Schijnrein


Zoogdieren zijn rein en mogen gegeten worden als ze aan deze beide voorwaarden1 voldoen:

1. Ze hebben gespleten hoeven

2. Ze herkauwen hun voedsel


Een ultra-orthodoxe en anti-zionistische rabbijn sprak daarover met studenten en kwam bij de vraag waarom het varken als toppunt van onreinheid wordt beschouwd. Het is in het Jodendom het bekendste voorbeeld van verboden en verafschuwd voedsel. Waarom? Het varken heeft nota bene het eerste van de beide genoemde kenmerken: gespleten hoeven. Maakt dat het dier niet half-rein? of in elk geval wat minder onrein dan dieren die beide kenmerken missen? Nee, zeker niet, maar juist integendeel! Varkens hebben wel het uiterlijke kenmerk (gespleten hoeven) maar niet het innerlijke (herkauwen). Dat maakt het dier zo gruwelijk en walgelijk:

‘Dat is omdat het dier als hij ligt zijn poten uitsteekt, als om te zeggen “zie mij, ik ben koosjer”; daarmee is het nu juist veel gevaarlijker dan andere verboden dieren! (...) Wie openlijk goddeloos is, is niet het ergste gevaar; veel gevaarlijker is iemand die zich hult in vroomheid, die echter vals is.’

Dit is een aardig voorbeeld van aansprekende rabbijnse exegese. Minder aardig is de manier waarop de rabbijn het vervolgens uitwerkte: met een felle aanval op een vooraanstaand (religieus-zionistisch) politicus. Zonder dat de rabbijn diens naam noemde (‘in heilige plaatsen noemt men zulke namen niet’!) was evengoed wel duidelijk wie hij bedoelde: een minister die doorgaans een kleine, gehaakte keppel draagt.

‘Dat is hoe het ook vandaag de dag is: we lijden vooral onder hen die pretenderen religieus te zijn en zeggen te handelen in naam van de religie. Wat zou het goed zijn als deze man, die deelneemt aan een regering die de ware religie ondermijnt, die halve of een-derde keppel van hem van zijn hoofd zou halen; dat zou beslist een goede daad en een grote verdienste zijn.’2

Ik moet bij een zo fel van leer trekken en oordelen denken aan wat Jezus heeft gezegd in een discussie over rein en onrein: ‘Niet wat de mond ingaat verontreinigt de mens; maar wat de mond uitkomt, dát verontreinigt de mens.’ Dat is een heel sterke uitspraak, waarmee Jezus de vinger legt bij een verkeerde vroomheid, die alleen maar kijkt naar wat uiteindelijk toch uiterlijk is. Immers, wat de mond inkomt verdwijnt via de buik in de beerput, ‘maar wat de mond uitgaat komt uit het hart, en dat maakt de mens onrein.’3


Ik wil hierbij nog wel een aantekening maken. Wellicht overbodig, want het spreekt helemaal voor zich. Maar het is in de kerk toch maar al te vaak buiten beeld geraakt.

Die uitspraak van Jezus betekent niet dat Hij en zijn discipelen gerust onrein voedsel gegeten zou hebben. De reactie van Petrus op het visioen van het laken met onreine dieren (Hand. 10:11-14) laat wel zien hoever dat van hen afstond. De woorden in Mattheüs 15:1-20 zijn dan ook niet naar aanleiding van wat de Bijbel zegt over rein of onrein voedsel, maar naar aanleiding van wat de traditie zegt over hand­wassing (zie vs. 1v).




3 Matt 15:1-20, zie met name vs. 11 en 16-20; vgl. Marcus 7:1-23

ds. Aart Brons
Verbonden jrg. 60 nr. 2 (apr. 2016)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden