‘De HERE is een hoog vertrek’

Over de dagboeken en brieven van Etty Hillesum


Sinds ongeveer elf jaar geleden Het verstoorde leven verscheen, hebben de dagboeken en brieven van Etty Hillesum sterk de aandacht getrokken. En terecht: wie de boeken ter hand neemt, wordt gaandeweg meer gegrepen door de persoonlijke ontwikkeling en rijping van deze jonge vrouw. Net als bij Anne Frank vindt die ontwikkeling plaats in een tijd, waarin het joodse volk met uitroeiing bedreigd werd. En net als Anne Frank zal zij zelf uiteindelijk ook in één van de Nazi-kampen omkomen. Maar er zijn ook grote verschillen. Etty is duidelijk ouder dan Anne, en zij is bezig met de levensvragen - ten diepste met de vraag naar God.


Aanvankelijk was er niet veel belangstelling voor de dagboeken van Etty Hillesum. De familie Smelik, die die dagboeken in bezit had, heeft vele vergeefse pogingen gedaan uitgevers ervoor te interesseren. Maar toen de eerste selectie eenmaal verschenen was, is het allemaal snel gegaan. Nu ligt er een dik boek, waarin alles - dagboeken en brieven - is gebundeld: De nagelaten geschriften van Etty Hillesum. En door verscheidene mensen is ook nagedacht over de gedachten van Etty. Een bundeling van de belangrijkste artikelen over haar dagboeken verscheen enkele jaren geleden onder de titel: Men zou een pleister op vele wonden willen zijn.


Eén van de redenen waarom haar dagboeken zo aanspreken is, dat veel mensen zichzelf erin herkennen. Er is nieuwe aandacht voor innerlijkheid: we kijken niet vreemd tegen haar ‘zoektocht naar zichzelf’ aan. Misschien is dat ook een reden dat er pas in de jaren tachtig, de jaren van het gefixeerd-zijn op het ik, een uitgever het gewaagd heeft deze dagboeken uit te brengen.

Levensloop

Etty Hillesum werd in 1914 in een joods gezin te Middelburg geboren, als dochter van een Nederlandse classicus en Russische moeder, die op de vlucht voor de zoveelste pogrom in Nederland was terechtgekomen. Ondanks het feit, dat haar vaders vader opperrabbijn van de noordelijke provincies geweest was, is Etty niet of nauwelijks in de sfeer van het joodse geloof opgevoed.

Etty volgde het gymnasium te Deventer, waar ze op de leeftijd van acht jaar heen verhuisde. Haar vader was er conrector en later rector aan het Stedelijk Gymnasium. Na haar eindexamen ging zij in 1932 rechten studeren in Amsterdam. Deze studie sloot ze af met een doctoraal examen; daarnaast heeft zij in Amsterdam en Leiden Slavische talen gestudeerd. Zij heeft tot haar vertrek naar Westerbork privé-lessen gegeven in de Russische taal.

Vanaf 1941 zal de handleeskundige Julius Spier een allesbeheersende plaats in haar leven krijgen. Dat is duidelijk te merken in haar dagboeken. In de tijd, dat zij een oproep voor Westerbork verwacht, solliciteert zij bij de Joodsche Raad en krijgt daar ook een baantje - eerst in Amsterdam en later in Westerbork, bij de afdeling ‘sociale verzorging doortrekkenden’. Toen er een einde kwam aan de speciale status van de medewerkers van de Joodsche Raad, werd zij een gewone kampbewoonster, die met het transport van 7 september 1943 uit Westerbork vertrok.

Haar laatste levensteken is een briefkaart, die zij uit de trein geworpen heeft. Ze schrijft daar, dat ze zingend het kamp verlaten hebben, en dat zijzelf ‘op een willekeurige plaats de bijbel opensloeg’ en daar (Psalm 46? Of 62? Of 94?) las: ‘de HERE is een hoog vertrek’ (702). Volgens gegevens van het Rode Kruis is Etty Hillesum op 30 november 1943 in Auschwitz omgekomen.

Etty Hillesum - kroniekschrijfster

Naar aanleiding van de eerste ontmoeting met Spier begint ze een dagboek, waarschijnlijk als therapie om orde te brengen in de innerlijke chaos, als een ‘hygiënische maatregel’ - omdat ze anders boordevol raakt. Er komen verschillende motieven tot ontwikkeling in de schriften waaraan zij nu bijna dagelijks haar gedachten prijsgeeft.


Allereerst blijkt dat ze altijd al heeft willen schrijven:

En ik had altijd een bepaald visioen: Een hand die schreef. Ik zag altijd een smalle hand en veel papieren en die hand die schreef, schreef altijd maar door. (123)


En die behoefte om te schrijven blijft ook:

Ik wil zo graag een klein kroniekschrijfstertje zijn later... (511)
Maar als ik een echte plicht heb in het leven, in deze tijd, in dit stadium van mijn leven, dan is het: schrijven, noteren, vasthouden. (568)


In een van haar laatste brieven noteert ze:

Toch moet ik proberen iets voor jullie neer te schrijven, men voelt zich steeds oren en ogen van een stuk joodse geschiedenis, men heeft soms ook de behoefte een kleine stem te zijn. (687)


Daarbij is het in eerste instantie niet haar bedoeling geweest haar dagboeken uit te geven. Ze heeft het voor zichzelf nodig de dingen vast te leggen.

Voor mezelf is het misschien interessant voor later, voor aanknopingspunten aan mezelf en om allerlei processen nog eens te kunnen vervolgen. (446)

Groei naar innerlijke eenvoud

Al schrijvend maakt Etty een heel duidelijke groei door. In het begin is ze nog het slachtoffer van haar stemmingen en gevoelens, en die zijn nogal aan wisselingen onderhevig. Maar langzamerhand maakt zich een duidelijke innerlijke eenvoud van haar meester, een eenvoud waar ze zelf ook bewust naar op zoek geweest is.

Daarbij laat ze zich leren door diverse mensen: Dostojewski, Rilke, Augustinus, maar ook door de bijbel, met name ook het Nieuwe Testament. Zij weet zich in deze wereld deel van een groter geheel, zonder dat zij daarbij haar individualiteit opoffert. Mee daardoor ook heeft ze voor haar tijdgenoten een grote onaantastbaarheid uitgestraald. Die onaantastbaarheid komt ook tot uitdrukking in de volgende passages uit haar dagboeken:

Ik heb niet het gevoel dat ik van m’n vrijheid beroofd ben en in wezen kan toch ook eigenlijk niemand mij kwaad doen. (651)
Als je innerlijk leeft, is er misschien niet eens zoveel verschil binnen of buiten de muren van een kamp. (289)


Toch vraagt ze zich meteen af of ze deze woorden waar zal kunnen maken. Maar ze wil het lijden een plaats geven in haar leven, zonder eraan ten onder te gaan. Alleen zo - meent zij - kan men als Jood in de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog zijn waardigheid en levenskracht behouden!

En wanneer wij de harde feiten, waarvoor wij onherroepelijk gesteld staan, aan hun lot overlaten, wanneer we ze geen onderdak verlenen in onze hoofden en in onze harten, om ze daar te laten bezinken en te veranderen in feiten, waaraan wij zouden kunnen groeien en waarop wij een zin zouden weten te winnen, dan zijn wij geen levensvatbare generatie. (624)

Hoewel zij in het kamp het nodige heeft meegemaakt, en ook wel wist waar, en vooral hoe de transporten eindigden, ervaart zij het leven in het kamp toch zelfs als goed!

Men is een getekende geworden door het leed voor een heel leven. En toch is het leven in z’n onberedeneerbare diepte zo wonderlijk goed. (701)


Etty kan het leven in het kamp goed noemen dankzij haar onafhankelijkheid van de uiterlijke dingen. Zij voelt daarom ook geen haat, maar houdt eerder van de mensen - onafhankelijk van hun gedrag. Deze overtuiging van Etty is een belangrijke krachtbron voor haar, en verklaart ook veel van de aantrekkingskracht die haar dagboeken en brieven op mensen hebben uitgeoefend. Zelfs in de gruwelijke omgeving die Westerbork geweest moet zijn weigert zij zich te laten leiden door haat en opstandigheid.

Maar opstandigheid, die pas geboren wordt, als de nood de eigen persoon gaat raken, is geen echte opstandigheid en zal nooit vruchtbaar kunnen zijn. En afwezigheid van haat betekent nog niet afwezigheid van elementair-zedelijke verontwaardiging. Ik weet, dat zij, die haten, daar hun gegronde redenen voor hebben. Maar waarom zouden we steeds weer de gemakkelijkste en de goedkoopste weg moeten kiezen? Ik heb daar zo sterk ervaren, hoe iedere atoom haat, aan deze wereld toegevoegd, haar onherbergzamer maakt, dan zij al is. En ik meen dan ook, misschien kinderlijk, maar hardnekkig, dat deze aarde alleen weer iets bewoonbaarder zou kunnen worden door die liefde, waarover eens de Jood Paulus schreef aan de inwoners van de stad Corinthe, in het dertiende hoofdstuk van zijn eerste brief. (629)


Tot dusverre is God nog niet ter sprake gekomen. Toch hebben we in de verschillen de citaten al iets van de religieuze overtuigingen van Etty kunnen proeven. Veelzeggend is dat zij zelfs verwijst naar een brief van Paulus! Welke plaats heeft God in haar leven? Wat is de oorsprong van de aanvaarding? Waaraan ontleent zij de zekerheid dat niemand haar enig kwaad kan doen? Wat doet haar zeggen, dat het leven toch zo wonderlijk goed is? We houden dit in het achterhoofd, als we nu gaan kijken naar de gedachten van Etty over God.

God in de dagboeken en brieven

Wie de dagboeken van Etty leest, bespeurt dat God gaandeweg een allesbeheersende rol in haar leven gaat spelen. Maar welke God? Die vraag moeten we wel stellen, omdat Etty in godsdienstig opzicht breed geïnteresseerd was. Dat blijkt wel uit de vele religieuze boeken die ze las.

Het kleine rieten koffertje met de Koran en de Talmud heb ik zeer bereidwillig opengemaakt. (639)
Dat Studenbuch (van Rilke - HdH) ligt nu onder m’n hoofdkussen, samen met m’n kleine bijbel. (677)


Hoewel ze joods was, was ze niet of nauwelijks met de joodse godsdienst opgevoed. Het Nieuwe Testament heeft op haar minstens evenveel invloed gehad als het Oude Testament of Tenach: de joodse bijbel. Maar ze noemt ook het Nieuwe Testament, in één adem met een boek van de schrijver Rainer Maria Rilke (1875-1926), die op een mystieke manier over God schrijft. Hij is van grote invloed geweest op Hillesum. Vooral zijn uitdrukking, dat God een God-in-ons is, heeft een belangrijke rol in het denken van Etty Hillesum gespeeld. Zij ziet God niet als een almachtig God, die de hele wereld in zijn handen houdt en leidt. Zij zoekt God in zichzelf. God moet in haar visie eerder door óns beschermd worden.

...als wij er maar zorg voor dragen dat ondanks alles toch God bij ons in veilige handen is. (701)
Ik houd een ernstige dialoog met dat allerdiepste in me, dat ik gemakshalve maar God noem. (523)


Aan het eind is haar leven een voortdurend gesprek met die diepe kracht in haarzelf. Daarom is er bij haar geen verwondering over het feit dat mensen nog in God kunnen geloven, na alle verschrikkelijks dat hen al overkomen is en het nog veel ergere dat hen te wachten staat.

De joodse schrijver Abel Herzberg treft dat goed in een interview met Wim Ramaker naar aanleiding van Het verstoorde leven op 3 oktober 1981 (in: Men zou een pleister op vele wonden willen zijn, 11-15). Herzberg zegt over de religiositeit van Etty Hillesum het volgende:

Het is een religiositeit waarvan je het gevoel hebt: God is niet voor haar de transcendente vader die de wereld regeert, maar God is in mij en ik ben God. Het gaat erom hoe ik ben, door wat ik doe, denk en beleef help ik God.
(Men zou een pleister op vele wonden willen zijn, 12)


Toch is daarmee niet gezegd, dat zij in het kamp nog altijd dezelfde visie op God heeft; er is sprake van verandering en ontwikkeling. Zij wijst de gedachte af, als zouden de mensen ‘God’ of de godsidee levend moeten houden. God is wel degelijk een werkelijkheid voor haar, die echt iets betekent. Ze ervaart dat God haar helpt en troost. Sterker zelfs - Hij is de enige steun, die blijft. Dat blijkt ook wel uit de volgende passage, waarin ze op zo’n manier spreekt over de aarde en hemel van God, dat het toch lijkt alsof ze gelooft in een Schepper-God:

Wanneer ik sta, in een hoekje van het kamp, mijn voeten geplant op jouw aarde, het gezicht geheven naar jouw hemel... (682)


Het is niet gemakkelijk te zeggen hoe Etty nu precies over God dacht. Er zijn ook verschillende opvattingen over. Was ze joods in haar religieuze gedachten, of christelijk? Of was en bleef het een algemene mystiek? In de bundel Men zou een pleister willen zijn op vele wonden, met de ondertitel Reacties op de dagboeken en brieven van Etty Hillesum gaan verschillende auteurs op deze vraag in. Maar hun conclusies zijn niet eensluidend.

K.A.D. Smelik schrijft dat men in joodse kring - juist vanwege deze algemene ‘mystieke’ trekken in de religieuze beleving van Hillesum - aanvankelijk sceptisch stond tegenover de publicatie van de dagboeken en brieven van Etty Hillesum. Is zij in haar denken nog joods?

Zeker is wel, dat het verband tussen het geloof in God en de menselijkheid bij Etty duidelijk aanwezig is. En dat verband is toch wel vooral joods.

We kunnen stellen, dat de gods- en mens-idee van Etty Hillesum echt joods is. Hoe God ook gedacht wordt - als almachtig of als ‘geweten’ - zeker is dat alles toch uiteindelijk draait om onze vrije keus voor God. In ieder geval, of Etty nu in een persoonlijke God gelooft of niet - zij ervaart God toch vooral in zichzelf. Een mystieke ervaring: God schuilt in het allerdiepste van ons wezen, en stelt ons in staat ons te wapenen tegen de liefdeloosheid.

De grens van wat wij kunnen zeggen

Het is niet gemakkelijk conclusies te trekken. Prof. J.W. van Hulst heeft in zijn boek Treinen naar de hel Etty toch te sterk naar het christendom toe getrokken. Daar is echter onvoldoende grond voor in haar dagboeken en brieven zelf.

We kunnen niet anders dan haar voor zichzelf te laten spreken. Zeker is dat Etty een vrouw was, die hartstochtelijk op zoek is naar zichzelf, en gaandeweg ontdekte dat ze zonder God zichzelf niet zou vinden. Zoals één van de mensen, die zij graag las: Augustinus, heeft geschreven: ‘Gij hebt ons geschapen tot U, en onrustig blijft ons hart in ons totdat het rust vindt in U.’ Laten wij dan ook maar ophouden bij de laatste woorden, die Etty zelf, vlak voordat zij vertrok naar Auschwitz, in haar bijbel vond en waar zij - wetend wat haar te wachten stond - troost uit putte: ‘de HERE is een hoog vertrek’.




  • Etty Hillesum, Het denkende hart van de barak, Haarlem 1982
  • Etty Hillesum, Het verstoorde leven, Haarlem 1982 (1e druk 1981)
  • De nagelaten geschriften van Etty Hillesum, Balans/Amsterdam
  • J. G. Gaarlandt (e.a.), Men zou een pleister op vele wonden willen zijn, Balans/Amsterdam 1989
  • J.W. van Hulst, Treinen naar de hel, Amsterdam 1983

mevr. Rieke den Hertog-van ’t Spijker
Vrede over Israël jrg. 37 nr. 1 (feb. 1993)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel