Een nieuw verbond, hetzelfde land


Ik zal mij over hen verblijden
en hun weldoen
en ik zal hen voorgoed in het land planten
met heel mijn hart en heel mijn ziel

Jeremia 32:41 (vert. NBG 1951)


‘God heeft zijn volk, dat Hij van tevoren kende, niet verstoten!’, duidelijker kan Paulus het in Romeinen 11:2 niet schrijven. Maar... als God trouw is aan zijn verbond met Israël en daar geen woord van terugneemt, hoe zit het dan met het land dat Hij aan Israël beloofde?


De HERE God beloofde Abr(ah)am drie dingen: een eigen land, een groot volk én een zegen door dat volk dat ten goede zou zijn voor de hele wereld (in u zullen alle volken van de aarde gezegend worden, of: alle volken zullen wensen zo gezegend te worden als jij). Ze horen onlosmakelijk bij elkaar: het land, het volk en de zegen. Dus als God trouw is aan zijn verbond met Israël, geldt dat ook het beloofde land.


Dat blijkt bijvoorbeeld uit Deuteronomium 30. Daar wordt in vers 20 duidelijk gemaakt dat het wonen in het land hoort bij het dienen van de HERE. En in de verzen 1-10 wordt Israël beloofd dat als het door zonden in ballingschap raakt, God het na bekering weer terug zal brengen naar het land. Het leven van Israël met de HERE is pas echt ‘op zijn plek’ in het beloofde land (vgl. ook Leviticus 26:27-45).


Als de ballingschap inderdaad gekomen is, blijkt er bij Israël ook het geloof te zijn dat Gods trouw aan zijn verbond ook gaat over het land, de plek bij uitstek om voor Gods aangezicht te wonen. Zo is het merkbaar in Nehemia’s gebed in Nehemia 9:7-8. Gods genadige trouw aan zijn verbond met Israël blijkt juist ook uit feit dat het na de ballingschap het land weer teruggekregen heeft.

Ook het land

Jeremia 32 hoort bij het zgn. troostboek van Jeremia, de hoofdstukken 30-33. In die hoofdstukken gaat het over het nieuwe verbond dat God Israël beloofde: waarin Hij Israël zal vergeven én vernieuwen. Dit wordt het meest duidelijk genoemd in Jeremia 31:31-34; verzen die in Hebreeën 8 worden aangehaald. Maar als Jeremia het heeft over het nieuwe verbond, over vergeving en vernieuwing, heeft hij het ook nadrukke­lijk over het land. Bij het nieuwe verbond doet de belofte van het land blijkbaar volop mee.


Deze inleidende opmerkingen betekenen niet dat in deze Schriftstudie een afsluitend antwoord gegeven wordt op de vraag naar de blijvende betekenis van de landbelofte. Maar in de zoektocht naar dat antwoord wordt geprobeerd de stem van Jeremia 32 goed te horen. Dat betekent ook dat er bewust op voorhand níet wordt meegegaan met de veelgehoorde uitleg dat het Nieuwe Testament de landbelofte zou verbreden van ‘het land’ naar ‘de aarde’ (wat bijvoorbeeld wordt gedacht bij Matteüs 5:5 en Efeziërs 6:3).

Teken

Jeremia zit gevangen kort vóór de val van Jeruzalem in 587. Hij had herhaaldelijk aangekondigd dat Jeruzalem in handen van de koning van Babel zou vallen. Daarom werd Jeremia als staatsvijand gezien en gevangengezet.

Terwijl de ballingschap ophanden is, krijgt Jeremia zijn neef Chanamel op bezoek. Die vraagt hem om diens akker te kopen. Waarom is niet helemaal duidelijk. In ieder geval wil Chanamel zijn stuk land aan zijn familie verkopen, zoals de Here in zijn wet had geschreven. Dat hier iets bijzonders gebeurt, blijkt uit het feit dat de Here Jeremia van tevoren op de hoogte had gebracht van Chanamels komst én vraag.


Het lijkt een zinloze investering om land te kopen terwijl dat op het punt staat in vijandige handen te vallen. Toch zegt de HERE dat Jeremia dit koopcontract moet tekenen. Als een teken, dat er een moment komt dat er ‘weer huizen, akkers en wijngaarden gekocht worden in dit land’ (vers 15). Opmerkelijk! Israël heeft van zijn kant het verbond met de HERE verbroken en had daardoor geen reden meer om nog te hopen op de zegen die God in zijn verbond beloofde. Toch zegt de HERE: Bewaar het koopcontract, want er komt een tijd dat het hier weer een land wordt om in te wonen.

Vernieuwd verbond

Zoals gezegd gaat het in deze hoofdstukken over het nieuwe verbond. Ook in dit hoofdstuk in de verzen 36-41. De HERE belooft het zo te maken dat de Israëlieten Hem van harte alle dagen zullen vrezen, en dat Hij met hen een eeuwig verbond zal sluiten (vers 39 en 40). En opmerkelijk genoeg wordt deze belofte van het nieuwe verbond compleet verweven met de hernieuwde belofte van het land. De koopakte van Jeremia wordt zogezegd aangehecht aan de belofte van een vernieuwd, eindeloos leven met de HERE. Dat blijkt sterk uit hoe vers 42 begint: direct na de belofte van het nieuwe verbond, begint dit vers met ‘Want’ en herhaalt de belofte dat het land opnieuw zal worden bewoond.

Blijvend beloofd?

God belooft het nieuwe verbond aan Israël. Als Hebreeën 8 Jeremia’s woorden over het nieuwe verbond aanhaalt, geldt dat evengoed. Maar de zegen van het nieuwe verbond is er ook voor wie uit de volken gelooft in Jezus Messias. Het nieuwe verbond gaat in de kern over een nieuw hart, over reiniging van zonden en vernieuwing van het hart. Dat is eveneens de kern van Gods belofte aan Abraham: Abrahams nakome­lingen mogen wonen in het beloofde land, maar uiteindelijk gaat het om de zegen die zo door hen tot heil van de volken zal zijn. Daarom worden allen die uit geloof leven met Abraham gezegend (vgl. Galaten 3:8-9).


De kern van het nieuwe verbond gaat dus niet over het land zelf. Tóch is in Gods spreken over het nieuwe verbond het land beslist niet uit beeld. Ook dan is het beloofde land, het concrete land Kanaän, opnieuw de plek waar Israël leeft als volk van God.


Hoe het precies zal gaan met Israël en het land, is niet eenvoudig zo niet onmogelijk voor ons te zeggen. Maar dat het koopbewijs van de akker van Chanamel hier wordt gehecht aan de belofte van het nieuwe verbond is veelbelovend. Er is daarom reden om te blijven wachten op het moment dat Israël met ‘een hart dat de HERE vreest’ (en dat kan niet anders dan door geloof in Jezus Messias, vernieuwd door de heilige Geest), zal leven in het land dat God als erfdeel gaf - voor Israël blijkbaar de plek bij uitstek om bij Hem te wonen.


Gespreksvragen

  1. Jeremia moet zijn handelen afstemmen op wat God heeft beloofd voor de toekomst, ook al is er van dat beloofde nog niets te zien. Hoe beïnvloedt Gods belofte van trouw aan zijn verbond met Israël onze houding naar Israël? Bijvoorbeeld als wij voor Israël bidden.
  2. Door Jezus Christus heeft God bewezen dat al zijn beloften betrouwbaar zijn (vgl. 2 Korinthe1:20; vorige Schriftstudie). Wat zou de reden kunnen zijn dat de landbelofte dan door sommigen toch niet als blijvend geldig wordt gezien?

Drs. A.J. van der Toorn is deputaat Kerk en Israël en christelijk-gereformeerd predikant te Leiden

drs. Rob van der Toorn
Verbonden jrg. 61 nr. 3 (sep. 2017)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden