Israël - ‘een rustpunt in de gedachten van de joden’


Eind vorig jaar verscheen een bundel essays over het zionisme en de staat Israël, geschreven over een periode van bijna vijftig jaar en alle van de hand van een en dezelfde auteur. Die auteur is de in 1893 geboren en in 1989 overleden joodse schrijver Abel J. Herzberg.

De journalist Arie Kuiper, die aan een biografie van Herzberg werkt, koos de teksten, schreef een inleiding op het hele boek en voorzag de verschillende opgenomen teksten telkens van verhelderende introducties.

Abel Herzberg

Abel Herzberg is onder ons vooral bekend als schrijver van zijn boeken over Bergen-Belsen - Tweestromenland en Amor Fati - en vooral van Brieven aan mijn kleinzoon. Dat laatste boek haalde binnen korte tijd acht oplagen, hetgeen Herzberg er toe bracht met de nodige zelfspot de titel van dat boek te herformuleren als: ‘Ik, Moossie Cremer’. Het was gezien zijn literaire kwaliteiten stellig terecht dat hij in 1974 de P.C. Hooftprijs, de hoogste Nederlandse literaire onderscheiding, voor zijn gehele oeuvre ontving.

Minder bekend wellicht is, dat hij zich zijn leven lang intensief met het zionisme en na 1948 met Israël bezig heeft gehouden. Vóór de Tweede Wereldoorlog al was hij - van 1935 tot 1939 - voorzitter van de Nederlandse Zionistenbond.


De bundel opent met een brochure, die Herzberg najaar 1939 schreef voor die Nederlandse Zionistenbond, getiteld De weg van de jood. Duitsland is dan zojuist Polen binnengevallen - en de Tweede Wereldoorlog is begonnen.

De laatste tekst - over de wenselijkheid van een scheiding tussen ‘kerk’ en staat in Israël - schreef Herzberg in 1986.

Dat houdt in, dat we hier te maken hebben met een kleine vijftig jaar van intensief en geëngageerd nadenken over noodzaak, bestaansrecht en betekenis van een joodse staat! Ik introduceer graag dit waardevolle boek bij de lezers van Vrede over Israël en ik wil dat doen door onder enkele gezichtspunten iets uit de inhoud door te geven.

Herzberg - zionist

Abel J. Herzberg was al vóór 1933 overtuigd zionist. In een interview uit 1977 zegt hij, dat hij de opkomst van het nationaal-socialisme reeds lang had zien aankomen, hoewel hij niet had geloofd dat er zo systematisch gemoord zou worden als in de Shoah geschied is.

Hij was in zijn bezorgdheid vóór 1933 een eenling, een roepende in de woestijn - door andere joden spottend ‘Schmerzberg’ genoemd. Zionist was hij, omdat - zoals hij later zou zeggen - ‘zonder Israël elke jood een ongedekte cheque is’. Anders gezegd: het bestaan van een joodse staat, die voor joden overal in de wereld een ‘nationaal tehuis’ is, waar een jood dus veilig is, is onontbeerlijk gebleken. Die uitspraak van Herzberg is een gevleugeld woord geworden, dat in vrijwel elke discussie over het bestaansrecht van de staat Israël opduikt en terecht als titel voor deze bundel gekozen is.


In de brochure uit 1939 stelt Herzberg dat twee ideeën kenmerkend zijn voor het zionisme. Het eerste kenmerk is de onmogelijkheid te vergeten dat men jood is. Sinds de verwoesting van de tempel hebben joden overal ter wereld hun identiteit bewaard, door samen de tora te lezen en te bidden, en vooral ook door de orthodox-joodse levenswijze in acht te nemen.

Toen in de 19e eeuw joden zich op grote schaal assimileerden, d.w.z. hun jood-zijn vergaten en opgingen in het volk, temidden waarvan zij woonden, leek het einde van de specifiek joodse aanwezigheid in West-Europa nabij. Maar hoe kon men het eigen jood-zijn vergeten? Herzberg ziet dat niet in de eerste plaats als een godsdienstig proces, maar veel meer als het opgeven van de geestelijke verbondenheid met het land, Palestina dus. Dan houdt men op jood te zijn (133).

Maar de tegenstanders van het joodse volk vergaten het niet, en de Dreyfus-affaire wekte de joden uit hun verdoving en gaf de stoot tot de opkomst van het zionisme. Dat is dus het eerste kenmerk van het zionisme: men is nu een keer jood, en als men het zelf vergeet, herinneren anderen hem er wel aan.


Het andere kenmerk van het zionisme volgens Herzberg is het doel van die beweging. Dat doel is ingegeven door de onhoudbare positie van de joden in diverse landen van Europa, waarin men eeuwenlang gewoond heeft. ‘Is er een andere weg, een ander doel dan de stichting van een joodse staat in Palestina?’, vraagt Herzberg aan de vooravond van de Grote Vernietiging. Hij eindigt de brochure als volgt: ‘Er is nog Palestina en het joodse recht daarop. Er is nog een joodse weg.’ (36)


Na de Tweede Wereldoorlog - en alles wat hij er zelf in had meegemaakt - blijft Herzberg niettemin in ons land wonen. Zeker - hij verbleef vaak in Israël, had er een huis - maar zijn domicilie bleef in Nederland. Men kan zich daarover verwonderen: een zionist die niet naar ‘Sion’ vertrekt, wanneer eenmaal de staat Israël een feit is - wat voor een zionist is dat eigenlijk? Het klinkt misschien paradoxaal, maar men kan zeggen, dat het juist het bestaan van de staat Israël was, die het Herzberg mogelijk maakte in Nederland te blijven wonen. ‘Israël - een rustpunt in de gedachten van de joden’ zei hij in 1977 in een interview (17).

Herzberg - joods religieus-humanist

Ik kom nog even terug op wat we zojuist zagen, n.l. dat Herzberg de oorzaak van de assimilatie van het 19e-eeuwse jodendom in het vergeten van de onlosmakelijke verbondenheid met het land Palestina zocht. Dat roept de vraag op, welke betekenis het joodse religieuze erfgoed voor hem heeft.


Men kan zeggen, dat Herzberg - als vele joden in deze eeuw - een religieus humanist was. In een artikel Erets Israël - het joodse volk en zijn land, dat Herzberg schreef voor het Joodsche Weekblad, en in het nummer van 2 mei 1941 werd gepubliceerd, noemt hij ‘de scheppende gedachte van de eenheid Gods’ een ‘zedelijk gebod’ (49). Het geloof in God biedt dus geen verklaring voor hoe de wereld in elkaar zit. Zo’n godsbeeld is Israëls monotheïsme niet. Nee, het ‘is een richtsnoer ter vorming van de werkelijkheid naar beginselen, die een onvoorwaardelijke en onwrikbare geldigheid bezaten.’ (50)

Men kan ook zeggen: het gaat hier niet over een God, die de wereld leidt, maar een God, die mensen roept tot gehoorzaamheid aan zijn geboden. Waarom haalt Herzberg die twee uit elkaar? Omdat de natuurlijke religie van de mens het heidendom is: God te zoeken in de natuur, in het volk, in bloed en bodem. Dat geldt volgens Herzberg niet minder van de jood - maar die weet dat hij door God uit dit heidendom is weggeroepen.

Hitlers jodenvervolging meent Herzberg dan ook alleen te kunnen begrijpen ‘als de opstand van de heiden tegen de abstracte monotheïstische idee en haar verreikende gevolgen’. Deze gedachten zijn niet van Herzberg zelf afkomstig en ook zeker niet typerend voor hem alleen. Hij vertolkt daarin de stem van het 20e-eeuwse jodendom.

Ontegenzeggelijk vormen zulke gedachten een uitdaging voor christenen. Heeft de kerk Gods gebod in de loop der tijd toch niet afgezwakt en aangepast, om vervolgens daardoor weerloos te worden tegen bloeden bodemideologieën?

Het ‘beest in de mens’

Wanneer nu Herzberg de nadruk legt op het ‘zedelijk gebod’, gaat hij er dan van uit dat de mens in staat en bereid is dat gebod te doen? Gelooft hij, dat de mens ten diepste een goedaardig wezen is? Is hij een optimist? Nee, dat is hij niet.

Kuiper merkt op, dat het ‘beest in de mens’ een telkens weerkerend thema is in de boeken en de interviews van Herzberg (11). Wie zoals Herzberg in Bergen-Belsen is geweest heeft daar genoeg meegemaakt om nooit meer op een naïeve manier over de menselijke goedheid te kunnen spreken. In een interview in zijn 90e levensjaar zegt Herzberg dat ‘naastenliefde niet bestaat’. Het gebod de naaste lief te hebben als onszelf laat z.i. zien, dat wij mensen dat niet kunnen opbrengen. ‘Ik kan hooguit mijn haat beheersen.’ (12)

Daarom hield Herzberg rekening met ‘de mens in zijn oncontroleerbare diepte, ... waartoe geen enkele ratio doordringt’ (93).

In zijn denken richtte hij zich erop de haat, die volstrekt onvoorspelbaar uit mensenharten op kon laaien, en zich uiten in de meest gruwelijke wreedheden, in te dammen en aan banden te leggen. Daarom was hij een nuchter zionist. De staat Israël is nodig - alleen al om de joden te beschermen. Israël moet men daarom niet beschouwen en beoordelen als een staat, die verheven is boven andere staten en aan andere maatstaven gemeten mag worden. De norm, waarmee men Israël mag confronteren is dezelfde, die voor ons allen geldt: biedt het bescherming aan het zozeer geteisterde joodse volk en houdt deze staat Israël zich op haar beurt aan de fundamentele rechtsregels, onder de overtreding waarvan joden zelf door de eeuwen heen zo vaak geleden hebben?


In dit opzicht heeft Herzberg grote verwachtingen gekoesterd van de joodse terugkeer naar Palestina en de stichting van de staat Israël. Geleerd door eeuwen van discriminatie en onderdrukking zou het joodse volk nu een nieuwe bladzijde in zijn bestaan opslaan. Hij heeft dat ook gemeend te zien: ‘Het zionisme heeft ook geestelijke en zedelijke krachten in het volk losgemaakt van de meest ingrijpende en vermoedelijk blijvende aard.’ (134)

Herzberg en de politiek van de staat Israël

Herzberg is er daarom niet voor teruggeschrokken zich in kritische zin te uiten over de politiek van de staat Israël. Uit zijn bijdragen in deze bundel blijkt, dat zijn sympathie bij de mensen van de Arbeiderspartij lag, die de grondleggers zijn geweest van de joodse staat. Zij hebben zich in hun strijd laten leiden door principes, en van hen verwacht Herzberg dan ook, dat zij van harte een democratisch Israël voorstaan.

Geen grein verwachting daarentegen heeft Herzberg gekoesterd m.b.t. Begin, de latere premier. Hij kan niet vergeten wat deze man als leider van de Sterngroep aan terroristische activiteiten heeft ontplooid, en dat Ben Goerion en de zijnen zelfs het schip Altalena met militaire goederen voor deze groep van Begin, de Irgoen, hebben moeten laten zinken om hem in zijn terroristische activiteiten te beknotten!

Hij heeft het evenwel nog meegemaakt, dat Begin het roer van Rabin overnam. Ongemeen fel is hij in zijn oordeel over de Arbeiderspartij van Rabin: ‘niet haar beginselen, maar haar jammerlijke onmacht om tot vruchtbare arbeid te komen heeft een bijna dertigjarige meerderheid de nek gebroken.’ (178)

De Arbeiderspartij had Begin’s overwinning aan zichzelf te wijten: Begin had een program - en dat was wat de kiezers bij Rabin gemist hadden. Dat neemt niet weg, dat hij een diepe, haast instinctieve en deels onredelijke afkeer van Begin’s program had. Zo vreesde hij, dat het diens oogmerk zou zijn ‘om ieder geestelijk leven in Israël zo snel en zo radicaal als het kan te smoren in de dictatuur van een alleen zaligmakende orthodoxie’ (180). Uit dat laatste citaat blijkt wel, dat Herzberg voorstander was van een joodse staat, waarin de scheiding ‘kerk’/staat gehandhaafd blijft, met die restrictie dat niets zou worden aangetast, wat de Halacha verbood (211).

Tenslotte

Ook in dit boek valt weer dat wonderlijke te bespeuren, dat - hoe nuchter en redelijk men de dingen ook benadert - Israël ons altijd weer confronteert met de God van de bijbel.

De enkele jaren geleden voormalige secretaris van de Hervormde Raad voor kerk en Israël, dr. S. Gerssen, heeft in zijn dissertatie over ‘Modern zionisme en christelijk geloof’ laten zien, dat de staat Israël ons op een bepaalde manier met de God van Israël confronteert. Hierboven heb ik iets weergegeven van Herzberg’s godsdienstige overtuigingen.


Maar in deze bundel - en niet toevallig daarin! - staan ook enkele uitspraken, die verder gaan en aan het denken zetten.

Na de zesdaagse oorlog in 1967 schreef Herzberg: ‘Soms is het net of Israël voor de joden dezelfde waarde behouden heeft als het woord ‘Israël’ heeft gehad toen het voor het eerst werd uitgesproken: ‘Israël’ betekent letterlijk: ‘de mens die streed met God’. Gelovig of ongelovig, de jood in de wereld herhaalt: ‘Ik laat U niet los voor Gij mij gezegend hebt.’’ (102).

En de brief aan zijn kinderen en kleinkinderen in Israël, geschreven ten tijde van de Jom Kippoer-oorlog in 1973, eindigt hij ermee hen voor ogen te houden ‘wat de oude profeet in even bange dagen voor eeuwig tegen ons gezegd heeft: Al tira, awdi Ja’acow! ‘Vrees niet, mijn knecht Jaäcob.’ (126)


Het zijn dergelijke uitspraken die duidelijk maken, dat ook voor Herzberg de staat Israël méér is geweest dan een puur seculier verschijnsel, en de ‘monotheïstische idee’ meer dan een grootse greep van Israël.

Het confronteert ons met de vraag naar Gods handelen in deze wereld, met Israël, de kerk en de volken.


Uit deze bundel kan men echter ook leren, dat het goed en nodig is ervoor te waken die vraag niet tot uitgangspunt en norm te maken voor de beoordeling van de politiek van de staat Israël.


n.a.v.: Abel J. Herzberg, Zonder Israël is elke jood een ongedekte cheque. Essays, Gekozen en ingeleid door Arie Kuiper, Querido/Amsterdam 1992, 212 blz., fl.34,90

dr. Gerard den Hertog
Vrede over Israël jrg. 37 nr. 2 (apr. 1993)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel