En toen de vijftigste dag vervuld werd...

Over de achtergronden van Pinksteren

De herkomst van een woord

Het woord ’Pinksteren’ is een afleiding van het Griekse woord Pentèkostè en betekent ’de vijftigste (dag)’. Die aanduiding zet ons al op een spoor waarop belangrijke zaken te ontdekken zijn. Om te beginnen veronderstelt het getal een punt van waaraf geteld wordt, en dat blijkt dan Pasen te zijn. Daarmee wordt er een verband gelegd tussen Pasen en Pinksteren. Die twee horen onlosmakelijk bij elkaar. Zonder Pasen ook geen Pinksteren. In het kerkelijk jaar is het Pinksterfeest dan ook de afsluiting van de Paastijd.

Vervolgens kunnen we ons afvragen: waarom juist vijftig dagen? Die vraag kan alleen maar beantwoord worden, wanneer we letten op achtergronden van het Oude Testament, en hoe dat doorwerkt in het joodse beleven van de tijden. In het OT wordt vijftig dagen na het Pesach-feest het feest der eerstelingen gevierd. Vanuit de joodse traditie kennen we de Omer-telling die uitloopt op het Wekenfeest.

De vraag is dus: in hoeverre is het Wekenfeest van belang voor het Pinksterfeest, zijn er overeenkomsten en zijn die van betekenis voor onze viering van Pinksteren?

Het wekenfeest

Oorspronkelijk is het Wekenfeest een oogstfeest. Zo wordt het in Ex. 23, 16 het ’feest van de oogst’ genoemd, ’van de eerstelingen van uw vruchten, die gij op uw akker zaaien zult’. Daarmee wordt vooral aan de tarweoogst gedacht (Ex. 34, 22), maar ook aan de veldvruchten in het algemeen (Lev. 23, 17; Num. 28, 26).

Vanwege de periode van zeven weken na het feest der ongezuurde broden, wordt het ’het feest der weken’ (chag hasjavoeót) genoemd (Ex. 34, 22; Num. 28, 26).

Kenmerkend is dan het ’beweegoffer’ van twee broden (Lev. 23, 17v.).

Het is ook één van de drie bedevaartsfeesten.


Pas in later tijd is er in de joodse traditie een nadere inhoudsbepaling aan verbonden: de gedachtenis aan de wetgeving op de Sinaï. Dat verband wordt in het OT niet gelegd, en ook in de geschriften van de rabbijnen is er pas laat sprake van.

Zo spreekt R. Elazar (270) over Pinksteren als ’de dag waarop de Tora gegeven is’; eerder al heeft R. José ben Chalaphta (150) gezegd, dat op de 5e Sivan, dat is 50 dagen na de 15e Nissan de tien woorden moeten worden gelezen.

Deze beide late getuigen zouden de indruk kunnen wekken, dat het verband met de wetgeving op de Sinaï pas na Christus, en zelfs na de verwoesting van de tempel in 70 gelegd is. Men heeft zelfs wel verondersteld dat men, onder invloed van het christelijke Pinksterfeest, zich genoopt voelde, om een eigen zingeving te zoeken voor het Wekenfeest, die echter overeenkwam met de christelijke: een viering van Gods openbaring.

De laatste tijd is men echter tot het inzicht gekomen, dat er in Jezus’ dagen op zijn minst bij belangrijke groepen in de samenleving van Israël een verband gelegd werd tussen het Weken-feest en het Sinaï-gebeuren.

Eén van de bronnen daarvoor is het Boek der Jubileeën, een geschrift uit de 2e eeuw voor Christus, waarin gesproken wordt over het ’feest van de eed, dat ook het feest der eerstelingen is’. En elders: ’Zij moeten in deze maand het Wekenfeest vieren, tot vernieuwing van het verbond’ (Jub. 6,17).

Het is dus waarschijnlijk, dat Lucas bij de beschrijving van het Pinkstergebeuren in Hand. 2 deze inhoud van het Wekenfeest gekend heeft, temeer omdat bij de lezingen in de synagoge dan de lezing uit Exodus 19 en 20 aan de orde was.


Over het Wekenfeest in de joodse traditie zijn overigens niet veel bijzonderheden bekend.

Rabbijn S.Ph. de Vries Mzn zegt er in zijn ’Joodse riten en symbolen’ slechts het volgende over (p. 136/137):

Maar terwijl het Feest der Ongezuurde Broden rondom in de symbolen is gelegd, heeft Sjawoeoth er haast geen enkele. Het heeft als rustdag zijn werkonthouding, het heeft zijn viering als jom-tov, als feestdag. Van een typische viering als landbouwfeest is in diasporatijden en -verhoudingen natuurlijk niets te merken. Als er in deze geest iets van te zeggen ware, dan zou het alleen kunnen zijn, dat Sjawoeoth min of meer als bloemenfeest verschijnt. De bloemen van het Wekenfeest komen in huis en synagoge. Zij kunnen ongetwijfeld evengoed een feestelijke tooi voor de Torah, die toen gegeven werd, bedoelen te zijn, als de vreugde van de oogst willen vertolken. De synagoge wordt in bloemen gekleed. Vooral de Heilige Arke, bewaarplaats van de Heilige Wetsrollen, en de biema, waar de voorlezing uit de Torah altijd plaats heeft, worden versierd. Voorschriften bestaan hierover niet en van bepaalde riten valt er in deze niet eens te spreken. Het Licht van de Sinaï is het, dat op het Wekenfeest in de synagoge wordt weerkaatst.


Het gebeuren op de Sinaï, waar de HERE het verbond met zijn volk Israël sluit, is dus de wezenlijke achtergrond voor het Pinksterfeest, waarop de Geest wordt uitgestort en zich een gemeente vergadert.

De Omer-telling

Voorafgaand aan het Wekenfeest kent de synagoge de Omer-telling.

Het woord omer betekent: garve, een armvol aren. De uitdrukking is ontleend aan Lev. 23, 10 waar gesproken werd over het ’brengen van de eerstelingsgarve van uw oogst naar de priester, en hij zal de garve voor het aangezicht van de HERE bewegen’ op de dag van de sabbat. In vers 15 volgt dan:

dan zult gij tellen van de dag na de sabbat,
van de dag waarop gij de garve van het beweegoffer gebracht hebt:
zeven volle weken zullen het zijn;
tot de dag na de zevende sabbat zult gij tellen,
vijftig dagen’.

Die telling wordt in de synagoge elke dag na het avondgebed verricht, als een letterlijk gevolg van de opdracht tot tellen.


Er is door rabbijnen, maar ook door de kerkvaders van de vroeg-christelijke kerk uitgebreid nagedacht over de betekenis van de vijftig dagen. Van belang is daarbij wat in Lev. 25 staat: de omschrijving van de zeven jaar-sabbatten die samen leiden tot het jóbel-jaar, het jaar van de vrijlating en de kwijtschelding.

Zo is er een verband tussen de 50e dag en het 50e jaar, een verband dat door de onbekende dichter van het lied ’Beata nobis gaudia’ als volgt wordt omschreven (Gez. 236:4 Liedboek v. d. Kerken):

Juist vijftig dagen na het feest
van Pasen kwam de Heilige Geest,
de spanne tijds van ouds gesteld,
waarop de wet der vrijheid geldt.


Daarop wijst ook de lezing van het boek Ruth zoals in de synagoge rond het wekenfeest gebruikelijk. Dat is niet alleen vanwege de oogsttijd, waarin het speelt - zelfs niet als die oogst in figuurlijke zin de inlijving van een heidense in Israël betekent -, maar het thema van terugkeer en van lossing is evenzeer bepalend. Tegen die achtergrond wordt er weer een verband duidelijk met het Paasgebeuren, zoals die eigenlijk al aan de orde gesteld wordt in de aanhef van de tien woorden: Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb.

Pinksteren als vervulling van het Wekenfeest

In zijn artikel ’Pinksteren: een nieuwe wijze van samenleven’ uit de bundel ’De Geest schrijft wegen in de tijd’ begint prof.dr. J.P. Versteeg de relatie tussen het Pinksterfeest en het Sinaï-gebeuren te omschrijven. Hij noemt de tekenen die bij de uitstorting van de Geest worden genoemd: het geluid als van een windvlaag en de tongen als van vuur. Het is meer dan zuivering en reiniging alleen. ’Waar het op de pinksterdag om ging - het Sinaï-gebeuren - kwam bij de uitstorting van de Geest tot zijn volheid’ (p. 19). Het verbond van de HERE met zijn volk wordt nu verbreed tot het verbond met zijn gemeente, die uit alle volken wordt vergaderd.

Boeiend is echter ook het verschil dat Versteeg signaleert. Gods aanwezigheid op de Sinaï was er één op een afstand, zoals wind en vuur die afstand ook onderstrepen. Wanneer de Geest wordt uitgestort, valt die afstand weg. ’De stormwind van de Sinaï kwam nu in het huis. Het vuur van de Sinaï zette zich nu zelfs òp ieder van hen. Dat is dus kenmerkend voor Gods komen in de Geest: bij dat komen viel iedere afstand weg’ (p. 20).


Er is daarbij nog op een overeenkomst te wijzen. In zijn brief aan Januarius schrijft Augustinus, dat de wet op de stenen tafels geschreven is door de vinger Gods (Ex. 31, 18; Deut. 9, 10). Vanuit de Evangeliën maakt hij duidelijk dat hiermee de Heilige Geest wordt aangeduid. Bij Lucas lezen we het woord van Jezus: Door de vinger Gods drijf Ik duivels uit (Luc. 11, 20), terwijl Mattheüs weergeeft: Door de Geest Gods drijf Ik de duivels uit (Matth. 12, 28). Augustinus vat dan samen: ’Het lam wordt geslacht, het paasfeest gevierd en vijftig dagen later wordt de wet der vrees, die door de vinger Gods geschreven was, aan het joodse volk gegeven. Christus wordt geofferd en volgens de profetie van Jesaja als een lam naar de slachtbank gevoerd. Het ware paasfeest wordt gevierd en vijftig dagen later, wordt voor het rijk der liefde de Heilige Geest, die de vinger Gods is, aan de mensheid geschonken’


Tenslotte: Rabbijn S. Ph. de Vries vermeldt, dat er na de omer-telling in de synagoge een kort gebed wordt uitgesproken en vervolgens een psalm gezegd. Psalm 67, een lied dat wij met Pinksteren dikwijls plegen te zingen. De psalm bevat, afgezien van het opschrift, precies 49 woorden in het hebreeuws.


Het laatste woord blijft echter aan de Geest.

ds. Hans Ruiter
Vrede over Israël jrg. 31 nr. 3 (juni 1987)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel