Israël en de Kerk na Auschwitz


Wat kan er in enkele bladzijden geschreven worden over dat gebeuren, dat meestal met een woord wordt aangeduid: ‘Auschwitz’, ‘Holocaust’ of ‘Sho’ah’?

Die korte aanduidingen lijken een teken van onze menselijke hulpeloosheid wanneer het erom gaat, bepaalde gebeurtenissen te omschrijven. Ze besparen ons verder nadenken en daarmee het op ons laten inwerken van dat wat werkelijk gebeurd is. De kortheid is ook een hulp, want op een andere manier zou elk gesprek vrijwel onmogelijk zijn, maar ze werkt ook mee aan de afstandelijkheid.


Zes miljoen. Dat is het getal dat bij die woorden hoort. Zes miljoen joodse mensen werden vermoord, een onvoorstelbare hoeveelheid mensen. En alweer: we houden ons wel graag aan de grote getallen. Want wat zegt ‘zes miljoen’? Veel nader en erger, veel bedreigender wordt het wanneer enkelen van die zes miljoen wat dichterbij komen en dan menselijke, herkenbare trekken krijgen. Mensen als Anne Frank of Etty Hillesum - of nog anderen die geschreven hebben of beschreven zijn. Vermenigvuldig dat persoonlijke verhaal en die individuele gezichtstrekken met zes miljoen en er staat iets heel anders dan een groot getal.


De moord op Israël is eenmalig in de geschiedenis wat betreft omvang, planmatigheid en welhaast industriële uitvoering van die plannen. Dat maakt, dat dit gebeuren op zichzelf staat en er terecht vaak over gesproken wordt als over iets eenmaligs en onvergelijkelijks. En toch is er ook de andere kant: er mag niets afgedaan worden van de vele en verschrikkelijke moordpartijen waar deze wereld vol van is. Vergelijking is nodig, omdat de grote moord op de Joden een uiterste maat aangeeft, en ook omdat dit gebeuren anders niet als waarschuwing serieus genomen zal worden.

De kerk en de moord op de zes miljoen

In het kader van dit boekje gaat het vooral om de vraag, wat de kerk te maken had met de Tweede Wereldoorlog en de moord op de zes miljoen. Er zijn hier geen simpele antwoorden te geven, maar de betekenis voor de betrekkingen tussen kerk en Israël is zeer groot.


Voorop moet hier, het kan helaas niet anders, het negatieve staan. De kerk heeft veel te weinig gedaan om de misdaden te voorkomen of te beperken. Sterker: zij heeft ook niet kunnen voorkomen, dat zij op allerlei manieren werd gezien als staande aan de kant van de daders. Zij was in de Europese samenlevingen eeuwenlang een factor, die anti-joodse gevoelens versterkte en ontwikkelde, en gelovige Christenen hebben op verschillende manieren meegedaan met de vervolging en vernietiging van Joden.

Soms werd de kerk misbruikt door de nazi’s. Ze probeerden dikwijls bewust aan te knopen bij de lange traditie van kerkelijk antisemitisme, ook wanneer ze verder van kerk en geloof niets wilden weten. Zo werden uitspraken uit verschillende perioden van de kerkgeschiedenis heruitgegeven om de indruk te geven, dat de kerk altijd al tegen Joden geweest was - moeilijk was dit niet.

In het algemeen was de kerk misschien ook niet genoeg verdacht op de bedreigingen: ze was gewend geraakt aan een overheid die ondersteund behoorde te worden en waarbij de fouten en misdaden dan beperkt bleven... De groots opgezette pogingen, de kerk te lijmen met valse motieven, de propaganda en de dwang maakten nog te meer, dat er niet of amper gereageerd werd. Dit verschilt van land tot land en vaak ook tussen de ene kerk en de andere.

Over het algemeen is het beeld zeer somber, maar er zijn ook andere voorbeelden te geven, zeker ook wat de kerk in Nederland aangaat. Er werd iets gedaan, er werd geprotesteerd en er waren kanselboodschappen die de nazi’s zeer onwelgevallig waren.

Desalniettemin is Nederland een van de landen geweest, waar het hoogste percentage van de joodse bevolking is weggevoerd en omgebracht.


De discussie over de kwestie van de schuld van de kerk aan de sho’ah is nog lang niet ten einde. Er is eindeloos veel materiaal, dat steeds weer nieuwe gezichtspunten mogelijk maakt. Maar hoe ook over de details geoordeeld moge worden, en over de vraag naar verantwoordelijkheid voor het al eeuwen aanwezige antisemitisme in de Europese samenlevingen, het kan wel duidelijk zijn, dat het niet mogelijk is, de houding van de kerken in het algemeen goed te praten of te verdedigen.

De vernietiging en de stichting van de joodse staat

Er kwam een einde aan de oorlog en aan de moord in de vernietigingskampen. Toen na de bevrijding bekend werd, wat er gebeurd was, was de ontsteltenis groot. Hoewel er ook uit de tijd kort na de oorlog vreselijke voorbeelden zijn van antisemitisme tegen terugkerende joden, was het mede onder invloed van het gebeurde, dat het mogelijk was, dat in 1948 de staat Israël gesticht werd.


Er moest voor de joden iets gedaan worden, en hun voor de hand liggende wens werd door de internationale gemeenschap ingewilligd. Het is hier niet de plaats, nader in te gaan op de omstandigheden rond deze stichting van de staat. Ondanks de tegenkanting, die er ook was, en de oorlog die onvermijdelijk bleek om de staat te verdedigen, werden deze gebeurtenissen door vele joden met grote vreugde en verwachting begeleid.


Het is zeer de vraag, of de stichting van de staat Israël op deze manier mogelijk zou zijn geweest zonder de voorafgaande jaren met hun vervolging en vernietiging. Er was na de oorlog meer begrip voor de moeilijke en bedreigde positie van de joden in de landen waar zij woonden, en de noodzaak van een ‘nationaal tehuis’ werd duidelijker dan ooit waargenomen.

De veranderende houding van de kerken

Onder invloed van die beide gebeurtenissen, de oorlog en de stichting van de staat, kwam een ingrijpende verandering tot stand in de houding van kerken tegenover Israël. Ook daarover is in ‘Vrede over Israël’ vaak geschreven.

Terugkijkend zou ik als hoofdmotieven willen noemen het schuldgevoel en de verrassing in de kerken.


Schuldgevoel was en is wijdverbreid, en dat is zeker niet verwonderlijk. Toen de feiten bekend werden, werden ook de tekorten van de kerk duidelijk: zowel de anti-joodse elementen in haar leer en prediking, die het nazisme mede mogelijk gemaakt hadden als het tekort aan daadkrachtig optreden toen het er werkelijk op aan kwam.

Wel mag gevraagd worden, in hoeverre schuldgevoel een basis is voor de vernieuwing van een relatie. Het kan zeker een goed begin zijn, maar het is niet vast te houden. In latere jaren en zeker voor volgende generaties zijn andere motieven nodig. Wanneer die er niet komen, kan het schuldgevoel verworden tot een handvol formules - en zelfs kan de hele vernieuwing worden teruggedraaid.


Met ‘verrassing’ bedoel ik de reactie op de stichting van de staat Israël. Dat feit paste niet in een christelijke leertraditie van eeuwen over het jodendom. Israël had, meende men, afgedaan, en de verstrooiing was, zoal niet een directe straf op ongeloof, dan toch een blijvende situatie, waarna geen nieuwe staat te verwachten was. Deze beide motieven samen leidden tot een zeer duidelijke en brede verandering in het leren, preken en spreken over Israël. Het begon na de oorlog met schuldbekentenissen, maar geleidelijk kwamen er meer inhoudelijke uitspraken over Israël bij: over het verbond, over Israël als blijvend volk van God, over de onmogelijkheid van zending, over de aard van de staat, over de inhoud van de relatie tussen kerk en Israël.

Theologie na Auschwitz

Binnen het Jodendom werd veel gedacht en geschreven over het gebeurde, hetgeen soms werd samengevat onder de titel ‘Theologie na Auschwitz’. Om enkele tendensen te noemen, hoe zeer ook te kort en daarom te oppervlakkig:

  • Er is de steeds weer terugkerende vraag naar de wil van God en naar zijn bemoeienis met de wereld en de mensen. Met een moeilijk woord: de theodicee-vraag, de vraag van Job.
  • De op deze vraag gegeven antwoorden lopen zeer uiteen.


Er zijn schrijvers die zo onder de indruk zijn van het gebeurde, dat ze het niet langer verantwoord achten, over God te spreken. Zij hebben door de verschrikkingen hun geloof verloren - of ze hebben hun geloof verloren in de God, die zich met de wereld bemoeit en geeft om de mensen.

Anderen beantwoorden de vragen niet, maar proberen ze op een verantwoorde manier te formuleren en ze dan te laten staan.

En er is soms ook een tendens, vanuit de stichting van de staat Israël terug te kijken op de vervolgingen, waarbij men in de richting kan gaan van een oorzakelijk verband: de staat kwam er door de vernietiging, dus het heeft toch een bepaald doel gediend.


Ook op andere wijze komt Israël centraal te staan in de overwegingen, namelijk wanneer het gebod voor de toekomst wordt opgesteld, een volgende vervolging te verhinderen en de staat Israël te verdedigen en uit te bouwen.

Dit werkte ook door in het Christendom: ook hier was sprake van een theologie na Auschwitz, een poging, het gebeurde serieus te nemen en te verwerken in theologie, dikwijls als kenmerk van het leven in de tweede helft van onze eeuw. Oók is hierbij belangrijk de doelstelling, dat zoiets niet nog eens mag gebeuren.


Kort samenvattend kan over de relatie tussen kerk en synagoge gezegd worden, dat deze in veel gevallen beter geworden is, voor een deel omdat men in de kerk gedwongen werd, zich met de vragen rond Israël bezig te houden. Vanuit Israël is er zeker nog veel wantrouwen en desinteresse op grond van ‘Auschwitz’ en de rol van de kerk, maar veranderingen worden vaak met interesse waargenomen.

drs. Rien van der Vegt
Vrede over Israël jrg. 41 nr. 1 (feb. 1997)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel