‘Blinde Synagoge’ en ‘Ziende Kerk’ ...?

Beelden....

Tegen het einde van de 10e eeuw van de christelijke jaartelling verschijnen ze voor het eerst: tekeningen en beeldjes van twee vrouwenfiguren rondom de gekruisigde Christus. Ze stellen de synagoge en de kerk voor. De mooiste kunstvorm daarvan - daterend uit ±1230 - is de imposante beeldengroep bij het zuidelijk portaal van de kathedraal te Straatsburg.

Hoe zien ze er uit?

Geknakt staat ‘mevrouw de synagoge’ er bij; met haar ene hand zoekt ze – tevergeefs - steun op een driemaal gebroken lans waaraan een verfrommelde vlag hangt; in haar andere hand houdt ze - ondersteboven! - de twee wetstafels; geen wonder: de ogen in haar neergebogen en afgewend gezicht zijn geblinddoekt. Zielige, bespottelijke, blinde synagoge...

‘Vrouwe kerk’ daarentegen staat fier overeind, met gekroond hoofd. Stevig omklemt ze met haar rechterhand het kruis waaromheen een fraai vaandel is gedrapeerd; in haar linkerhand een avondmaalsbeker. Haar ogen hebben een blik van: ik mag er zijn, wie doet me wat? - ziende kerk...


‘n Beeldende illustratie van de verhouding tussen jodendom en kerk zoals die eeuwenlang door laatstgenoemde is gezien en in praktijk gebracht. Hoe komt dat? En is die visie terecht? In deze bijdrage willen we nagaan of de kerk altijd wel zo ‘ziende’ is geweest en de synagoge ‘blind’.

Wortels

In het begin worden de volgelingen van Jezus Christus nog als een ‘weg’ binnen de joodse gemeenschap beschouwd (zie o.a. Hand.9:2, 19:9 en 24:14.22). Maar al gauw na de verwoesting van Jeruzalem zijn de wegen uiteen gegaan.

Waarom? omdat na verloop van enige jaren het grootste deel van de gelovigen uit niet-joden bestond? Omdat christenen vervolgd werden, terwijl Joden - zeker na het jaar 130 - met hun ‘toegestane religie’ in redelijk goede verstandhouding met romeinse overheden konden leven? Omdat de kerk, na de kwaadwillige weigering der Joden om Jezus als de Messias te aanvaarden, zichzelf als het nieuwe en ware verbondsvolk begon te zien en uit behoefte om haar eigen identiteit te bewaren zich afzette tegen het jodendom?

Al die factoren hebben zeker een rol gespeeld. Eigenlijk zag men het voortbestaan van het joodse volk en van de joodse godsdienst als een stilzwijgende voortzetting van de kruisiging van Christus en van de daaraan voorafgegane bloedroep op Gabbata. En het vasthouden aan tora (= onderwijzing, m.n. de wet van Mozes) en traditie werd ervaren als een belediging van het – betere - christelijke geloof. Nu met Christus de vervulling van de wet was gekomen, was de rol van het ‘oude verbondsvolk’ toch uitgespeeld? Was het niet terecht de verwoesting van Jeruzalem te zien als vervulling van de onheilsprofetieën zoals Jezus die had uitgesproken en als goddelijk oordeel op de kruisiging?


Zo ontstond de ‘catechese der verguizing’, die duidelijk moest maken hoe verblind en dus verloren het joodse volk was. En al die gedachten zijn verder gevoed door kerkelijke, ketterse en politieke uitspraken. Enkele voorbeelden daarvan:

  • In een paaspreek (±150) zegt bisschop Melito van Sardes van de Joden: ‘Gij hebt de Heer verlaten, daarom hebt gij geen erbarming bij Hem gevonden. Gij hebt de Heer te gronde gericht, daarom zijt gij geheel te gronde gericht.’
  • Marcion (±145 terecht uit de kerk gezet) verwerpt het O.T. en wil het N.T. reinigen van joodse elementen die erin gekomen zijn, omdat z.i. de apostelen Jezus niet goed hebben begrepen. De tegenstelling die hij maakt tussen gerechtigheid en liefde, tussen schepping en verlossing, tussen wet en evangelie heeft er mede toe geleid dat de joodse godsdienst werd gezien als een lagere fase van religie: bekrompen en wettisch. Een duitse dogmaticus aan het eind van de vorige eeuw heeft gretig deze gedachten overgenomen.
  • Twee jaar na het ‘edict van Milaan’, waarbij het christendom bevoorrechte godsdienst wordt, kondigt keizer Constantijn beperkende maatregelen ten opzichte van de Joden af.
  • De kerkvergadering van Nicea (325, o.a. bekend geworden door de belijdenis dat Jezus ‘één van Wezen met de Vader’ is) besluit de paasdatum los te koppelen van de joodse kalender: ‘het zou onwaardig zijn dat wij bij dit heilige feest de zede zouden volgen van de Joden, die hun handen met de afschuwelijkste misdaad hebben bezoedeld...’
  • Augustinus (354-430, één van de voornaamste grondleggers van het theologisch denken in de kerk) stelt dat Israël geen aanspraak meer kan maken op de titel ‘volk van God’.
  • Eeuwen later vergadert het ‘vierde lateraans concilie’ (1215). Dat vaardigt discriminerende maatregelen uit: aan Joden wordt grondbezit en het bekleden van openbare ambten niet toegestaan; uit gilden worden ze geweerd, drie dagen vóór Pasen moeten ze binnenblijven. Bovendien wordt de Jood verplicht tot het dragen van merktekens op zijn kleding - kerkelijke voorloper van de ‘Joden-ster’..


Samengevat:

  1. Het joodse volk heeft z’n taak vervuld nu het de Messias heeft voortgebracht;
  2. Dit volk heeft straf verdiend wegens de kruisiging van Christus en de weigering zich alsnog tot Hem te bekeren;
  3. De kerk is nu het ‘ware Israël’ geworden (de ‘vervangingsgedachte’).


Dit alles is voedingsbodem geworden voor het kerkelijk antisemitisme.

In de latere Middeleeuwen (tussen 1300 en 1500), als er minder centraal wereldlijk gezag is en economische crises het maatschappelijk leven ontwrichten, worden de Joden als ‘zondebok’ gezien: zij krijgen de schuld van natuurrampen, vergiftigde bronnen en pestepidemieën; zij worden beschuldigd van ontvoering van en moord op christenkinderen, wier bloed ze nodig zouden hebben voor hun Pesach-viering; ook zouden ze de hostie schenden. In 1290 worden de Joden uit Engeland verdreven, in 1320 uit Frankrijk, in 1492 uit Spanje en vier jaar later uit Portugal.

Tussen 1550 en 1600 worden op kerkelijk bevel veel Talmud-boeken verbrand.


Eerlijk moet de vraag gesteld worden: was de kerk, zichzelf zo ‘ziende’ vindend, zélf niet verblind?

Diaspora / Duitsland

In de nadagen van het romeinse rijk hebben veel Joden zich in de duitse rivierenstreken gevestigd. Rijn, Main, Donau en Elbe waren belangrijke handelsroutes. Daar zijn bloeiende joodse gemeenschappen ontstaan, met als centra: Worms (al sinds de 4e eeuw), Trier, Spiers, Keulen, Mainz, Frankfurt, Regensburg, Magdeburg en Praag.

Ondanks de kerkelijke waarschuwingen (zie boven), is er van de 7e tot en met de 10e eeuw sprake van een redelijk goed contact tussen Joden en christenen. Joden worden zelfs gerespecteerd. De verdraagzaamheid (waarachter ook politieke en financiële motieven liggen) van de Karolingische vorsten (800-900) bezorgt hun voordelen als: gelijkberechtiging met christenen, bescherming, beroepsmogelijkheden en - waar nodig - vrijgeleide. In hun godsdienst hebben de Joden volledige autonomie. In politiek opzicht bekleden sommigen van hen hoge posities aan het keizerlijke hof.

Zo kon ook het geestelijke leven zich ontwikkelen.

Beroemde Talmud-scholen waren er in Worms, Spiers en Mainz.

‘Vader van het rabbinisme’ in West Europa kan rabbi Gershom (960-1028) in Mainz genoemd worden. Als groot kenner van de wet en door zijn commentaar op de Talmud maakt hij het westerse jodendom onafhankelijk van het oosterse. Allerlei richtlijnen inzake huwelijk, financiële zaken en organisatie van de gemeente worden door hem gegeven. ‘Onze leraar’ en ‘Fakkel van de diaspora’ zijn aan hem gegeven bijnamen, die van respect getuigen. Aan zijn yeshiva (= Talmud-school) heeft hij veel leerlingen tot leiders gevormd.

Van hen is de latere rabbi Salomo ben Isaac (Rashi, 1040-1105) de belangrijkste geworden, vooral door zijn commentaar op de vijf boeken van Mozes. Dit boek is het eerste dat in het Hebreeuws werd gedrukt (verschenen in 1475 in Reggio di Calabria). Het heeft invloed gekregen op latere christelijke bijbeluitleg en op Luthers bijbelvertaling.

Door deze ‘ashkenazische’ leiders (Ashkenazisch is de aanduiding voor Joden in Duitsland en Polen, zoals Joden in Spanje ‘Sefardische’ worden genoemd) zijn ook liturgische liederen en gebeden gemaakt, die nog in synagoges gereciteerd worden. Vanuit deze op de praktijk gerichte geleerdheid is ook het fundament gelegd voor het chassidisme (= vroomheids-beweging, ontstaan in Oost Europa) van latere eeuwen. De Joden leerden de diaspora zien als een tijdelijke - soms zware - beproeving en als tijd van voorbereiding op de grote verlossing. Dit ‘leren’ is een vruchtbare bodem geworden voor mystieke bewegingen en messiaanse verlangens.

Rondom het sterfjaar van Rashi was zich echter al een bloedig spoor aan het ontwikkelen, dat eeuwen lang het lot en de plaats van de Joden zou bepalen...

De Kruistochten

Onrustbarende berichten bereiken West Europa: in het ‘Heilige Land’ - sinds 1070 in Turkse handen - hebben Mohammedanen het graf van Christus en andere heilige plaatsen geschonden. Pelgrims worden slecht behandeld, belemmerd in hun bezoek, soms gedood. Paus Urbanus II is niet alleen gevoelig voor klachten daarover, maar droomt er ook van dat hij de byzantijnse kerk onder zijn gezag kan krijgen. Tegelijk begint vanuit sommige kloosters een kerkelijke vernieuwingsbeweging.

Op het concilie van Clermont (1095) roept de paus op het Heilige Land te bevrijden uit de heerschappij der ongelovigen. Zijn roep vindt breed gehoor: ridders (met een rood kruis op hun rechterschouder), boeren, lijfeigenen, kooplieden en avontuurzoekers vormen een groot ‘leger’.

De motieven van de kruisvaarders zijn uiteenlopend: idealisme, dat het leven voor God wil inzetten, verlangen om pelgrimerende broeders te beschermen, verwachting dat de ontknoping van de geschiedenis in Jeruzalem zal plaatsvinden, behoefte aan kwijtschelding van kerkelijke straffen, beloofde vrijstelling van belastingplicht, vrijheidsverlangen, ‘t zoeken naar nieuwe handelsgebieden, zucht naar avontuur - het brengt al die verschillende mensen bij elkaar.


Onder de leus ‘Deus lo volt’ (God wil het) gaat men in 1096 op weg. Maar - zijn naast de mohammedanen ook niet de Joden vijanden van Christus? Al gauw wordt de kreet gehoord: ‘Moge de naam van Israël verdelgd worden, wanneer zij niet gelijk aan ons willen worden en de Messias Jezus niet willen erkennen’. En zo wordt er vanuit Normandië, via Vlaanderen, met name in de duitse rivierenstreken een bloedig spoor getrokken - uitgerekend tussen Pesach en Sjawoeot (Pasen en Pinksteren) vindt een hevige terreur plaats.

Joden worden voor de keus gesteld: doop of dood. De meesten verkiezen het tweede: zij ervaren het kruis als een omgekeerd zwaard dat op hen neer komt of doden elkaar en zichzelf. Synagogen en wetboeken worden verbrand. Met name de joodse gemeenschappen in Worms, Spiers, Mainz en Keulen worden gedecimeerd. Geschat wordt dat tijdens de eerste kruistocht ongeveer 7000 Joden de dood hebben gevonden; dat is een kwart van de totale (joodse) bevolking...


Op 15 juli 1099 wordt Jeruzalem onder leiding van Godfried van Bouillon veroverd. Het bloedbad daar telt meer slachtoffers dan in het jaar 70. Dat zijn niet alleen mohammedanen: Joden worden in hun synagogen verbrand, de overlevenden worden als slaaf verhandeld. Herinvoering van het oude byzantijnse edict uit 629 ontzegt Joden en moslims het recht zich in Jeruzalem te vestigen - dat is nu een ‘christelijke’ stad.


Ook tijdens de tweede kruistocht (1147) vindt een ‘holocaust’ plaats. Vooral Keulen en Magdeburg moeten het ontgelden. De joodse geleerde Jacob ben Meïr Tann wordt door een troep kruisvaarders met 5 dolksteken gedood - evenveel verwondingen als Christus aan het kruis... Bij de voorbereidingen voor de 3e kruistocht (1189-1193) wordt in Engeland een ware anti-joden-hetze ontketend; velen vinden de dood...


Voor het eerst is er een diepe kloof in het Avondland ontstaan tussen Joden en christenen. En als het vuur van de kruistochten is gedoofd - na de val van Akko in 1291 - blijft onder de dikke aslaag de vlam van de jodenhaat smeulen, tot laat in de Middeleeuwen. ‘Heilig vuur’ van een ‘ziende’ kerk? Wilde God dit?





‘Zijn bloed...’

Bijbelstudie over Mattheüs 27:25


‘Telkens kon ik mijn aarzeling om Joden te doden overwinnen door de herinnering aan deze tekst’ - zo getuigde een SS-beul tijdens de Neurenbergse processen die na de tweede wereldoorlog tegen de duitse oorlogsmisdadigers zijn gevoerd.

Hij is niet de enige: ‘ga jij maar weg, zegt een spelend kind tegen z’n joods makkertje, want jullie hebben de Here Jezus vermoord’.

Vanaf Gabbata loopt een van joods bloed doordrenkt spoor door de geschiedenis.

Voor de rechtvaardiging van dat spoor heeft men déze tekst gebruikt - is dat terecht? Is een eeuwenlang onheil voor de Joden de onherroepelijke en donkere keerzijde van het heil in Christus voor de heidenen die wij zijn?

Rondom de tekst

(Van de lezer/es wordt verwacht dit gedeelte, met de bijbel erbij, door te nemen)

Als Pilatus ontdekt dat zijn diplomatieke moeite om van Jezus af te komen, niet lukt, wast hij zijn handen. Voor de Joden is dat een duidelijke verwijzing naar Deut. 21:1-9. Zo maakt de bange Pilatus zich vrij: ik weet van niets, ik heb part noch deel aan deze zaak; de gevolgen kunnen mij ook niet aangerekend worden. En dan zegt hij dezelfde woorden die nog maar ‘n enkel uur geleden de overpriesters en de oudsten tegen Judas gesproken hebben: ‘ge moet zelf maar zien wat er van komt’ (vs 4). Nou, daar hebben de aanwezigen geen enkele moeite mee: ‘Al het volk antwoordde en zeide: zijn bloed over ons en onze kinderen’.


Al het volk - het héle verbondsvolk dat door de bijzondere zorg en leiding van de Here zo’n uitzonderlijke positie onder de volken heeft gekregen? Hoe groot is die daar en op dat vroege uur bijeengeschoolde menigte? Spreekt die namens allen?

Ze nemen de verantwoordelijkheid over. Daarmee spreken ze O.T.-ische taal - zie Joz. 2:19, 2 Sam. 3:29 en 1 Kon. 2:32vv; zie ook wat later de hogepriester zegt in Hand. 5:28. Bloed doen komen over = verantwoordelijk / schuldig stellen. Dat nemen deze mensen op zich. Wellicht met de gedachte dat dit verbondsbloed van deze godslasteraar (zie 26:65) niet tot God zal roepen om wraak en niet kostbaar is in Gods oog.

Het is wel afschuwelijke taal: verachting met betrekking tot Jezus; maar ook ten opzichte van hun kinderen, die ze bij deze verantwoordelijkheid betrekken.


Maar: is daarmee de deur naar het heil voor Joden voorgoed in het slot gevallen? mag de kerk anti-joodse woorden en daden legitimeren met verwijzing naar deze tekst? geldt deze verantwoordelijkheid alle eeuwen door?


Enkele algemene opmerkingen

  1. Mattheüs schrijft om zijn joodse volksgenoten ervan te overtuigen dat Jezus de beloofde Messias is, de Koning van Israël. Vandaar zijn vele citaten uit het O.T.
  2. Wie wil verwijzen naar Matt. 23:35/36 en dan wil stellen dat dit betrekking heeft op de verwoesting van Jeruzalem, moet daarbij ook bedenken dat Jezus spreekt van ‘dit geslacht’.
  3. Naar Gods eigen woord reikt de zonde van de vaderen niet verder dan tot het derde/vierde geslacht, - zie Ex. 20:5; daarbij dient ook bedacht te worden wat Ezechiël in hfdst. 18 schrijft.
  4. Jezus Zélf heeft om ‘vergeving’ gebeden (Luk.23,34), daarbij verwijzend naar hun ‘onwetendheid’. Die uitdrukking komt ook voor in Hand.3,17 (‘onkunde’).
  5. Wanneer de hogepriester in Hand. 5:28 spreekt over ‘het bloed van deze man’ kan daar stellig een gevoel van beschuldigd-worden in doorklinken; maar de apostelen zeggen dat de bedoeling is ‘om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken’ (vs 31).
  6. Dat God zijn volk - ondanks (tijdelijke) verharding - niet verstoten heeft, blijkt duidelijk uit Rom. 9-11.
  7. En de vraag laat zich niet onderdrukken: hoe rein heeft de kerk in haar traditie, hoe rein hebben de kruisvaarders, hebben duitse christenen en nederlandse het bloed van Christus geacht’?
  8. Zijn wij in staat en hebben wij het recht om tot de Joden te zeggen: ‘eigen schuld, dikke bult’? en kan ooit door de kerk - als wilde loot geënt (Rom. 11:17) gepocht worden als van een ‘ziende’ tegenover een ‘blinde’?



Rambam

‘In onze dagen (= de tijd van de kruistochten, HB) zijn de omstandigheden zeer slecht en voelen wij allen de druk van harde tijden’. Bestaande samenvattingen van de wet zijn moeilijk te begrijpen. ‘Daarom heb ik... mij er toe gezet de gehele mondelinge leer systematisch bekend te maken aan allen’ - dit schrijft Rabbi Moses ben Maimon (die vier namen zijn samengevat tot ‘RaMBaM’) in zijn inleiding op Misjne Tora, een van zijn grootste werken.

In de 14 delen daarvan geeft hij een overzicht van de belangrijkste halachische beslissingen uit de Talmud; dat zijn beslissingen van rabbijnen inzake de levensweg, die men heeft te gaan. Dit werk wordt nog steeds geraadpleegd. Daarnaast heeft hij faam gemaakt met het ‘Boek der Geboden’, zijn Misjna-commentaar en de ‘Gids voor dwalenden’.


Moses werd geboren in 1135 in Cordoba, Spanje. Een streng-islamitische secte nam die stad in, Waardoor een eind kwam aan een eeuwenlange vreedzame omgang tussen Joden, christenen en moslims. Eerst zwierf de familie door N. Afrika. Het was de bedoeling zich in het Heilige Land te vestigen, maar als gevolg van de kruistochten waren daar geen mogelijkheden. Ze hebben zich toen - eind 1165 - in Egypte gevestigd. Daar is Moses leider geworden van de joodse gemeenschap en lijfarts van sultan Saladin. In zijn woonplaats Fostat, bij Cairo, is hij in 1204 gestorven - zo betreurd door alle Joden dat in Jeruzalem een vastendag werd uitgeroepen; en 2 Sam. 4 werd gelezen dat ermee eindigt dat ‘de eer uit Israël weg is’. In de buurt van Tiberias is hij begraven.

Door A.J. Heschel wordt hij getypeerd als: ‘de voortreffelijkste geneesheer van zijn tijd, de meest creatieve rabbijnse geleerde van het millennium, een baanbrekend filosoof, een opmerkelijk wiskundige, bioloog en jurist, een autoriteit en wegbereider op het gebied van de vergelijkende godsdienstwetenschap’.


Voor zijn tijdgenoten wil Maimonides een gids zijn. Veel Joden zijn het spoor van hun eigen traditie kwijtgeraakt en weten niet hoe ze de voorschriften van de tora (als ze die nog kennen) in praktijk moeten brengen. Anderen zitten met de - nog steeds actuele - spanning tussen geloof en wetenschap: moet men voorrang geven aan openbaring of rede? Gaat profetie boven filosofie? Of is er op een of andere manier een brug te slaan? Hier ligt de steeds terugkerende spanning tussen eeuwenoude godsdienst en de uitdagingen van de moderne tijd.


Met beide benen wil Maimonides in beide werkelijkheden staan zonder ook maar iets af te doen aan de boven alles uitgaande verhevenheid van God en de waarheid van zijn openbaring in de tora. In de breedheid van zijn visie wil Maimonides zich niet alleen tot Israël richten, maar tot heel de mensheid. Wél heeft Israël een bijzondere positie: het moet (alleen) de zware weg van de tora gaan; het heeft daartoe de bijzondere gave van de profetie gekregen, waarvan Mozes ongeëvenaard de hoogste is.

Mét heel zijn volk deelt Maimonides het grote verlangen naar de komst van de Messias. Als Hij gekomen is, zal heel de wereld de tora aannemen.


Hoewel Maimonides het christendom en de islam niet als ‘ware’ godsdiensten ziet, kunnen ze wel een wegbereidende taak hebben voor het aanbreken van de messiaanse tijd.

Over Jezus is hij nogal negatief: ‘deze veroorzaakte dat Israël vernietigd werd met het zwaard en dat hun overblijfsel werd verstrooid en vernederd; ook veroorzaakte hij dat men de tora veranderde en dat men een groot deel van de wereld er toe bracht een god naast de HERE te dienen’. Wegens het zuiver monotheïsme is de Islam beter dan het christendom: dat schiet tekort vanwege de leer van de drie-eenheid.

Maar toch: niemand kan de gedachten van de Schepper doorgronden. ‘Al die dingen die betrekking hebben op Jezus de Nazarener en op de Ismaëliet die na hem opstond (= Mohammed), dienen er toe de weg te bereiden voor koning Messias, om de gehele wereld er op voor te bereiden gezamenlijk de HERE te dienen zoals geschreven staat in Zef. 3:9’. Zo kan het christendom een weg zijn voor de niet-joodse volken.


De 13 punten waarin Maimonides het geloof heeft samengevat, zijn ± 1300 bewerkt tot een loflied en als Jigdal (= ‘grootgemaakt zij...’) opgenomen in de dagelijkse liturgie van het morgengebed. Volgens Rambam moet elke jood belijden:

  1. Ik geloof in volmaakt geloof dat God de Schepper en Bestuurder is van alle schepselen en dat Hij alleen al het geschapene gemaakt heeft, maakt en zal maken.
  2. dat Hij één is;
  3. dat Hij geen gestalte heeft en met niets anders kan worden gelijkgesteld;
  4. dat Hij eeuwig is;
  5. dat Hij alleen aanbeden moet worden;
  6. dat Hij zich geopenbaard heeft aan de profeten;
  7. dat de profetie van Mozes verheven is boven alle openbaringen;
  8. dat Hij de tora gaf door Mozes;
  9. dat Hij de tora niet zal veranderen of herroepen;
  10. dat Hij onze daden gadeslaat en beweegredenen waarneemt;
  11. dat de mens gestraft of beloond wordt naar zijn daden;
  12. dat de Messias komt;
  13. dat een lichamelijke opstanding uit de doden zal plaatsvinden.

(art.2 t/m 13 naar een samenvatting van rabb. dr J.Soetendorp)

Ziende/blind....

Alles overziende zou het van grenzeloze hoogmoed getuigen wanneer de kerk zichzelf ‘ziende’ noemt. Sterk is ze voorbijgegaan aan zeer waardevolle zaken die via joodse denkers en joods-godsdienstig beleven naar ons toe gekomen zijn. Nog valt daar veel uit te leren.


We hopen dat we samen met Israël een heldere kijk mogen hebben op de gekomen/komende Messias, met ogen, verlicht door de Heilige Geest.




Literatuur

  • Encyclopedie van de joodse geschiedenis, Israël 1987, Kok, Kampen 1989
  • A.J. Jelsma e.a., Kruis en Zwaard, terugblik op de kruistochten, Meinema, Zoetermeer 1996
  • W. Keller, En zij werden verstrooid onder alle volken, La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, z.j.
  • H. van der Molen, Met de Joden op weg, Edu’Actief, Meppel, 1987
  • Rondom het Woord, themanummer over Joden en christenen, uitg. NCRV, zomer 1983
  • Ter Herkenning 13/3 sept. ‘85; 13/4 dec. ‘85: 21/1 febr. ‘93 en 21/4 dec. ‘93
  • Vrede over Israël, 26e jrg nr 6, dec. ‘81 (Jubileumnummer)

ds. Hedde Biesma
Vrede over Israël jrg. 41 nr. 1 (feb. 1997)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel