Hoe verstaan christenen de bijbelse profetieën over Israël en het land en wat betekent dat voor de joods-christelijke ontmoeting nu?


Tijdens de ‘leer-reis’ (seminar) in 1984 die als thema had: ‘Profetie en vervulling’ hield de Amerikaanse baptist dr. Wesley H. Brown een inleiding onder boven­genoemde titel. Hoewel herlezing de herinnering dat het zo’n goed verhaal was wat deed vervagen, zitten er voldoende elementen in om daar wat van door te geven. En dat kan mooi in dit nummer, dat aandacht geeft aan het 40-jarig bestaan van de staat Israël.

De achtergrond

Zowel in het land Israël als daarbuiten wordt in synagogen gebeden: ‘Onze Vader in de hemel, Rots van Israël en zijn Verlosser, zegen de staat Israël, de ontluikende dageraad van onze verlossing’. Daarin klinkt iets door van een messiaanse verwachting. De eeuwen door zijn er dergelijke verwachtingen geweest. Daarbij is ook de overtuiging gegroeid dat de tijd, die aan de komst van de Messias voorafgaat, een periode van diep lijden zal zijn. Was dat lijden er niet, juist in ónze eeuw? En als een volk herleeft, na zóveel bloedbaden en verstrooiingen - is er ooit in de geschiedenis een terugkeer van een volk geweest uit meer dan 100 verschillende landen? - dan mag wel de vraag gesteld worden of dit niet méér is dan het overleven van de sterkste.

Hoe moet dat gezien worden? Gaan nu bijbelse profetieën in vervulling?

De profetie

Uitvoerig, en met name tegen de achtergrond van in de laatste jaren verschenen boeken, gaat Brown in op de betekenis van de profetie: is die een voorspelling en is de vervulling daarvan af te lezen in hedendaagse krantekoppen? Brown verwijst dan naar opvattingen zoals die o.a. door Hal Lindsey in zijn boeken zijn neergelegd. En een zekere Derek Prince weet in zijn boek The last word on the Middle East naar aanleiding van Jes. 11:10-14 te vermelden dat in plaats van Palestijns bestuur over de Westbank deze tekst veel meer wijst op een soort regeringscontrole van Israël over de Oostbank!

Daartegenover wijst Brown sterk van de hand dat profetie zoiets als een wonderbaarlijke voorspelling en beschrijving is van toekomstige gebeurtenissen. Daarom mag men ook niet zomaar teksten van de profeten uit hun samenhang lichten en ze toepassen op huidige gebeurtenissen. Men moet zich altijd afvragen: in welke kontekst staan de woorden, over welke situatie spreekt de profeet en als het al voorspelling is, is er dan ook vervulling aan te wijzen in díé tijd waarin die woorden gezegd zijn of kort daarna?

Het is waar dat profetie (ook) over de toekomst spreekt, maar dan nooit alleen maar aankondigend of openbarend: profetie is veel meer een appèl. De toekomst is niet onvermijdelijk vernietigend of verlossend: op weg naar die toekomst leven mensen met hun verantwoordelijkheid. De profeten doen een beroep op die mensen om in hun tijd en situatie te leven overeenkomstig Gods geboden. Profetie is prediking; en in het antwoord-nú op die prediking wordt bepaald hoe de toekomst zal zijn.

Een wat ontspoord zusje van de profetie is de apokalyptiek (= openbaring, onthulling). Vaak in tijden van moeite ontstaan, wacht de apokalyptiek op bovennatuurlijk ingrijpen tot verlossing en/of vernietiging; dat ingrijpen neemt vaak bizarre vormen aan (bv. wereldrijken als beesten); het doet ook weinig of geen appèl op de menselijke verantwoorde­lijk­heid.

Profetie is veel meer oproep tot recht en gerechtigheid - nu. Het is verstandig dit onderscheid goed in het oog te houden en ‘profetie’ niet te versmallen tot voorspelling of onthulling.

Het NT

Van belang voor ons is te weten hoe Israël en het land in het nieuwe testament worden verstaan; hoe Jezus en de apostelen deze begrippen opvatten en hanteren.

Van de bijna 70 verwijzingen naar ‘Israël’ in het NT hebben slechts 3 heel duidelijk en speciaal betrekking op het land; bij een enkele kan men denken aan land en bevolking; bij de overige 60 is te denken aan Israël als het joodse volk.

Met verschillende citaten maakt Brown duidelijk dat nergens in het NT de christelijke kerk (‘soms ongelukkig en onbijbels aangeduid als ‘het nieuwe Israël’’) beschreven wordt met de naam Israël. Dat betekent ook dat geen enkele schrijver van het NT de continuïteit opgeeft: God is doorgegaan met zijn volk, het verbond is niet opgezegd. En díé voortgang van God met dat volk maakt het ook onmogelijk Israël en de kerk aan elkaar gelijk te stellen.

Ondanks de verwerping door Israël van Jezus de Messias blijft er hoop voor Israël. Het is bekend hoe de diepgravende hoofdstukken Rom. 9-11 juist met dat hoopvolle perspectief eindigen. Daarom moeten de kerken de ‘vervangings-theologie’ afwijzen; die is een onterechte toeëigening geweest door de kerk in de na-apostolische periode.

Het land

Opvallend is het grote verschil tussen OT en NT als het om het land gaat: in het OT neemt dat een centrale plaats in, als belofte aan Abraham, als gegeven aan zijn nakomelingen. In het NT is daar nauwelijks enige aandacht voor. Komt dat omdat Israël ‘bezet gebied’ was? Of omdat bv. het werk en de brieven van Paulus grotendeels in een diaspora (= verstrooiings)-situatie geplaatst moeten worden, zodat het land van minder betekenis voor de mensen was? Of is het ‘land’ verchristelijkt tot ‘koninkrijk Gods’? Brown citeert: ‘geografische identiteit is ondergeschikt gemaakt aan het ‘in-Christus-zijn’, die geen onderscheid maakt tussen Jood en Griek.’

Deze nieuwtestamentische houding van minder-oog-voor-het-land hebben is daarna versterkt toen de kerk grotendeels uit christen geworden heidenen bestond.

Nu

Als Christus het middelpunt is geworden en als daarmee het land zijn centrale betekenis heeft verloren, al blijft het natuurlijk historisch gezien belangrijk omdat het land de plaats is van Gods openbaring en van zijn verlossende daden in Jezus - kan dit wat helpen bij het zoeken naar een christelijke houding met betrekking tot het land?

Er ligt ontegenzeggelijk een verbindingslijn tussen Gods verbond, het volk en het land. Voor het joodse volk is dit een kwestie van overleven. De moeite om hierover met elkaar te praten wordt niet alleen veroorzaakt door intern-christelijke verdeeldheid, maar ook door het gevoel bij Joden dat er christenen zijn wier vreugde over de terugkeer naar Sion puur utilistisch is. D.w.z.: dat het joodse volk alleen maar een pion is op het schaakbord van de historie en gebruikt wordt in het scenario van een van te voren bepaald spel.

Hier doelt Brown met name op díé manier van omgaan met de bijbel, die teksten naast krantekoppen legt: het gebeuren met betrekking tot Israël als bevestiging van het gelijk van eigen schriftbeschouwing. Het is daarom dringend nodig dat christenen hun theologische en eschatologische vooronderstellingen, die leiden tot hun Israël-visie, eens opnieuw onderzoeken. Dan kan ook in de huidige joods-christelijke ontmoeting wellicht aan het gevaar ontkomen worden dat men de werkelijke communicatie zou missen wegens verschil van invulling van wat men met ‘Israël’ bedoelt.

We kunnen bij onze exegeses best wat geholpen worden van joodse zijde. En we moeten erg voorzichtig zijn met de tendens om elke vermelding van Israël bij de profeten of in het NT zonder meer over te brengen op de huidige staat Israël. Israël in zijn huidig bestaan is een voortdurende uitdaging voor christenen om daar verder over na te denken.


Twee vragen blijven nog open: de vraag naar de relatie tussen het land en het koninkrijk van God; en als tweede vraag: het politieke probleem, waarbij Israëls recht op bestaan en veiligheid in aanraking komt met het feit dat Palestijnse christenen en moslems óók grote verliezen hebben geleden en onrechtvaardig zijn behandeld, terwijl zij toch ook een diepe liefde voor het land koesteren.


In verband met de eerste vraag verwijst Brown naar de laatste vraag van de discipelen en het bijna-laatste woord van de Here Jezus in Hand. 1:6 e.v. Dat antwoord is een vermaning om eschatologische speculaties te vermijden en een oproep om aan het werk te gaan in verband met het Koninkrijk van God.


En ingaande op de tweede vraag - het politieke probleem - wil Brown de gehechtheid van de Joden aan hun land volledig erkennen, al wijst hij evenzeer op de diepe verbondenheid met het land bij de Palestijnen. Dat geeft echter nogal wat spanningen. Hoe kunnen christenen Israëls recht van bestaan én behoefte aan veiligheid begrijpen en waarderen én tegelijk de pogingen steunen in de richting van verzoening en recht voor alle mensen?

Brown geeft bij wijze van antwoord de aansporing van Yehezkel Landau door, een van de vooraanstaande leden van de religieus-zionistische vredes­beweging Oz we sjalom: laten christenen eropuit zijn om wegen te zoeken die de zaak van waarheid, gerechtigheid en vrede dienen door steun te geven aan die groepen in het Midden-Oosten, met name in Israëlische en Palestijnse gemeen­schappen, die strijden voor verzoening.

Eén van de beste antwoorden die een christen kan geven, is: de profetische stemmen in het Midden-Oosten steunen; en dat zijn díé stemmen die de mensen oproepen tot recht en gerechtigheid.

Slot

Grotendeels heb ik - zij het samengevat - Brown zelf aan het woord gelaten. Daarbij ook beseffend dat het niet het laatste woord zal geweest zijn. En dat zo hier en daar aan het betoog van Brown ook wel wat zaken verder uitgewerkt hadden kunnen worden, ’t Kan zijn dat de vraag naar de betekenis van het land voor christenen niet zo relevant is; voor Israëli’s en Palestijnen is ’t dat wel. Moge inderdaad de profetische stem gehoord worden!

ds. Hedde Biesma
Vrede over Israël jrg. 32 nr. 3 (mei 1988)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel