Wat is ‘Israël’?

De vraag

Dit kan op het eerste gezicht een vreemd artikel lijken. Vrede over Israël is inmiddels aan z’n dertigste jaargang bezig, en dan is de vraag, waar we het eigenlijk over hebben als we ‘Israël’ zeggen, óf niet nodig, óf aan de late kant.


Nodig is hij wel. Het is nodig om telkens weer te zeggen en uit te leggen, wat dat is, Israël; en dat is dan ook al wel eerder gebeurd in dit blad. Het is nodig omdat het zo voor de hand lijkt te liggen waarom het gaat, en omdat velen denken, dat wel te snappen, terwijl toch dikwijls blijkt, dat het zo duidelijk niet is.

Wanneer je aan willekeurige mensen vraagt, wat ‘Israël’ is, denken de meesten aan dat landje in het Midden-Oosten en daarover gaat het toch niet in de éérste plaats in uitdrukkingen als ‘Vrede over Israël’ en ‘Evangelieverkondiging onder Israël’. Waarom gaat het dan wel?


Een antwoord op die vraag kunnen we zoeken op verschillende manieren: je kunt op jezelf proberen eruit te komen, je kunt het vragen aan de mensen waarover het gaat, je kunt naar antwoord zoeken in de bijbel.

Die drie gaan natuurlijk ook wel samen, maar ik wil hier beginnen, wat bijbelse gegevens te noemen en de ordenen. De mening van Israël zelf komt in dit artikel noodgedwongen maar heel beperkt aan de orde. Dat is niet, omdat die niet belangrijk zou zijn. Die ‘mening’ valt echter uiteen in een veelkleurigheid van meningen, die we niet zomaar kunnen betrekken bij het beantwoorden van onze ‘kerkelijke’ vraag, wat Israël - voor óns - is.

In de bijbel

Al in de bijbel is de betekenis van de naam Israël niet eenvoudig te bepalen. Dat wil ik wat toelichten aan enkele teksten, waar het gaat over Israël.

  • Toen zeide hij: Uw naam zal niet meer Jakob luiden, maar Israël, want gij hebt gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht (Gen. 32, 28) Hij (d.i. Simson) zal een begin maken met de verlossing van Israël uit de macht der Filistijnen. (Richt. 13, 5b).
  • Achab, de zoon van Omri, werd koning over Israël in het achtendertigste jaar van Asa, de koning van Juda. En Achab, de zoon van Omri, regeerde te Samaria tweeëntwintig jaar over Israël, (l Kon. 16, 29). Vrede zij over Israël. (Psalm 125, 5c; 128, 6b).
  • Dan zult gij weten, dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik, de HERE, uw God ben, en niemand anders; mijn volk zal nimmermeer te schande worden. (Joel 2, 27).
  • Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden (...) (Rom. 11, 25. 26a).


In de tekst uit Genesis is het één man, die de naam draagt. Jakob wordt Israël, dat betekent ‘Strijder Gods’, genoemd na zijn worsteling met God, waaruit hij gezegend maar mank te voorschijn komt. We weten dan in ieder geval, waar die naam vandaan komt, en wat de zin ervan is: Jakob streed met God en mag als Strijder Gods verder door het leven gaan.

De naam gaat over op Jakob’s zonen, de ‘kinderen Israëls’ of, gewoon kort, Israël. Het wordt de naam van een volk, en ook verbonden met hun gebied. Na Salomo wordt Israël verdeeld in twee koninkrijkjes. Het ene heet Israël, het ander Juda; dat is te zien aan de tekst uit l Koningen. Van Juda zijn de woorden Jood en Jodendom afgeleid, en die komen steeds meer in gebruik nadat het rijkje Israël is veroverd en de inwoners zijn weggevoerd.


Van de twaalf stammen van Israël blijven er eigenlijk maar twee over, en het lijkt dan onzin, nog van Israël te spreken: die naam is haast te mooi en te groot voor het kleine beetje dat resteert.

Maar de bijbel doet het wél. Met een opvallende hardnekkigheid en groot optimisme komt toch steeds weer die naam Israël naar voren. In de Psalmen en bij de profeten. Alsof er niets gebeurd is. Alsof het God nog steeds gaat om het ‘gehele huis Israëls’ (zie Ez. 37, 11!) en alsof - nee, in het geloof dát God - het dode kan levend maken en vasthoudt aan wat Hij éénmaal begon te doen. De God van de bijbel blijft de God van (heel) Israël, en wanneer Ezechiël in de hoofdstukken 47 en 48 de verdeling van het land in de toekomst beschrijft, heeft hij dus plaats voor alle twaalf stammen.


Op dezelfde manier en met dezelfde bedoeling gebruikt ook Paulus de naam Israël, wanneer hij schrijft over de genadegaven en de roeping van God, die ‘onberouwelijk’ zijn, over Israël en de gemeente en over het raadsel, dat zoveel Joden niet geloven, dat Jezus de Messias is.


In de praktijk kunnen we de woorden ‘Jodendom’ en ‘Israël’ wel door elkaar gebruiken. Het gaat over dezelfde mensen. Maar er is een verschil. ‘Jodendom’ omschrijft: het gaat vooral over de nakomelingen van Juda. ‘Israël’ wil zeggen: maar er is meer. Het is God om het geheel te doen. Hij gaf zijn beloften aan alle nakomelingen van Jakob, en dat verandert niet plotseling. Hij houdt dat vast, ook al is ons niet altijd helder, hoe. Zo is ‘Israël’ een naam, waarin het geloof in God in meeklinkt, en de hoop op zijn toekomst, en de liefde tot zijn volk. Dat is Israël: Strijder Gods, volk van Gods belofte.

De staat Israël

En dan is er ineens in 1948 nóg een gebruik van die naam Israël. Mensen die terugkeren naar dat land en daar een staat oprichten met die naam. Niet ‘Juda’ of ‘Kanaän’, maar juist‘Israël’: dat doet hopen op meer, dat wil zeggen dat je niet alleen maar moet letten op wat je ziet, maar ook op wat daarachter zit.

Hoe moet je dat beoordelen, als Christen? En hoe moet je handelen? Is die naam niet veel te mooi en te groot voor die staat? Heeft dát te maken met God?


Wanneer we als kerk willen letten op Israël en op alles wat daarmee verbonden is, en wanneer we daarbij dan ook nog (al is het maar een klein beetje) willen luisteren naar wat Israël over zichzelf zegt, dan kan het denk ik niet anders, of we betrekken ook dat land, die staat, erbij.

Dat de dingen zó zouden gaan, dat beloften zo grijpbaar en zo concreet in vervulling konden gaan, hadden veel Christenen nooit verwacht, vóór ze het zagen.

En dat aan de andere kant dat Israël nog maar zo gedeeltelijk vervulling van de beloften is, dat vaak zo moeilijk te zien is waar het om gaat, dat er in Israël zo ontstellend weinig ‘heilig’ is, dat is iets dat veel andere Christenen weer moeite geeft. En daar heb je het weer: Israël, Gods geheim.


Israël is geen ideaal land, de mensen zijn niet beter of aardiger dan elders, en er zijn allerlei vragen, onduidelijkheden en heel lastige feiten.

Maar was het niet altijd zo? Het is er al bij Jakob, die na het grote mysterie van Pniël voortaan gezegend maar mank Israël mag zijn. Het is er bij het volk: bij Simson en het ‘begin’ van de verlossing - want wanneer zal het einde komen? Het is er bij die verdeelde koninkrijkjes en niet minder bij dat Israël van de profeten, waar je maar twee van de twaalf stammen echt kunt zien. En Paulus worstelt met de vraag, waarom er maar zo‘n klein beetje Israël is, dat in Jezus gelooft.

Israël: er is tóch meer, het is toch anders. Er is niet alleen maar een strijder, maar het is een strijder van God - en mét God. God staat daarachter, daarboven en daaronder. Het is een geheim, dat met God te maken heeft.


Het woord geheimenis, of ‘mysterie’ kun je ook vertalen, komt bij Paulus vandaan: zie de bovengenoemde tekst uit Romeinen. Het wil niet alleen maar zeggen, dat er iets is wat we niet snappen, een onduidelijkheid, waar we wel uit zullen komen als we maar flink studeren. Dat woord geheimenis heeft elke keer dat het in de bijbel voorkomt te maken met het midden van het heil: met God, wiens goedheid ons te boven gaat, en met alle daden die Hij doet, die naar Hem verwijzen en die daarom ook dikwijls iets van dat geheim-volle hebben. ‘Geheimenis’ in de bijbel wil zeggen: Let op! Hier werkt God en hier is dus iets dat de moeite is.

Zo is het met Jezus Christus in de eerste plaats. Zo is het ook met Israël. We komen die naam, die werkelijkheid, telkens weer tegen. Het is als een lijn door de geschiedenis, een lijn die door God zelf getrokken is. Je ziet er stukjes van in de bijbel, in de krant, in geschiedenisboeken en zelfs, als je wilt, op straat. Soms zie je een heel stuk, soms lijkt hij bijna verdwenen. Soms is de lijn dik, soms lijkt hij dun. Die naam van de Strijder Gods is er altijd: als teken en geheim. Hij wijst ons op de lijn, laat ons er iets van zien, wie de Here God is en hoe Hij werkt: trouw aan zijn Woord, vasthoudend aan wat Hij begon.

De kerk

En de kerk? Die is toch ook Israël? Want dat hebben we toch altijd geleerd: dat de kerk het echte, het nieuwe, het geestelijke Israël is.

De Bijbel geeft zeker wel aanleiding om te zeggen dat de kerk óók Israël is: dat ze erbij mag horen door Gods genade in Jezus Christus. U leest daarover in (alweer) Rom. 11, in Efez. 2, 11-22 en op andere plaatsen. Maar wanneer de naam ‘Israël’ genoemd word, gaat het toch altijd over het ‘oude’ volk van God. Wij nemen de lijn niet over, maar mogen erbij horen. Zonder dat in de bijbel daaruit de consequentie getrokken wordt en de gemeente werkelijk met de term Israël wordt genoemd.

En ondanks het feit dat er een gemeente is van Joden en heidenen die geloven dat de Messias al gekomen is, staat er daarnaast toch altijd maar weer dat Israël, ‘hinderlijk’, niet passend in onze gedachten en systemen, als geheimenis te wijzen op zijn God.

Er is een geheim, gelukkig. Het betekent dat wij de diepte van de woorden niet kunnen schatten, laat staan meten. Maar het betekent ook dat er meer is dan het gewone, dat het anders is dan je zou kunnen denken als je alleen let op deze wereld, dat er een God van Israël is, die wij als heidenen (en dat zijn we toch vrijwel allemaal) mogen kennen en mogen dienen door Jezus Christus.

‘Vrede over Israël’

Die naam Israël, die naam van hoop, belofte en geheim wordt bedoeld wanneer we het hebben over ‘Vrede over Israël’ of ‘Evangelie­verkondiging onder Israël’. Dat is niet hetzelfde als het land, niet hetzelfde als de Joden, zeker niet hetzelfde als de kerk. Het gaat om die heel volle betekenis, om alles wat meeklinkt in zo’n vierduizend jaar Israël.


Jakob, Israël, gezegend en toch mank. Hoe kan dat? Het geheim van Israël is het geheim van die God die als ‘een man’ worstelde met Jakob. Het is óók het geheim van Jezus Christus, als het brandpunt van alle werken van God in deze wereld. En het gaat uiteindelijk om God, niet om Israël.


God wijst ons als kerken, als gelovigen, op Israël; en Israël wijst ons op God. Daarom is ‘Evangelie­verkondiging onder Israël’ óók voor de kerk zo onmisbaar en van zo onschatbare waarde. En daarom is de ‘Vrede over Israël’ niet zomaar, dat Joden bij de kerk komen, of dat er wat meer rust komt in een landje in het Midden-Oosten.


Het is de volheid van het heil voor allen die Israël zijn en erbij mogen horen. Dat, wat ons te boven gaat, maar waar we naar uitkijken en op hopen. Dat, waarvan we als kerken ook hopen dat we er iets van mogen zien en er iets in mogen merken wanneer we het Israël Gods ontmoeten, wanneer we spreken en ook horen over de trouw en de genade en het geheim van God, die ons keer op keer aan Hemzelf wil herinneren, op Hemzelf wil wijzen. Ook door zijn Strijder. Israël.

drs. Rien van der Vegt
Vrede over Israël jrg. 30 nr. 6 (dec. 1986)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel