blijvend een centrale plaats in.
De uitdrukking ‘volgend jaar in Jeruzalem’, uitgesproken op Grote Verzoendag en bij de viering van het Pascha, wijst reeds in deze richting. Temeer, omdat binnen het Jodendom Jeruzalem niet zonder tempel gedacht kan worden. De verwachting wordt vooral levend gehouden in de liturgische gebeden. In het ‘Achttiengebed’, dat dagelijks gebeden wordt, lezen we in de 17de bede: ‘en doe de dienst terugkeren naar het binnenste van uw huis, en de vuuroffers van Israël en hun gebed neem die in liefde welwillend aan’.
Het gebruikte woord ‘dienst’ is een aanduiding voor de offerdienst in de tempel. ‘Offerdienst’ is ook na de verwoesting van de tempel een kernwoord binnen de joodse religie gebleven omdat het naast de dienst van het hart, het gebed (Deut. 11:13), en de dienst in het doen van de geboden (Deut. 6:13-18), de centrale uitdrukking voor de relatie van God met zijn volk is gebleven. Nu er geen tempel meer is, zijn alleen gebed en gebod als dienst overgebleven. Toch zal, zo is de stellige verwachting binnen het Jodendom, in de laatste dagen, ook de offerdienst weer hersteld worden. Als dan tevens de Here, naar de woorden van het geciteerde gebed: ‘die zijn Inwoning terugbrengt naar Sion’ weer in de tempel teruggekeerd zal zijn (vgl. Mal. 3:1), zal in de offerdienst de verbondenheid van God met zijn volk opnieuw tot uitdrukking gebracht kunnen worden.
Bestaan er goede gronden voor deze verwachting?
Een blijvende opdracht in alle geslachten
De herbouw van de tempel wordt gegrond op de - zowel in de schriftelijke als in de mondelinge openbaring - door God gegeven opdracht aan Mozes op de berg Sinaï. De opdracht wordt dus zowel in het Oude Testament als in de Talmoed verwoord. Hij behoort tot één van de 613 geboden die door het joodse volk voortdurend moeten worden gedaan.
De Middeleeuwse joodse geleerde Maimonides zegt daarover: ‘De Schepper beval ons een verkoren huis voor zijn dienst op te richten, waar de cultische offers gebracht moeten worden... voor alle tijden’.
In het boek Exodus komen we de opdracht tegen in hoofdstuk 25:8. We lezen daar: ‘En zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen’.
In de mondelinge overlevering, waarvan de Talmoed de neerslag vormt, wordt gesproken over een ‘funderingssteen’ van waaruit de Here de aarde geschapen heeft. Op deze steen werd het Heilige der heiligen gebouwd. De tempel, daar waar God bij zijn volk woonde, vormde dus de ‘navel der aarde’ (Ezechiël 38:12), en moet deze weer gaan vormen. Daarom heeft elke generatie de opdracht de tempel te herbouwen.
Hierboven schreven we al dat herbouw van de tempel iets met de Messiasverwachting te maken heeft. Binnen het Jodendom is de vraag aan de orde gesteld of de herbouw vóór of ná de komst van de Messias moet plaatsvinden. De conclusie luidde: vóór de komst van de Messias. Waarom? De komst van de Messias is een belofte van God die Hij Zelf op Zijn tijd zal vervullen. De bouw van de tempel is een gebod. En een gebod moet wanneer ook maar mogelijk uitgevoerd worden. Bij de bouw van de tweede tempel heeft men ook niet gewacht tot de komst van de Messiaanse eeuw. Men is gewoon gaan bouwen en bleef tegelijk uitkijken naar de komst van de Messias.
Maar waarom is men dan, nu een groot deel van de Joden naar het land teruggekeerd is en Jeruzalem in handen van Israël is nog niet begonnen met de herbouw van de tempel? Herbouw is toch een opdracht voor elke generatie? Zeker!
Toch vindt men op grond van joods religieuze rechtsgronden dat voor het huidige tijdsgewricht de herbouw van de tempel nog verboden is. Men baseert dit op 1 Kronieken 22:8 waar staat dat, zolang er nog om Sion gestreden wordt, de tempel niet herbouwd mag worden.
Het model van de derde tempel
Binnen het Jodendom is ook de vorm van de derde tempel inhoud van discussie geweest. Men zou op deze vraag het simpele antwoord verwacht hebben: ‘naar het model van Ezechiël’ (in hoofdstuk 40-43). Toch komt men in de Talmoed tot een andere conclusie. De derde tempel zal gebouwd worden naar het model van de tweede. Het wordt zelfs heel sterk geformuleerd. Israël is voor altijd gebonden aan de details van de tweede tempel.
Waarom trok men deze conclusie? Gewoon omdat men met de beschrijving van Ezechiël niet uit de voeten kan. Men heeft het geestelijke inzicht niet om het te kunnen uitvoeren. Alleen reeds de afmetingen stellen voor raadsels.
Bovendien heeft men reeds bij de bouw van de tweede tempel slechts voor een deel gebruik gemaakt van het model van Ezechiël. Daarnaast diende de tempel van Salomo ten voorbeeld.
Doorslaggevend daarbij is volgens I Kroniekenen 28:19 dat dit ontwerp de volledige goedkeuring van de Here had: ‘Alles staat in een geschrift, ontvangen uit de hand des HEREN, waarin Hij mij onderrichtte aangaande de gehele uitvoering van het ontwerp’.
De vraag of er in de toekomst toch nog een keer een tempel naar het model van Ezechiël zal komen, wordt open gelaten. Maar dat zal dan pas plaats kunnen vinden als ‘de aarde vol zal zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken’ (Jesaja 11 : 9).
Tenslotte
Binnen het Jodendom is de herbouw van de tempel een blijvend gebod. Het behoort tot het vaste verwachtingspatroon en in bepaalde kringen is men reeds druk bezig met het treffen van de voorbereidingen daartoe. Hoe met deze verwachting in het Nieuwe Testament omgegaan wordt, is best een spannende vraag. Een vraag die te ver voert om in het kader van dit artikel te beantwoorden.
drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 46 nr. 5 (dec. 2002)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel