De tabernakel en tempel in Israël
God wilde wonen op speciale plaatsen te midden van zijn volk. In dit artikel bespreken we in grote lijnen de geschiedenis van de tabernakel, de ark en de twee tempels in Jeruzalem. Daarbij wordt ook aandacht gegeven aan archeologische vondsten.
Wetgeving
In het boek Exodus komt een bepaling voor dat de Israëlieten altaren mogen maken van aarde of ongehouwen steen (Ex. 20:24-26). Daarnaast wordt in dit Bijbelboek de bouw van de tabernakel beschreven (Ex. 25-40). Ondanks de zonde met het gouden kalf wil God toch wonen te midden van zijn verbondsvolk. Verplaatsbare en demonteerbare constructies als de tabernakel zijn ons ook uit Egypte bekend. Het lijkt erop dat er één centraal heiligdom is, met een altaar van koper en een altaar van goud, maar de Israëlieten kunnen elders ook plaatselijke altaren bouwen. Dezelfde verhoudingen staan in het boek Deuteronomium. Volgens hoofdstuk 12 is er slechts één plaats die de HERE verkiezen zal, de plaats voor het centrale heiligdom. Daarnaast is het echter wel mogelijk om elders te offeren, zoals blijkt uit Deut. 16:21-22; 27:5 en 33:19.
De omzwervingen van de ark en de tabernakel
Na de intocht in Kanaän wordt de tabernakel opgesteld in Silo (Joz. 18:1). De Israëlieten halen later de ark uit de tabernakel en denken op deze manier de overwinning op de Filistijnen te kunnen behalen. Na allerlei omzwervingen blijft de ark geruime tijd in Kirjat-Jearim (1 Sam. 4-7). Vervolgens gaat ze naar het huis van Obed-Edom, om uiteindelijk in een tent in Jeruzalem geplaatst te worden.
Over de lotgevallen van de tabernakel zijn we minder goed geïnformeerd. Die is op den duur naar Nob gebracht, waar David en zijn mannen toonbrood krijgen (1 Sam. 21:6). De volgende verblijfplaats is Gibeon. Daar offert Salomo en God verschijnt aan hem in een droom (2 Kr. 1:3-6,13). David haalt de ark naar Jeruzalem, maar hij laat de tabernakel in Gibeon staan (2 Sam. 6; 1 Kr. 16:39). Daarna bouwt Salomo de tempel. Zo worden de plannen van David om Jeruzalem te maken tot politiek en religieus centrum, verwezenlijkt. Jeruzalem is de plaats die JHWH verkoren heeft, om daar te wonen.
De plaatselijke altaren
In de tijd van Samuël staat de tabernakel in Silo, maar toch offert hij op andere plaatsen: te Rama, Gilgal en Betlehem. Wanneer David de ark naar Jeruzalem heeft overgebracht, gaat Absalom naar Hebron om te offeren (2 Sam. 15:7-12). Tot zover horen we geen woord van afkeuring. Dit verandert in het boek Koningen, want daar worden de offerhoogten negatief beoordeeld, waarschijnlijk vanwege alle misbruik en vermenging met andere godsdiensten. Wat voor ons van belang is, is dat Elia op de Karmel niet zomaar een nieuw altaar bouwt, maar ‘het altaar van de HERE, dat omvergehaald was’ herstelt (1 Kon. 18:30). Hij klaagt dat de Israëlieten zulke altaren omvergehaald hebben en plaatst zulk handelen op één lijn met het verlaten van Gods verbond en het doden van de profeten (19:10,14).
Wij weten onvoldoende van de precieze situatie af, maar het zou goed kunnen dat de Levieten uit de Levietensteden betrokken waren bij de plaatselijke offers (zoals ook de Leviet Samuël) en dat later de synagogen de plaats in zijn gaan nemen van deze offerplaatsen.
De eerste tempel te Jeruzalem
Wanneer Salomo de tempel bouwt, wordt deze 60 el lang en 20 el breed (1 Kon. 6:2), terwijl de tabernakel 30 el lang en 10 el breed was (vgl. Ex. 26:8), dus twee keer zo lang en twee keer zo breed. Het gebouw bestaat uit drie delen: een voorhal, een hoofdzaal en een achterzaal met het eigenlijke heiligdom. Deze driedeling berust op de indeling van de tabernakel, maar kwam ook elders in het Midden-Oosten voor.
Na verloop van tijd is herstel van de tempel nodig. Dit gebeurt tijdens de regering van Joas, koning van Juda, want er zijn ‘bouwvallige gedeelten van de tempel’ (2 Kon. 12:7-8). Koning Jotam repareert wellicht de schade die aangericht is door de aardbeving aan het eind van de regering van koning Uzzia (Am. 1:1). Later laat Hizkia de tempel reinigen (2 Kr. 29), en tijdens de restauratie door Josia wordt een verloren gegaan wetboek gevonden (2 Kon. 22).
De ark van het verbond is weggevoerd en niet meer teruggekomen. Er zijn tal van verhalen in omloop wat er met de ark gebeurd is. Zo heeft 2 Makkabeeën 2:4-8 het bericht dat de ark in opdracht van de profeet Jeremia verborgen is in de berg Nebo. Andere verhalen geven aan dat de ark naar Ethiopië vervoerd is of verstopt is in de tempelberg.
Archeologische gegevens
Er zijn bijna geen archeologische restanten gevonden van Salomo’s tempel. Dat is ook niet verbazend wanneer we bedenken welke bouwwerken op dezelfde plaats zijn uitgevoerd sinds Salomo. De huidige islamitische toezichthouders op de plaats geven geen toestemming voor archeologisch onderzoek.
Het is wel mogelijk de architectuur van de tempel te vergelijken met die van andere heiligdommen in het oude Midden-Oosten (Ebla, Mari, Aleppo, Ain Dara). Tevens kunnen zaken van de tweede tempel een afspiegeling vormen van de eerste tempel. In de Misjna staat dat het tempelplein een vierkant was met een lengte van 500 el. Architect en onderzoeker Ritmeyer heeft sterke aanwijzingen voor de oorspronkelijke locatie van dit plein (de helft van de oppervlakte van het plein in de tijd van Herodes). Hij neemt aan dat koning Hizkia bij de uitbreiding van Jeruzalem het tempelplein die grootte gegeven heeft en daarbij bouwwerken uit de tijd van Salomo heeft verwijderd. De allerheiligste plaats is daarbij niet gewijzigd: de plaats waar de ark stond. Die is volgens Ritmeyer nog steeds te zien als een uitgehouwen rechthoek op de hoogste plaats van het plein, binnen de ruimte waar tegenwoordig de Omar-koepel (Dome of the Rock) staat. Dit moet ongeveer 5 el boven het toenmalige plein zijn geweest, zodat het achterste deel van de tempel, het Allerheiligste, hoger lag dan de rest van de tempel.
In 2001 werd een inscriptie van koning Joas getoond aan Joseph Naveh van de Hebreeuwse universiteit. Omdat de steen niet bij een gewone opgraving, onder gecontroleerde omstandigheden is gevonden, is er discussie ontstaan over de echtheid van de vondst.
De tekst luidt: ‘... [Joas, de zoon van A]chazja ... [Ju]da en ik maakte ... die is gevuld ...in het land en in de woestijn en in alle steden van Juda om te geven zilver van de heiligheden in menigte om te kopen gehouwen steen en cipressen en koper van Edom/Adam om te maken aangaande het werk in betrouwbaarheid en ik maakte/herstelde de breuk van het huis en de wanden rondom en de uitbouw en de hekken en de wenteltrappen en de lijsten en de deuren. En deze dag zal zijn tot getuigenis, want het werk zal slagen. Moge JHWH bevelen zijn volk met zegening.’ Er is veel verwantschap met 2 Kon. 12:4-16, een bericht over de restauratie van de tempel door de Judese koning Joas.
De tweede tempel
De Babyloniërs hebben in 586 v.Chr. bij de inname van Jeruzalem de tempel verwoest en de inhoud mee naar Babel genomen. De ballingen die terugkeren uit de Babylonische ballingschap nemen de heilige voorwerpen mee terug. Met toestemming van koning Cyrus beginnen zij aan de herbouw. Yoma 5.2 van de Misjna deelt mee dat er, nadat de ark weggenomen was, in het verder lege Allerheiligste een funderingssteen lag die drie vingers hoger was dan de grond. Na allerlei tegenstand wordt de tempel voltooid in het zesde regeringsjaar van Darius, in 516-515 v.Chr. (Ezra 6).
Antiochus IV Epifanes rooft later allerlei zaken uit de tempel en ontwijdt deze door een afbeelding van Zeus te plaatsen in 167 v.Chr., maar weer later reinigen de Makkabeeën de tempel en een nieuw feest wordt ingesteld ter gelegenheid van de herinwijding (1 Makk. 1:21-25; 4:36-61).
De uitbouw van de tempel in de tijd van Herodes is een poging van deze vorst om de Joden aan zijn kant te krijgen. Hoewel de hoofdzaken binnen tien jaar gerealiseerd zijn, gaat het werk door tot 64 n.Chr. Herodes laat bijzonder grote stenen gebruiken en een deel daarvan is nog zichtbaar in de westelijke muur (de zgn. Klaagmuur). De laatste wijzigingen zijn maar voor korte tijd, want in het jaar 70 komen de Romeinen en verwoesten deze inmiddels prachtige tempel. De gouden lampenstandaard, de tafel van de toonbroden en andere voorwerpen worden naar Rome gebracht, zoals afgebeeld is op de daar aanwezige Triomfboog van Titus.
De ruimten onder de tempel
Onder het tempelplatform ligt een onbekend aantal kamers, tunnels en bouwsels. Charles Warren heeft in de 19e eeuw er 37 van gelokaliseerd. De meeste van deze ruimten werden gebruikt voor de toegang tot bepaalde delen van de tempel en voor de opslag van water.
Kamer 1 is een gang die mogelijk vanaf de voorhof van de priesters naar het noorden liep en is van belang voor de locatie van de Schaapspoort in Neh. 3:1. Kamer 3 was bestemd voor het rituele wassen en ook als toilet. Kamer 5 is volgens Ritmeyer erg belangrijk in de reconstructie van de tempel. Hij is uitgehouwen uit de rotsen en vormde een ondergrondse gang. Deze liep onder de rand van het tempelplein, direct onder het waterrad dat het wasvat vulde. De kamers 6 en 36 dienden mogelijk als wasplaats voor hen die de tempel bezochten; mogelijk afzonderlijk plaatsen voor de mannen en de vrouwen. De kamers 7, 8 en 9 dienden als wateropslagplaats. Kamer 30 is ook erg belangrijk. Dit is de gang die vanaf de Warrenpoort — de laag gelegen ingang die gelijk is aan en ten noorden ligt van de Barclaypoort — de tempel vanaf de westkant in leidt. In onze tijd is het mogelijk in deze gang te komen vanuit de tunnel die door Dan Bahat uitgegraven is. Deze tunnel loopt gedeeltelijk rond de tempelplaats. Het is echter onbekend hoe de gang precies loopt, omdat de moslims hem hebben afgesloten. Gaf deze gang toegang tot een kamer met tempelschatten? In de uiterste zuidoosthoek van de tempel liggen de zogenoemde ‘stallen van Salomo’. Het zijn ondergrondse kamers die helemaal niets met koning Salomo te maken hebben. Het zijn kelders die onder de tempelplaats gebouwd zijn. Ze werden verwoest door de Romeinen in het jaar 70 en later herbouwd door de Kruisvaarders, die hun paarden hier stalden.
Gods woonplaats
God heeft geen gebouw nodig om in te wonen (2 Sam. 7:1-7) en er is geen gebouw dat Hem kan omvatten. Maar Hij kiest ervoor om ‘zijn naam te doen wonen’ bij zijn volk (Deut. 12:5). Vertegenwoordigd door zijn naam verblijft God in het heiligdom, zodat Hij daar kan worden gediend. Bij de inwijding van de tempel vervult de Here het gebouw met een wolk, als teken van zijn heerlijkheid en aanvaarding van de tempel (2 Kr. 5:14). Zijn verblijf daar heeft consequenties voor het volk, want dat vraagt geloof en gehoorzaamheid. Door zonden van het volk is het mogelijk dat God zijn eigen heiligdom verlaat (Ezech. 10:1-22; 11:22-23), al kan Hij daarna toch weer terugkeren (43:1-9).
In het Nieuwe Testament wijzen de discipelen Jezus op de prachtige tempel, maar Hij geeft aan dat niet een steen op de andere zal blijven (Mat. 24:1-2). Stefanus spreekt later over Israëls vertrouwen op een tempel die ‘door mensenhanden is gemaakt’ (Hand. 7:44-50). De (eerste) christenen kennen Jezus, in wie Gods aanwezigheid blijvend en onvergankelijk is (Mar. 13:1; Joh. 2:13-22). In Jezus Christus en zijn gemeente wordt de symboliek van de tempel vervuld (1 Kor. 3:16-17; Ef. 2:21).
Literatuur
- I. Ariel, I. & Ch. Richman, Carta’s Illustrated Encyclopedia of the Holy Temple in Jerusalem. Jerusalem: Carta and The Temple Institute, 2005.
- L. Ritmeyer, The Quest: Revealing the Temple Mount in Jerusalem. Jerusalem: Carta, 2006.
- M.J. Paul, G. van den Brink, J.C. Bette (red.), Bijbelcommentaar 2 Samuël — 2 Koningen, Studiebijbel OT, deel 4, Veenendaal: CvB, 2007 (Excurs 8, ‘De reformaties van Hizkia en Josia’).
- --, Bijbelcommentaar 1-2 Kronieken, deel 5, 2008 (Excurs 4, ‘De eerste en tweede tempel in Jeruzalem en de muzikale eredienst’).
Dit artikel verscheen eerder in TUA INzicht, het studentenmagazine van de Theologische Universiteit Apeldoorn.
prof.dr. Mart-Jan Paul
Vrede over Israël jrg. 55 nr. 3 (juni 2011)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel