De publicaties en visies van prof. dr. M. Boertien met betrekking tot de verhouding Kerk en Israël

1. Inleiding

In deze bijdrage voor professor Boertien willen wij enkele grote lijnen trekken uit wat hij heeft gepubliceerd door de jaren heen over de verhouding kerk en Israël. Wij beperken ons tot de officiële publicaties van zijn hand.

Er zijn heel wat artikelen van hem in het blad Vrede over Israël verschenen, doch die komen slechts terloops in aanmerking voor onze uiteenzettingen. Er ligt ook een hele correspondentie tussen Boertien en het deputaatschap van de jaren van zijn verblijf in Hamburg en Jeruzalem in het deputaten-archief. Ook dat hebben wij terzijde gelaten, omdat er ook heel wat aan persoonlijke gegevens in deze correspondentie verwoord is, dat (nu nog) niet aan de openbaarheid kan worden prijsgegeven.


Het gaat ons in deze bijdrage speciaal om de theologische visies van Boertien, waar deze de verhouding van kerk en Israël betreffen. Zijn theologische gedachten nu hebben wij in een vijftal rubrieken ondergebracht. Wie deze beziet, zal ontdekken dat zijn visies en stellingname niets aan actualiteit hebben ingeboet, maar nog steeds het materiaal vormen van de bezinning binnen onze deputaatschap.

2. Geen twee wegen, maar met elkaar op Gods ene heerbaan

Prof. Boertien heeft twee kernartikelen gewijd aan de vraag naar de zgn. twee-wegen-leer en naar de juiste verhouding van Israël en de Messiaanse gemeente.1

Het is niet gemakkelijk weer te geven, hoe Boertien over de verhouding kerk en Israël precies denkt. Hij formuleert de kwestie als volgt: ‘Kan men het jodendom als een eigen heilsweg voor Israël, d.w.z. het joodse volk beschouwen, en het christen­dom als een eigen heilsweg voor de niet-joden of - met een Hebreeuws woord - de gojiem?’


Velen menen de verhouding tussen jodendom en christenen te kunnen typeren met een ‘na elkaar’ van beiden. Het is de theorie van de aflossing van de wacht. Eerst was er het volk Israël, maar daarna kwam de kerk. Deze opvatting kan in haar slechtste vorm leiden tot theologisch antisemitisme. In haar beste vorm kan zij gepaard gaan met een grote belangstelling voor oud-lsraël en met een heilsverwachting t.a.v. een toekomstig bekeerd Israël, waarbij het joodse volk uiteindelijk wordt ingelijfd bij de kerk. Deze theorie echter kan, volgens Boertien, nauwelijks een handvat bieden voor een levende en heilzame relatie tot het huidige joodse volk.


Dan het model van ‘naast elkaar’? Elk gaat dan op zijn eigen heilsweg: de joden op de weg van Sinaï, de weg van de wet, en de christenen op de weg van Golgotha, de weg van het evangelie. Sedert Sinaï is het joodse volk bij de Vader, de volken komen door Jezus tot de Vader. Het is de gedachte van coëxistentie, al door de joodse godsdienstfilosoof Franz Rozenzweig (1886-1929) voorgedragen in zijn boek Stern der Erlösung. Twee gelijkwaardige heilswegen naast elkaar worden voorgesteld: een voor Israël en een voor de volken.

De wortels van deze gedachten zijn al zeer oud in het jodendom nl. de opvatting dat de weg van de Tora voor Israël geldt en de weg van de noachitische geboden voor de niet-joden. Hand. 15 zou in dit verband gelezen kunnen worden. Voor Israël geldt de Tora, maar deze zal niet opgelegd worden aan de gelovigen uit de volken; die zullen zich slechts houden aan vier fundamentele geboden. Dat betekent niet, dat er twee verschillende wegen tot het heil zijn, doch dat de wijze waarop men tot de ene heilsweg komt voor jood en niet-jood verschillend is. Doch deze oerchristelijke visie is later verloren gegaan.

Soms vindt men ze bij joodse auteurs terug zoals Jacob Emden (1697-1776). Hij meent dat het de bedoeling van Jezus en Paulus was niet-joden te bekeren tot het houden van de zeven noachitische geboden. Zo werd het heidendom verdreven en werden fundamentele geboden onder de niet-joden verspreid. Dit betekent tegelijk, dat de christelijke leer van de Drieëenheid niet als een vorm van afgodendienst moet worden beschouwd, volgens Emden, maar als een vorm van Godsgeloof waardoor de volken, zij het op niet-joodse wijze, werden ingeleid tot de kennis van de God van Israël.


Wij moeten in onze bezinning ook betrekken de gedachten van Paulus inzake de oorspronkelijke bedoeling van het verbond met Abraham, aldus Boertien. Abrahams relatie tot God was er een van vertrouwen, van geloof. De wetgeving op Sinaï is er later bijgekomen als een tijdelijke maatregel om het volk Israël van de volkerenwereld af te schermen tot de komst van Christus. Paulus beschouwt Abraham dus niet als een mozaïsche jood avant la lettre, maar als een messiaanse gelovige avant la lettre. Daarom kon Paulus de messiaanse gelovigen aanspreken als kinderen van Abraham (zie: Gal. 3:15-29). In Galaten 3 blijft weinig ruimte meer over voor een joods leven volgens de Sinaï-openbaring. Deze wordt immers gezien als een tijdelijke maatregel. Duidelijk is, dat de normen voor het leven van de gemeente in het messiaanse tijdperk, de nieuwe bedeling, niet zonder meer en rechtstreeks van de in het Sinaï-verbond gegevens regels worden afgeleid.

Ook moeten wij bedenken dat er een historische ontwikkeling binnen het jodendom heeft plaatsgevonden. Van de veelheid van richtingen binnen het jodendom, zoals dit vóór 70 n.Chr. bestond, bleef slechts één richting over, die zich in het verloop van de tijd consolideerde in het rabbijnse jodendom van de 2e en de 3e eeuw van onze jaartelling.

Ook in de jonge, messiaanse gemeente vond inmiddels een gistings- en consolidatieproces plaats. Dit leidde er toe, dat uit een verscheidenheid van richtingen en opvattingen een zich consoliderende christelijke gemeente ontstond, die zich de geestelijke erfenis van Israël eigen maakte. Deze gemeente poogde haar identiteit duidelijk te maken door zich enerzijds af te zetten tegen het joodse volk en tegen het jodendom en anderzijds zich af te schermen van de heidense wereld.

Zo begon men de joden te zien in een vaststaand gedachtenpatroon nl. als het archetype van ongehoorzaamheid en verstarring in een zelf-gekozen isolement.


Dit riep aan joodse zijde een intense bezinning op de onderlinge verhouding te voorschijn.

Zo heeft Jehoeda Hallevi (±1075-±1141) christendom en islam geplaatst in een kader van de joodse heilsverwachting: zij zijn wegen die uiteindelijk leiden naar de ene heilsweg, te weten de weg die God in en door Israël heeft gebaand. De verstrooiing van Israël onder de volken draagt zo ook bij tot het herstel van de eenheid der mensheid, verenigd in gemeenschappelijke dienst van de God van Israël.

Maimonides (1135-1204) beschouwt de christenen echter als afgodendienaars, met wie men op hun kerkelijke gedenkdagen geen handel mag drijven. Toch is het christendom niet geheel waardeloos, want hij ziet het met de islam als wegbereiders van de Messias.

Later, in onze eeuw, zullen Joseph Klausner en Jechezkel Kaufmann het als de verdienste van de christenen erkennen dat zij de joodse bijbel als fundament van een godsdienst voor de volken hebben geaccepteerd en verbreid!

Er is een gemeenschappelijk element in al deze joodse zienswijzen. Naast de eigenlijke heilsweg voor Israël loopt een weg voor de niet-joodse volken. Die weg leidt echter naar een einddoel: de uiteindelijke hereniging van Israël en de volken tot de dienst van de ene God van Israël. Tot nu toe zijn het echter wegen naast elkaar.


Daar is evenwel nog een gedachte: eigen wegen in verplichting tot samengaan. Deze gedachte beschrijft Boertien als volgt: Zolang de christen zichzelf serieus neemt en zijn identiteit blijft ontlenen aan de oorspronkelijke, apostolische verkondiging, kan hij zich niet zonder meer laten indelen als iemand die behoort tot de gojiem, de niet-joodse volken. Hij kan zich niet inpassen in het schema ‘Israël en de gojiem’. Want tot zijn identiteit behoort de claim, dat ook hij een zoon van Abraham is; hij heeft deel gekregen aan de essentie van Israël, te weten Gods verbond met Abraham.

Tegelijkertijd stelt diezelfde christen vast dat de aanspraken van Israël onverminderd blijven gelden. En zo ziet hij, tot zijn verdriet, dat de oorspronkelijke verwachting zich niet heeft vervuld; de gemeente van Christus is niet de plaats geworden van de ontmoeting tussen alle kinderen van Abraham.

Het geeft te denken, dat in 1 Kor. 10:32 gezegd wordt: ‘Geef noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente Gods aanstoot’. Paulus deelt hier de mensheid in in drie groepen: joden, niet-joden (de gojiem) en de ‘gemeente Gods’. De gelovigen te Korinthe typeert hij dus niet als gojiem, maar als iets aparts. Hij ziet hen, ondanks al hun zonden en gebreken, op de weg van ‘de gemeente Gods’.

Paulus bedoelt kennelijk te zeggen, dat deze weg verschilt van de weg die de joden gaan en van de weg waarop de heidenen zich bevinden. Hij heeft blijkbaar een open oog voor de eigen weg, die de gemeente van Christus in de geschiedenis gaat. Hij heeft deze weg leren kennen als de weg, waarlangs God de eenheid tussen joden en niet-joden herstelt, en zijn oorspronkelijke bedoeling met de mensheid realiseert. Onderweg zullen zij elkaar telkens weer moeten vragen wat het betekent als kinderen van Abraham op weg te zijn in de wereld van vandaag. Zij zullen niet aan elkaar voorbij mogen gaan of voorbij luisteren.

Een kritiekloos aanvaarden van ‘twee wegen’ zou erop kunnen wijzen, dat men nog niet geleerd heeft, echt naar elkaar te luisteren en de ander werkelijk van binnenuit te verstaan en ernstig te nemen.

Zo zal God naar Jesaja (o.a. 19:23vv) een ‘heerbaan’ trekken, een weg waarop Hij zijn volk verlost en door middel van deze verlossing van Israël de volkeren tot hun bestemming brengt. Als Israël zich op Gods heerbaan bevindt, is dit het begin van de heilstijd voor de volkeren.

Ook het N.T. kent naast de ‘gemeente van Israël’ een andere gemeente, die zich voegt bij de messiaanse gemeente rond Jezus en zijn volgelingen. Zo mogen zowel Israël als de kerk zich op Gods heerbaan bevinden, samen onderweg naar dezelfde bestemming.


Dit is een andere visie dan die van de twee wegen, van Israël en de gemeente naast elkaar. Het is de visie van het samen met elkaar onder Gods hoge leiding. Hierbij komt het vooral aan op het samen leren de Schriften te lezen. Wij kunnen van de joden veel leren van de wijze waarop zij met de Schriften zijn omgegaan en nog omgaan. Wij hebben daarbij de beloften dat deze Schriften ons samen willen leiden tot de Messias, omdat het Schriften zijn die van Hem getuigen 2.

3. Bijbelse visie op Israël en het joodse volk

Professor Boertien is er steeds op uit geweest de termen, die men gebruikt in de ontmoeting van joden en christenen, duidelijk te omschrijven. Wat verstaat men onder Israël, de joden, het jodendom enz. Zo doet hij o.a. in een artikel van Tijdsein (christelijk gereformeerd jeugdblad).3


Onder Israël wil hij niet de huidige staat Israël verstaan, maar het joodse volk. De naam wordt in bijbelse zin gebruikt voor het volk van Gods verbond. Daarom gaat Boertien terug naar de verbondssluiting van God met Abram (Gen. 12). Het gaat om een heel bijzondere verbintenis van God met deze aartsvader. Abram kan deze verbintenis slechts nakomen als God op wonderlijke wijze telkens ingrijpt in zijn leven. De beloften van dit verbond worden niet vervuld op grond van menselijke mogelijkheden, maar door ingrijpen van God Zelf. De beloften omvatten het bestaan van het volk, dat uit Abraham zal voortkomen, en het land waar dit volk wonen zal. In de door God aangegane verbintenis horen volk en land bij elkaar.

Dit verbond wordt met symbolische handelingen bekrachtigd en omvat heel eigensoortige regels, die niet voortvloeien uit het aan Abraham bekende rechtssysteem. Wie binnen deze verbondsregels blijft, zal leven in het volk en het beloofde land binnengaan. Maar wie de verbondsregels overtreedt, zal geen deel hebben aan de belofte van volk en land. De bijzonderheid van Israël ligt daarin, dat het Gods aanspraak op exclusiviteit erkent. Doet Israël hieraan tekort, dan leidt dit bijna tot ondergang van Israël.

Wanneer in Jeremia 31 wordt gesproken over een nieuw verbond met Israël, dan betekent dat niet een ‘ander’ verbond, met geheel andere inhoud en met andere volkeren. Maar het is een vernieuwing van het verbond met Israël. De verbintenis blijft van kracht, ook in en na de verbondsvernieuwing.

Is dit verbond van God met Israël dan niet vervallen door de komst van Jezus Christus? Op grond van het Nieuwe Testament kunnen wij die vraag met een krachtig ‘neen’ beantwoorden, aldus Boertien. Het Nieuwe Verbond bekrachtigt, vernieuwt en verruimt het verbond. Daardoor worden de volken in het verbond van God met Israël betrokken. Maar het verbond met Israël wordt niet opgezegd. Zo blijft Israël door de eeuwen heen getuige van God en van zijn aanspraak op zijn volk. In de hebreeuwse literatuur wordt dit telkens benadrukt. Zo in het Misjna tractaat Avoda Zara IV 7, door de middeleeuwse joodse dichter Sjelomo Ibn Gabirol en door de vrome Rabbi Baroech in de 19e eeuw uit Oost-Europa. In hun gesprek met niet-joden zijn de joden getuigen van de eenheid en exclusiviteit van God en van zijn barmhartigheid.

4. Hoe duiden wij het land en de staat Israël!

Professor Boertien is van het begin af nauw betrokken geweest bij de discussies en bezinningen op de verhouding van het volk Israël en ‘het land van de bijbel’ en op de positie van de staat Israël.


In de zestiger jaren heeft hij meegewerkt aan de totstandkoming van de hervormde publicatie Israël - volk, land en staat.4

Hierin wordt gesteld, dat God Zich dit volk heeft gekozen; Hij heeft Israël gevormd en apart gezet. Zo werd het een volk en kreeg het een land. Dit land behoort dus volgens het O.T. wezenlijk bij de verkiezing van God. Laat het N.T. een breuk zien, dan speelt deze breuk zich echter af binnen het kader van de continuïteit van Gods bijzondere handelen met Israël. Zo blijft de band tussen volk en land van Godswege gehandhaafd. In onze tijd heeft dit weer een duidelijke gestalte gekregen in de terugkeer van het joodse volk naar het beloofde land. Dat is een teken van Gods trouw en wij willen deze terugkeer positief verstaan als bekrachtiging van Gods blijvende bedoelingen met dit volk, aldus de Handreiking.

De vorming van een vrije staat ziet men als de enige mogelijkheid die het volksbestaan van Israël waarborgt en die het joodse volk de gelegenheid geeft werkelijk zichzelf te zijn.


Dit alles heeft Boertien nog eens onderstreept in een interview van Rik Valkenburg.5 Hij stelt het bestaansrecht van Israël als staat in dit land.

Dat brengt wel veel vragen mee en heeft nogal wat conflicten opgeroepen in de regio van het Midden-Oosten. Want hoe moet het nu met de Palestijnen? Israël heeft veel gedaan voor hun opvang na hun verdrijving uit o.a. Jordanië. Maar de Palestijnen zijn door de Arabische nabuurlanden misbruikt in hun anti-lsraël propaganda. Pro-lsraël zijn betekent niet anti-arabisch. Joden en Palestijnen hebben beiden rechten op het land.

De bijbel stelt inderdaad de rechten van Israël en dat binnen een bepaald kader, namelijk van Gods verbond met dit volk. Het land is en blijft eigendom van de Here God. Als Hij het aan Israël geeft is dat gave van Hem en betekent dat ook een opgave voor Israël om daar te zijn tot zegen temidden der volkeren.


In De liefde tot zijn land is Israël aangeboren 6 brengt Boertien naar voren, dat de door God gegeven band tussen het land en het volk van Abraham gezien moet worden in het kader van Gods plan met de gehele vereld. Omdat het land als erfdeel van de Here Israël toekomt, is het de taak van Israël dit land als het land van God te bewonen in bijzondere verantwoordelijkheid met betrekking tot het land zelf, de ‘vreemdelingen’ in dat land en de omringende volken. Van hieruit is een bijzondere liefde tot dit land Israël aangeboren en blijft deze liefde een geschiedenisvormende macht in de gehele historie van Israël uitoefenen.

Daar middenin heeft de stad Jeruzalem een eigen functie en aantrekkingskracht vanuit de geloofsverwachting van een nieuwe toekomst, gevoed door de herinnering aan Gods daden in het verleden.7

Deze herinnering is zo sterk, dat de namen Jeruzalem en Sion gevuld kunnen worden met een ongebroken verwachting van het komende vrederijk. In de joodse liturgie en literatuur van de diaspora vervult Jeruzalem de functie van moederstad en geestelijk centrum voor de volkeren, de wereld. In het N.T. wordt Jeruzalem ook het symbool van het rijk van God, van de nieuwe mensheid, de nieuwe aarde, de geheel nieuwe omgang tussen het joodse volk, de messiaanse gemeente en de volkeren der wereld.

In dit perspectief wil Boertien Israël zien, in eigen staat op eigen bodem met een eigen stad!

5. Jezus de Messias

Het is onontkoombaar, dat iemand die zich inzet voor de ontmoeting van Kerk en Israël, zich rekenschap moet geven van het dat belijden Jezus de Christus, de Messias is. Ook Boertien gaat daar niet om heen. Hij heeft er het een en ander over geschreven. Zo in een artikelenreeks over Een jood op zoek naar Jezus.8

Eerst laat hij horen, hoe er binnen het jodendom over Jezus werd en wordt gedacht. Jezus van Nazareth werd meestal beschouwd als iemand, die tot de vijanden behoorde, omdat deze Hem genaast hadden en Hem misbruikten voor anti-joodse propaganda. Maar er is ook een andere reactie. Jezus wordt door joden nu ook ‘thuis-gehaald’.


O.a. door David Flusser in zijn boek over Jezus (3e druk in 1979) en in Oorsprong en Schisma (1984).9 Flusser, zo analyseert Boertien, onderzoekt de oorsprong van de evangeliën en hij plaatst deze tegen de achtergrond van de joodse richtingen en geestelijke stromingen in de tijd, waarin Jezus optrad. Christendom en jodendom hebben één gemeenschappelijke oorsprong nl. in het jodendom uit de tijd van de Tweede Tempel. Later kwam het schisma, vooral toen er in de loop van de tijd in het christendom andere accenten werden gelegd dan oorspronkelijk het geval was. Van de godsdienst van Jezus kwam het tot de christelijke godsdienst, van het geloof van Jezus tot het geloof in Jezus.

Nu is David Flusser voortdurend op zoek naar de echte historische Jezus. Hij vindt dat wij alleen met een consequent volgehouden filologische benadering van de teksten een solide basis kunnen verkrijgen voor een historische en theologische waardering van Jezus, van de christelijke oergemeente en van de evangeliën. Hij wil de teksten lezen tegen de achtergrond van Jezus’ tijd. Daarbij moeten we wel onderscheid maken tussen wat wij als oorspronkelijke overleveringen moeten beschouwen en wat voor latere toevoegingen, de geloofsgetuigenissen van de oergemeente, zijn te houden. De laatste vormen het ‘christologisch drama’, dat op den duur het christelijk geloof is gaan bepalen. En uiteindelijk heeft dit geleid tot het uiteengaan van joden en christenen. De latere geloofsgetuigenissen horen niet tot het geloof van Jezus zelf. Die stond geheel binnen de joodse geloofstraditie. Die delen van de evangeliën zijn slechts oorspronkelijk, die zich in het hebreeuws laten terugvertalen. Dit betekent een reductie van de bijbelteksten. Zo wordt Jezus voor Flusser aanvaardbaar, doch pas nadat hij Hem heeft gereduceerd en gemodelleerd tot een voor hem acceptabele jood uit de eerste eeuw van onze jaartelling. Daarbij gaat Flusser ook nog van een onbewezen en onbewijsbare vooronderstelling uit, dat wij met zekerheid zouden weten, welk soort hebreeuws er in de tijd van Jezus in het land van Israël geschreven werd.


Boertien is van mening dat er gezocht moet worden naar een andere benaderingswijze, te weten die waarbij zowel de geschiedenis als het verkondigde heil worden geaccepteerd. Men moet niet uitgaan van een reductiemethode, gebaseerd op een onbewijsbare vooronderstelling, waarbij men de heilsver-kondiging van het N.T. als het ‘christologisch drama’ ter zijde schuift. Het door Flusser geschetste beeld van Jezus is dan ook onaanvaardbaar. Want het gaat niet slechts om de historische Jezus van Nazareth, doch om Jezus de Christus d.w.z. de Messias voor Israël en voor de volken. Voor de levendmakende kennis van Jezus Christus moeten wij het niet hebben van een zelf-bedachte reductiemethode, maar blijven wij aangewezen op de verkondiging van heel de bijbel.

Daarvoor zullen wij zeker, samen met de joodse theologen, goed moeten leren luisteren naar de oorspronkelijke bronnen van ons geloof, opdat wij geen vertekend beeld van Jezus de Messias zullen hebben. Daarom is Boertien steeds bezig geweest aandacht voor deze bronnen te vragen, zich er zelf in te verdiepen en anderen te laten zien de grote waarde van de kennis van de joodse literatuur over de bijbel, waaronder verstaan moet worden zowel het Oude als het Nieuwe Testament.10 In hevig verlangen naar het herstel van de eenheid tussen joden en christenen, wil Boertien met Israël de Schriften lezen tot op Jezus de Messias!

6. De roep om de Geest

Voor Boertien vertoont de ontmoeting van Kerk en Israël niet alleen christologische aspecten, maar weet hij ook van de pneumatologische noties daarvan. Het is mij namelijk opgevallen, dat hij twee keer de roep om de Geest laat horen.11 Hiervoor willen wij tenslotte aandacht vragen.


In Jacobs stem en Ezaus handen wijst professor Boertien erop dat er voor de relatie Kerk en het joodse volk hernieuwde belangstelling aan het groeien is. Hij wijst dat aan in internationale en nationale publicaties. Wordt in onze tijd de ‘catechese der verguizing’ achterhaald? Zullen wij het antisemitisme weten uit te bannen? En dan op verantwoorde wijze! Zonder de werkelijkheid van Auschwitz weg te moffelen. Evenmin een deel van de oude bronnen van het christelijk geloof weg te verklaren of terzijde te schuiven. Maar door in de huidige werkelijkheid te staan en in zijn levenshouding zich te laten leiden door een nieuw verstaan van de oude, gezaghebbende bronnen.

Het komt erop aan dat de Schriften open gaan in de hernieuwde ontmoeting van christenen en joden. Dat dit geen eenrichtingsverkeer is, spreekt vanzelf. Christenen hebben immers geen alleenrecht van bijbelse inzichten of profetische oproepen tot bekering.

Boertien spreekt met diepe bewogenheid over een ‘gezamenlijk uitzicht’. Binnen dit kader staat zijn exposé over het ‘roepen tot de Geest’. Hij sluit zich aan bij Schalom Ben-Chorin in zijn boek Die Antwort des Jona zum Gestaltwandel Israël (1956) waarin deze joodse auteur verwijst naar Ezechiël 37 en zegt: dit is de opdracht, die wij nu gezamenlijk horen - profeteer, roep, schreeuw tot de Geest! leder moet dat doen, maar wij moeten het ook samen doen: Schreeuwen om de Geest, die ons weer tot leven brengt.

Dat is, zegt Boertien, wat anders dan een zaak van eenrichtingsverkeer, ook anders dan verkapte zendingsmethode, evenmin een wegkruipen in een zeker christelijk minderwaardigheidsgevoel met een overwaardering voor alles wat joods is met nauwelijks plaats voor een werkelijke dialoog van twee gelijkwaardige partners. Bij een echte ontmoeting gaat het ook niet om zelfrechtvaardiging, maar om de Geest, de gezindheid waarin men het gesprek zoekt en elkaar dient. Dit zal ook de naam, waaronder wij joden ontmoeten en met hen in gesprek zijn, moeten bepalen. Vanuit deze herbezinning en nieuwe mogelijkheden, zal de naam van ons deputaatschap geformuleerd moeten worden.12


Boertien heeft zelf momenten meegemaakt van doorbraken van die Geest in het werk van onze kerken in het contact met Israël, tot op kerkelijke vergaderingen toe, en in de daadwerkelijke ontmoetingen met joodse broeders en zusters in het kader van Gods verbond. Alleen een kerk, die vol is van deze Geest van het visioen van Ezechiël en van de Geest van Jezus de Christus is in staat openingen te creëren voor werkelijke ontmoetingen en breuken tussen Kerk en Israël te helen.


Wij zijn dankbaar dat Boertien zijn krachten, liefde en gaven daarvoor heeft mogen geven. Zijn theologische en christologische bijdragen staan volledig in het kader van dit pneumatologisch perspectief: De Geest weet en opent wegen tot het samen verstaan van de Schriften en het samen gaan van de ene weg naar het compleet herstelde Rijk van God voor Israël en de volken! Boertien dringt ons in dit perspectief moedig en hoopvol verder te werken.




Noten
1 Twee wegen? Oorspronkelijk 4 colleges in de radio-serie Rondom het Woord 18e jrg. nr. 3 aug. 1976 blz. 122-139 en later opgenomen in het Jubileumnummer 1931-1981 van Vrede over Israël 25e jrg. no. 6 dec. 1981 blz. 13-23; Israël en de Messiaanse gemeente op Gods heerbaan, in: De Heerbaan. Kerk en Israël onderweg mei 1970 blz. 97-115 en later als een Overdruk uitgegeven door onze deputaten.
2 Zie hiervoor ook de weergave van het interview van Rik Valkenburg met prof. dr. M. Boertien in: Wat dunkt u van Israël... Gesprekken. Amsterdam 1973 blz. 27vv
3 Uitgave van de Bond van chr. geref. jeugdverenigingen in Ned., 10e jrg. nr. 5 mei 1977 blz. 101-109
4 Handreiking voor een theologische bezinning, ’s Gravenhage 1970
5 Zie: a.w. blz. 10-25; vgl. ook zijn brochure over Israëls Onafhankelijkheidsverklaring. AO-boekje 1457, 30-3-1973. Lelystad 1973
6 Zes radiolezingen. Amsterdam/Driebergen 1971
7 Zie ook: ‘Het vers, dat niet bedierf’ (Inauguratie aan de Universiteit te Amsterdam). Leiden 1969; Jeruzalem tussen droom, daad en dood. Een college over een eigentijdse Hebreeuwse roman. Kampen 1981 (Afscheidscollege aan de Universiteit te Amsterdam)
8 In: De Wekker d.d. 19 juli-30 aug. 1985 nr. 39-45 art. I-V.
9 Artikelen over Jezus, het Jodendom en het Vroege Christendom. Uitg. Folkertsma Stichting. Hilversum.
10 Zie bijv. zijn volgende publicaties: Der Mischnatraktat NAZIR. Einleitung, Text, Ubersetzung und Erklarung. Textkritischer Anhang (Diss). 1964. In 1971 verschenen in de serie Die Mischna. Text, übersetzung und ausführliche Erklarung. Berlijn/New York; De joodse achtergrond van de parallel Adam/Christus in het N.T. in: G.T.T. 68 jrg. 1968 blz. 201 -220; Het joodse leerhuis van 200 voor tot 200 na Christus. Kampen 1974; Bijbelse variaties op een thema of variaties op een bijbels thema in: Uw knecht hoort. Amsterdam 1979 blz. 45-51: De tempelrol. AO-boekje no. 1761. Lelystad 1979
11 Allereerst in: R. Valkenburg, Wat dunkt u van Israël... Gesprekken. Blz. 13v, en vervolgens in: Jacobs stem en Ezaus handen, in de Reeks Verkenning & Bezinning. 17e jrg. nr. 4 maart 1984 blz. 44vv
12 Zie zijn artikel: Wat is er in ruim vijfendertig jaar veranderd? in: Vrede over Israël 30e jrg. nr. 6 december 1986, blz. 7v

dr. Teus Brienen
Vrede over Israël jrg. 37 nr. 4 (sep. 1993)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel