Een nieuw verbond

Schriftstudie n.a.v. Hebreeën 8


De kerk is niet in de plaats van het volk Israël gekomen. Wie een beetje bekend is met het werk van het deputaatschap kerk en Israël zal niet vreemd opkijken van zo’n zin. Toch is het de vraag of Hebreeën 8 ons niet dwingt tot herziening van dit standpunt.

De kerk in plaats van Israël?

Jongeren leren het al vroeg. De Bijbel bestaat uit twee delen: het Oude en het Nieuwe Testament. Wie navraag doet naar het verschil tussen die twee kan het antwoord krijgen dat het Oude Testament over het volk Israël gaat en het nieuwe testament over Jezus en de kerk. Een enkeling zal zelfs weten te melden dat je voor het woord ‘testament’ ook ‘verbond’ kunt lezen.

Daarmee lijkt een diepe kloof te gapen tussen oud en nieuw. Een kloof in tijd: tussen de jongste boeken van het Oude Testament en de oudste boeken van het Nieuwe Testament liggen enkele eeuwen. Maar wezenlijker lijkt het ook een kloof in inhoud te zijn. Kennelijk heeft God zich bedacht in de wijze waarop hij verbonden is aan mensen. Maar in hoeverre verschilt het nieuwe dan werkelijk van het oude? En wat blijft van het oude over, wanneer er iets nieuws is gekomen?

Hebreeënbrief

Als één van de kroongetuigen voor de stelling dat de kerk geen bijzondere bemoeienis meer met Israël zou moeten hebben, wordt aangevoerd Hebreeën 8 vers 13. Voor een juist verstaan van dit vers is het van belang het geheel van de Hebreeënbrief in ogenschouw te nemen.1

Centraal in dit bijbelboek staat de bemoediging en aansporing aan de lezers om te volharden in het geloof. Vermoedelijk zijn die als eerste gericht geweest aan christenen met een Joodse afkomst. Ze dreigen af te haken, doordat hun omgeving het hen niet gemakkelijk maakt te geloven in Jezus als de gekomen Messias. De auteur laat dan ook uitvoerig zien dat ze niet moeten terugvallen in een Joodse wijze van leven en geloven. Hij doet dat door het unieke van Jezus te benadrukken.

Jezus is hoogverheven boven de engelen (Hebr. 1:4). Toch is Hij ons in alles gelijk geworden om een barmhartig hogepriester te kunnen zijn (Hebr. 2:9 ev.). Willen we de rust van God binnengaan, dan moeten we volharden in het geloof in die Hogepriester (Hebr. 3:12-14).

Naar de ordening van Melchizedek

Christus is daarbij niet zomaar een hogepriester. Hij is hogepriester naar de ordening van Melchizedek (Hebr. 5:7). Zoals Melchizedek in Gen. 14 plotseling opduikt (zijn afstamming is onbekend en we lezen niet over een einde aan zijn koninklijk priesterschap), zo is ook Jezus gekomen. Ook Hij verschijnt opeens als de van God gezondene.

Het hogepriesterschap van Melchizedek is van hogere orde dan dat van Aäron en Levi. Immers: Abraham werd door Melchizedek gezegend en alleen de meerdere kan de mindere zegenen. Abraham eert Melchizedek met geschenken. Het priesterschap van Melchizedek is ook eeuwig van aard. Tevens hoefde er slechts eenmaal een offer gebracht te worden en werd het bekrachtigd met een eed van God.

Al deze kenmerken zijn ook van toepassing op de hogepriester Jezus. Ook zijn priesterschap is verhevener dan het Aäronitische en levitische. Waar zij dienst doen in een aardse tempel, doet Jezus dienst in de hemel.

Jeremia 31

De auteur betrekt vervolgens in hoofdstuk 8 dit verheven hogepriesterschap van Jezus op een lang citaat uit Jeremia 31:31-34. Daarin wordt een nieuw verbond aangekondigd. Met de komst van Jezus ziet de Hebreeënschrijver deze belofte in vervulling gaan. Waar het oude gekenmerkt wordt door voorlopigheid, is het nieuwe verbond de vervulling en verheerlijking van het oude. Maar wel op zo’n manier dat er sprake is van een heel nieuw verbond. Vers 13 is te beschouwen als een exegetische opmerking bij het citaat uit Jeremia 31. Het trekt de lijn uit de profetie door naar het heden van de schrijver. “Als God spreekt van een nieuw verbond (nl. in Jeremia 31), heeft Hij daarmee het eerste voor verouderd verklaard. En wat oud is verklaard en wat veroudert, staat op het punt te verdwijnen.”

Onder de term ‘oude verbond’ moeten we dus verstaan de wijze waarop God zich aan mensen verbindt in de tijd voorafgaand aan de komst van Jezus. Hij deed dat door middel van de tempeldienst met haar offers en priesters.

Nieuw

Maar wat is nu eigenlijk het specifiek ‘nieuwe’ van het nieuwe verbond? Dat wordt verwoord in het hart van het citaat uit Jeremia 31. “Ik zal mijn wetten in hun verstand geven en Ik zal die in hun hart schrijven.” God belooft zijn wetten rechtstreeks in de harten van de gelovigen te geven. Zij zullen in staat zijn om vanuit zichzelf God te dienen en te loven. Zij kennen God van binnenuit. Daarbij worden hun zonden vergeven en denkt God niet meer aan hun wetteloos gedrag.

Onder het nieuwe verbond is de tempel-, offer- en priesterdienst dus niet meer nodig. Er is nu een vrije toegang tot God, zonder dat daar bemiddeling via mensen of instellingen voor nodig is. Jezus is zelf de Middelaar. En zoals in Hebr. 4:16 al vermeld wordt: wij mogen met vrijmoedigheid naderen tot Zijn troon.

Discontinuïteit

Wil deze tekst nu zeggen dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen? Anders geformuleerd: vervangt het nieuwe verbond in Christus het oude verbond met Israël? Niet zelden is deze conclusie wel getrokken. Soms heeft dat geleid tot een ronduit antisemitische tendens in kerk en theologie.

Nu is het zeker zo, dat in Hebr. 8:13 het oude en nieuwe verbond tot op het uiterste uit elkaar worden getrokken. De discontinuïteit wordt sterk benadrukt. Het nieuwe is zoveel beter dan het oude, dat het oude zijn relevantie heeft verloren. Alhoewel we niet weten of ten tijde van het schrijven van deze woorden de tempeldienst in Jeruzalem nog in ere was, blijkt hier wel dat deze niet langer nodig is als bemiddeling tussen God en mens. Het oude zal daarom wel snel verdwijnen.

Het is van belang dit te constateren. Wie Jezus als de Messias leert kennen, zal ook de ‘zwakheid en nutteloosheid’ (Hebr. 7:18) al meer inzien van het oude verbond, dat in inzettingen bestaat. Er kan dan ook geen sprake zijn van een tweeërlei wijze van behouden worden: voor Joden via het onderhouden van de Mozaïsche wet en voor gelovigen uit de heidenen door het geloof in Jezus als de Messias. Dan wordt tekort gedaan aan het unieke en verhevene van Jezus’ hogepriesterschap.

Continuïteit

Toch moeten we van de weeromstuit niet uit het oog verliezen dat er ook sprake is van een grote mate van continuïteit. Die is op drie punten te merken.


(1) De structuur van het heilswerk van God is in zowel het oude als nieuwe verbond gelijk. Er is sprake van een verbond, dat God heeft opgericht. Daarin zoekt Hij zijn volk. Deze verbinding wordt verstoord door zonde en ongerechtigheid. Aan de zijde van het volk wordt het verbond voortdurend verbroken door het zondigen naar de wet. Zowel in het oude als nieuwe verbond is er bloedstorting nodig ter verzoening van de schuld. De wijze waarop dat gebeurt verschilt. Maar de grondstructuur is hetzelfde.


(2) Nergens in de Hebreeënbrief wordt afbreuk gedaan aan het oude verbond, als zou het geen instelling van God zijn geweest. Het is en blijft Israël, dat met de titel ‘volk van God’ benoemd wordt. In het citaat uit Jeremia 31 wordt gezegd dat God het nieuwe verbond zal sluiten met ‘het huis van Israël en met het huis van Juda’. Er is geen reden om aan te nemen dat het hier om een geestelijk Israël gaat. Integendeel: Jeremia 31 spreekt verwachtingsvol over een hereniging van het in ballingschap gevoerde twee- en tienstammenrijk.

‘Wetten’

(3) Een belangrijke vraag is de vraag om welke wetten het nu eigenlijk gaat in vers 10. Welke wetten worden er in het hart van Israël geschreven? Barry C. Joslin grijpt daarvoor terug naar Hebr. 7:12: “als het priesterschap verandert, vindt er immers ook noodzakelijkerwijs een verandering van de wet plaats.”2 Hij onder­scheidt vervolgens twee mogelijkheden van uitleg. De ‘no-correspondence view’ vertaalt het woord ‘wetten’ in Hebr. 8:10 ook wel met ‘instructie’ of ‘Gods wil’. Dan gaat het om een innerlijk werk van God, dat tot gehoorzaamheid brengt, maar zonder relatie met de Mozaïsche wetten van het oude verbond.


Joslin uit op deze visie de nodige kritiek. Allereerst is onduidelijk hoe het kan dat bij gebruik van hetzelfde Griekse woord (nomos) zowel hier als elders in Hebreeën hier een andere, meer overdrachtelijke betekenis zou hebben. En dat terwijl de schrijver zelf geen indicatie geeft dat het om een ander soort wet zou gaan. Er zou dan dus sprake zijn van een inconsistent gebruik van het woord ‘nomos’. Verder blijft het meervoud ‘wetten’ (nomous) in 8:10 dan onverklaard.

Het is dan ook beter om in 8:10 wel een directe relatie te zien met de Mozaïsche wetgeving. Joslin stelt dat het juist de belofte van het nieuwe verbond is, dat deze wetten nu worden geïnternaliseerd. Dat wil zeggen: de gelovige krijgt ze in het hart geschreven en is in staat er van harte naar te leven. De verandering van de wet (vgl. 7:12) bestaat dan uit zowel deze internalisatie, als ook de vervulling van de wet in Christus. De wetten aangaande priester- en offerdienst zijn vervuld in het verhevener hogepriesterschap en het volkomen offer van Christus en zijn daarom niet meer van kracht voor de gelovigen. Maar nergens in Hebreeën blijkt dat de wet als zodanig (en daarmee het oude verbond met Israël) vervallen moet worden verklaard.

U-bocht

David L. Allen onderschrijft deze visie van Joslin en voert die nog een stap verder. Zoals blijkt uit het citaat uit Jeremia 31 zal het nieuwe verbond worden opgericht met Israël en Juda. Dat ook de heidenen mogen meedoen, blijkt in de profetieën uit teksten als Jes. 55:3-5, waar de Zoon van David de vorst en gebieder voor de volken zal zijn.

Allen leest dit gedeelte dan ook in samenhang met Romeinen 11, waar duidelijk wordt dat de heilsgeschiedenis door God bestuurd een U-bocht maakt. Door de afwijzing van Jezus als de Messias aan Joodse zijde is het heil naar de heidenen gegaan. Er blijft echter een levende verwachting dat het weer zal terugkeren naar Israël.

Dat geldt niet minder voor een tekst als Hebr. 8:13. De bepalingen van het oude verbond mogen dan weliswaar niet ver zijn verdwijning vanwege hun krachteloosheid, ook in het nieuwe verbond gaat Israël voorop.

De kerk is dus niet in de plaats van Israël gekomen. Wel mag zij dienen als teken voor Israël. Zij zal dat echter alleen dan zijn, wanneer ze zelf leeft vanuit de wet van God en haar Messias en Verlosser Jezus.




Noten

1Er is discussie over de aard van het bijbelboek Hebreeën. Ik ga er in het vervolg van uit dat het om een brief gaat, zoals beargumenteerd door J. de Vuyst, De brief aan de Hebreeën. Een woord van opwekking ingeleid en, voorzien van aantekeningen, vertaald, Kampen 1995, p. 11

2B.C. Joslin, Hebrews, Christ, and the Law: The Theology of the Mosaic Law in Hebrews 7:1-10:18, Eugene 2009

drs. Florimco van der Rhee
Vrede over Israël jrg. 58 nr. 2 (apr. 2014)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel