Bidden met Israël, met een lach en een traan
Psalm 126 is een lied dat hoort bij de ontmoeting die Israël mocht hebben met God in Jeruzalem. De ontmoeting met God is een bijzonder gebeuren. En deze psalm helpt om het ook echt als ontmoeting met God te beleven.
Opschrift
De psalm hoort bij het bundeltje psalmen 120 tot 134. Al deze psalmen hebben het opschrift lied hamaäloth (zoals de Statenvertaling onvertaald laat staan). Het wordt gezien als een opschrift voor opgaan (het werkwoord dat je terugvindt in hamaäloth) naar het huis van de HERE. Het valt namelijk op dat in de psalmen 121, 122, 123 (iets minder), 124, 125, 127 (iets indirect), 128, 132, 133 en 134 min of meer direct wordt verwezen naar Jeruzalem/Sion, of naar het huis van de HERE.
Op andere plaatsen in het Oude Testament vind je dit werkwoord in combinatie met Jeruzalem als een soort technische term: opgaan naar Jeruzalem! Zie daarvoor o.m. 2 Kronieken 36:23//Ezra 1:3 en Jesaja 2:3//Micha 4:2. Zo merk je dat de psalmen 120-134 heel direct te maken hebben met de ontmoeting met God. En niet onterecht vertalen de Nieuwe Bijbelvertaling en de Herziene Statenvertaling het opschrift met ‘een pelgrimslied’.
Opbouw
Wat mag er van de ontmoeting met God verwacht worden? Deze psalm is een gebed met een lach en een traan. De psalm eindigt met: ‘Hij gaat al wenende voort, die de zaadbuidel draagt; voorzeker zal hij komen met gejuich, dragende zijn schoven.’ Dus dáár mag de ontmoeting met God op uitlopen: een lach in plaats van een traan.
Als je goed naar de psalm kijkt, merk je dat er een duidelijke opbouw in zit. De psalm eindigt met een lach en hij begint met een lach. Daartussen zitten tranen. Je zou het zo kunnen zien:
1-2: gaan over wat God liet gebeuren.
3: vat dat samen in een belijdenis.
4: maakt van die belijdenis een gebed.
5-6: gaan over wat God zal laten gebeuren.
Terugkijken
Deze psalm laat dus als vanzelf aan de geschiedenis denken. Waarin God zichzelf heeft laten zien. En waarin Hij naam heeft gemaakt als de Bevrijder van zijn volk. Zo stond Hij bekend. Zo schreef Hij geschiedenis. En in die geschiedenis heeft Hij laten merken dat Hij trouw is aan wat Hij belooft, genadig en bereid tot vergeving. Dat Hij niet over zonden heenstapt, ook niet over die van zijn eigen Israël, maar dat hij ondanks alle zonden wel vasthoudt aan wat Hij heeft beloofd. Dat je daarop mag rekenen! Kortom, dat Hij trouw houdt en eeuwig leeft en de werken van zijn handen niet loslaat. Bij Hem is vergeving en toekomst voor wie zich bekeert en met Hem leeft.
Vers 1-3 zijn te lezen als een directe terugblik op Israëls geschiedenis. God dééd grote dingen voor Israël. En de volken hadden er geen antwoord op dan ontzag en verbazing. Denk aan Rachab in Jozua 2:10-11 en 24; vgl. Jozua 4:24. Je merkt het ook bij de Filistijnen in 1 Samuël 4:8.
Die herkenning door de volken van Gods ingrijpen wordt door vers 3 beaamd door die herkenning te herhalen als een eigen, persoonlijke belijdenis. Die belijdenis loopt dan uit op het indringende gebed: ‘HERE, wénd ons lot...’. Je herkent zo het bijbelse gedenken. God, wij bedenken wat U in het verleden voor ons deed (in uw ontferming en genade). Wij vragen daarom nu: wees opnieuw zo voor ons. De vreugde die U ons toen liet ervaren, geef ons die weer, door opnieuw voor ons in te grijpen.
Concrete situatie?
Je kunt geen concrete situatie in deze psalm ontdekken. Sommige dingen wijzen naar de tijd van de ballingschap. Maar het kan ook ná de ballingschap zijn. Sommige dingen zouden ook wel kunnen passen bij een situatie vóór de ballingschap.
Het is in ieder geval een situatie van tranen (vers 5-6), waarin gevoeld wordt hoe hard Gods ingrijpen nodig is. God grijp ook nu voor ons in!
Maar verder denk ik dat de psalm opzettelijk de concrete situatie in het midden laat. Want zo kan er ook in nieuwe tijden en andere situaties herkenning in deze psalm gevonden worden. En dan kan er met deze psalm houvast worden gezocht bij God die zich in de geschiedenis heeft laten kennen als de Bevrijder van zijn volk, die trouw is en eeuwig leeft en de werken van zijn handen niet loslaat.
Veelbelovend
Waarop laat de HERE door deze psalm Israël dan hopen? Op de vreugde die past bij Gods ingrijpen! Maar als het in vers 4-6 gaat over de toekomst waarin God zal ingrijpen, lees je over water in het Zuiderland, de Negevwoestijn, en over tranen die veranderen in lachen. Dat zijn beelden die je herkent in het bijbelse spreken over de toekomstige heilstijd: een woestijn die vruchtbaar wordt en tranen die voorgoed gedroogd worden. Dat is de tijd van de Messias, die een blijvende toekomst laat aanbreken waar geen traan meer gelaten zal worden. Je herkent deze beelden in bijvoorbeeld Jesaja 51:3.11.
Gods ingrijpen kent dus een geschiedenis, een verleden én een toekomst. Er zit duidelijk beweging in. De ene bevrijding volgde op de andere, zodat uiteindelijk deze blijvende toekomst er zal zijn. Door deze psalm leert Israël zich met hoop voor die toekomst opnieuw aan God toevertrouwen, ook in de actuele situatie (ook nu!) God, als U ingrijpt, ons genadig bent zoals U vroeger deed, en ons op die manier nu laat delen in de toekomst waar U naar toe werkt, zal het lachen ons nooit meer vergaan. Dan zal er voor ons eeuwige vreugde zijn, eeuwig leven.
Zo loopt er een directe lijn van deze psalm naar Johannes 1. Daar staat dat God met de komst van Jezus zijn Zoon genade op genade liet volgen. Toen kwam Gods ingrijpen voor Israël en de wereld tot een nieuw hoogtepunt, een nieuwe en beslissende fase!
Reactie op de volken
Als je dus vandaag met Israël deze psalm zingt, klinkt Johannes 1 mee: De HERE heeft voor hen iets groots verricht. De Messias is gekomen. Door zijn dood kwam er verzoening met God. Zijn opstanding bracht eeuwig leven. Israël, jullie mochten worden als mensen die dromen, mensen die iets meemaakten wat té mooi lijkt om waar te zijn.
Dat is een lach. Maar daar is dan ook een traan... Als je let op Israël vandaag. Israël heeft een geschiedenis en een heden van veel pijn en verdriet. Maar er is ook verdriet om Israël zoals Paulus het schrijft in Romeinen 9: dat hij diepbedroefd is vanwege zijn volksgenoten die Jezus niet als Messias, als Gods redder, aanvaarden.
Maar Paulus schrijft ook over de taak van de gelovigen uit de volken in de richting van Israël. Romeinen 11:11.14: ‘Ik vraag dan: zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten? Volstrekt niet! Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot naijver op te wekken. (...) dat ik zo mogelijk de naijver van mijn vlees (en bloed) mocht opwekken, en enigen uit hen behouden.’
Als we nu Psalm 126 zingen, doen we dat met en voor Israël. Net als de volken van Psalm 126 zeggen we dan: God hééft grote dingen bij jullie gedaan... door Jezus de Messias. Laten we dan bij dat getuigenis bidden dat Israël zo ‘tot naijver wordt opgewekt’ en het beaamt. Zodat het vervolgens gelovend gaat bidden: HERE, grijp ook nu voor ons in! Want dan zullen zij delen in Gods toekomst, waarvan geldt: die (nú) met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Eens en voorgoed.
drs. Rob van der Toorn
Vrede over Israël jrg. 56 nr. 1 (jan. 2012)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel