תְּפִלִּין

Tefilíen - Gebedsriemen


De tefilíen (vgl. tefilá = gebed) worden gedragen bij het ochtend- en evt. bij het middag-gebed, maar niet op sabbat en feestdagen. Het gaat om twee kleine, zwartgelakte doosjes of ‘huisjes’ van leer, met daaraan lange leren riemen. Eén doosje wordt op het voorhoofd, het andere op een arm gebonden.


Daarmee wordt letterlijk gedaan aan wat geboden is in de Tora (Deut. 11:18):

Daarom moet u deze woorden van mij in uw hart en in uw ziel prenten.
Bind ze als een teken op uw hand,
en ze moeten als een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn.


Dergelijke woorden staan in vier gedeelten: Exodus 13:1-10 en 13:11-16, en Deuteronomium 6:4-9 en 11:13-21. Deze perikopen worden op strookjes perkament geschreven.

In de tefilíen voor op de arm (de tefilíen sjèl jad) staan de vier gedeelten op één rolletje perkament. Het ene stukje perkament correspondeert met het ene zintuig van de hand: de tastzin.

In het doosje voor op het hoofd (de tefilien sjèl rosj) staan de gedeelten op vier aparte strookjes, die elk in een eigen vakje zitten. Het viertal verwijst naar de vier zintuigen van het hoofd: zien, horen, ruiken en proeven.


Je kunt niet in de doosjes kijken, maar wel van buitenaf bij het doosje voor op het hoofd zien dat die vier afdelingen heeft.

Op dat doosje is ook een ש Sjin (een letter die lijkt op onze w) te vinden, van שַׁדַּי Sjadaj = de Almachtige (de letter die je ook terugvindt op de mezoeza, het kokertje dat aan de deurposten wordt bevestigd.)

De andere twee letters van Sjadaj zijn, zo zegt men, terug te vinden in de knopen in de gebedsriemen; de dálet in de knoop die op het achterhoofd komt, terwijl je een jod kunt zien in het uiteinde van de riem, of in de knoop op de arm. Degene die zo de tefilien draagt is getekend door de Naam van de Almachtige.


De tefilien worden omgebonden nadat men zich in de talliet, de gebedsmantel, heeft gehuld. Men staat bij het om- en afdoen. Eerst wordt die voor de arm op de linker­bovenarm gebonden - dicht bij het hart. Dat gebeurt zo, dat het doosje naar het hart is toegewend. De riem wordt tussen elleboog en pols zeven keer rond de arm gewonden, en dan rond de vingers, die dan het uiteinde vasthouden. Daarna komt de tefilien op het hoofd.


Bij het aanleggen van de tefilien wordt gezegd:

Gezegend Gij, Eeuwige, onze God, Koning der wereld,
die ons geheiligd hebt door uw geboden
en ons bevolen hebt de tefilien aan te leggen.


Bij het omwikkelen van de vinger met de tefilien wordt Hosea 2:15-22 geciteerd:

Ik verloof u voor eeuwig aan Mij [zegt de HERE];
Ik verloof u aan Mij met gerechtigheid en recht,
maar tevens met genade en barmhartigheid;
Ik verloof u aan Mij met trouw,
en u zult de Eeuwige kennen!


In het Nieuwe Testament wordt één keer gesproken over de gebedsriemen: in Mattheüs 23:5, waar Jezus zegt:

Al hun werken doen zij om gezien te worden door de mensen,
want zij maken hun gebedsriemen breed,
en de kwastjes aan hun kleren groot.

Die tekst maakt duidelijk dat ook toen al gebedsriemen aangelegd werden. Jezus zelf zal dat ook hebben gedaan.



zie ook een artikel in ‘Vrede over Israël’: De Tefilien