Zionisme en de Staat Israël

1. Zionisme

Bijna alle Joden, waar ook ter wereld, voelen zich niet alleen verbonden met het volk en het land, maar ook met de staat Israël. In het begrip ‘zionisme’ wordt deze meervoudige verbondenheid uitgedrukt. Op het Eerste Zionistische Congres, dat 100 jaar geleden in Bazel werd gehouden, sprak de grote inspirator van dit congres, Theodore Herzl, deze woorden: ‘Het zionisme is de terugkeer tot het jodendom nog vóór de terugkeer naar het Joodse land’.

Zionisme betekent dat Joden zich met elkaar verbonden weten. Maar het is ook het eeuwenoude verlangen van Joden te wonen in het land van de aartsvaders. In de loop van de 20e eeuw krijgt het zionisme een politieke dimensie, wanneer Joden zich ervoor gaan inzetten een eigen staat te realiseren. Sinds 1948 is dat ‘nationaal tehuis voor het joodse volk’ een feit. Toch woont ong. 80% van alle Joden niet in de staat Israël.

2. Zionisme als verlangen naar Sion

Het verlangen naar Sion komen we in het Oude Testament al tegen. Wanneer Israëlieten in het buitenland verblijven (diaspora), welt in hun hart de wens op in het land van de vaderen te zijn. Zie Psalm 137.

Bij de profeten lezen we beloften aangaande de terugkeer uit de ballingschap. Te wijzen is op Jer. 23:3 en 4, 30:3. Het land is voor het volk Israël maar niet bijkomstig. Dat is het ook niet voor de HERE, de God van Israël, want Hij belooft en realiseert de terugkeer van de ballingen uit Babel en de herbouw van Jeruzalem en de tempel.


Er is wel eens gezegd: het joodse volk kan niet zónder het land leven, maar het kan ook niet in het land leven. Het joodse volk weet zich met hart en ziel aan dat stukje land bij de Middellandse Zee verbonden, maar wanneer het in het land leeft wordt het steeds weer verscheurd door innerlijke twisten.

Dit laat zich goed demonstreren aan de komst van de Romeinen in het jaar 63 v. Chr. naar Israël. Joodse partijen stonden zo fel tegenover elkaar, dat beide de hulp van Rome inriepen, de grootmacht uit die tijd. Rome kwam, maar daarmee kwam er ook een einde aan de onafhankelijke joodse staat.


In het jaar 70 na Chr. verwoestten de Romeinse troepen de tempel en maakten Jeruzalem tot een puinhoop. Het bestuur over het land werd aan de Joden ontnomen. En na de opstand van de jaren 132-135 na Chr. werd het Joden verboden zich in Jeruzalem en Judea op te houden.

Toch doofde de hoop niet uit om eens weer de voeten op deze bijzondere bodem te kunnen zetten.

Die hoop werd levend gehouden in de gebeden, die men drie maal daags bad in de richting van Jeruzalem. Men las na de maaltijd Psalm 137, en op sabbat en feestdagen Psalm 126. Op de Seder-avond van Pesach en op Grote Verzoendag sprak en spreekt men de woorden: ‘Het volgend jaar in Jeruzalem.’


Er is een onweerstaanbare aantrekkingskracht naar dat stukje grond in het Midden Oosten als naar de wortels van het bestaan. Hoe groot het verlangen naar Sion kon zijn worden we gewaar als we luisteren naar de gedichten en de levensgeschiedenis van Juda Halevi (1075-1141). Prof.dr M. Boertien heeft bij zijn aanvaarding van het ambt van hoogleraar op 12 mei 1969 een rede aan hem gewijd onder de titel ‘Het vers, dat niet bedierf’. Onvergetelijk zijn de woorden van Halevi:

Sion, ge vraagt toch hoe ’t gaat uw geboeiden,
wier wensen u gelden,
de rest van uw kudden?
Vit west en uit oost,
uit noorden en zuiden
een groet ontvang dan,
van ver en nabij,
van al uw zijden,
een groet, in verlangen gebonden,
waar tranen uit droppen
als dauw van de Herwon,
begerig te vallen op uw gebergten.
Een huilende jakhals ben ik
bij uw ellende,
maar droom ik uw weerkeer,
dan ben ik een harp bij uw zangen.


Deze Juda Halevi woonde in Spanje. Het verlangen in hem naar Sion werd zo sterk dat hij in 1140 besloot de reis naar het heilige land te gaan maken. Het is niet bekend of hij er ooit is aangekomen.


Onder joodse wetgeleerden is het altijd een strijdpunt gebleven of Joden religieus verplicht zijn in het land Israël te wonen. In de Talmoed wordt gevraagd: waarom wilde Mozes zo graag naar het land Israël gaan? En dan luidt het antwoord: vele geboden zijn de Israëlieten opgelegd, die slechts in het land uitgevoerd kunnen worden.

Maar is het een plicht? Men is er niet uit. De meest verbreide opvatting is dat het aanbeveling verdient, maar geen plicht is.


In Oost-Europa en in andere gebieden, waar de Joden een moeilijk bestaan hadden, groeide in de vorige eeuw de wens om op weg te gaan naar het land der vaderen. Het werd een volksbeweging. Velen zetten hun verlangen om in daden. Men ging op aliya (het opgaan naar Israël), kocht er grond en probeerde het land te bebouwen. Er heerste grote armoede. Maar men woonde in het land van verlangen.


Dergelijke grote immigratie-golven vonden verschillende keren plaats. Bij de eerste aliya (eind 19e eeuw) stroomden zo’n 25.000 Joden het land binnen; bij de tweede (1905) ruim 35.000; bij de derde en vierde (1919-1928) ruim 117.000 en bij de vijfde (1933-1936) 217.000.

Met het toenemen van het aantal Joden in het land nam ook de weerstand onder de daar levende Arabieren toe. Herhaaldelijk kwam het tot bloedige botsingen. Dit verlangen naar Israël stond in eerste instantie los van politieke aspiraties. De gedachte aan een eigen staat lag ver buiten de realiteit. Men kon er slechts van dromen.

3. Politiek zionisme

Toch waren er Joden die droomden van een eigen nationaal tehuis. Eén van hen was de reeds eerder genoemde Theodore Herzl.

Wat hem en vele andere Joden in vooral West-Europa bezig hield, was dat het steeds weer bleek dat Joden geen echte toegang hadden tot de Europese cultuur. Hoe de Joden zich ook aanpasten, zelfs al lieten zij zich dopen, dan nog bleven ze Joden in de ogen van de anderen. Ook kwam er maar geen einde aan het antisemitisme. Telkens werden de Joden aangewezen als zondebok.

Joden als Herzl ontdekten dat er maar één manier was om aan de vijandigheden te ontkomen, en dat was door het vormen van een eigen soevereine staat. Het politieke zionisme was geboren.


Maar het zou nog een lange en donkere weg zijn, voordat David ben Goerion op 14 mei 1948 de onafhankelijkheid zou uitroepen. Eerst moesten de grootmachten inzien dat een nationaal tehuis voor het joodse volk noodzakelijk was.

De beslissende stoot, al werd dat niet met zoveel woorden gezegd, voor de Verenigde Naties om op 29 november 1947 tot de oprichting van een joodse staat te besluiten was gelegen in de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. In de holocaust werden 6 miljoen Joden door de Duitsers op wrede wijze omgebracht. Een volkerenmoord zonder weerga.

Het plan van de Verenigde Naties stuit op een afwijzing van de Arabieren. Maar de Joden aanvaarden het plan en roepen op 14 mei 1948 de onafhankelijkheid uit. Direct daarna begint de eerste oorlog met de Arabische buurlanden. Maar de joodse staat is een feit geworden.

4. De staat Israël en de joodse identiteit

De vestiging van de joodse staat als een vluchthaven voor het joodse volk is nu voor bijna alle Joden ter wereld een onderdeel van de eigen identiteit geworden. Een samenbindende factor. Lange tijd hebben streng religieuze Joden zich verzet tegen de staat Israël, omdat het naar hun mening een vooruitgrijpen is op het werk dat aan de Messias is voorbehouden. Maar in deze tijd hebben ook de religieuze Joden de staat in hun armen gesloten.


Toch vindt er niet alleen immigratie plaats, maar ook emigratie. In de loop der tijden zijn vele Joden, die naar Israël waren getrokken, weer vertrokken. Om velerlei redenen: welvaart, stabiliteit, mentaliteit enz. De Joden in de diaspora vormen nog altijd verreweg het grootste deel van het joodse volk. Hoewel er nog steeds joodse stemmen zijn, die het gaan naar Israël onder de Joden proberen aan te wakkeren (ook daar waar Joden niet in hun bestaan bedreigd worden), hebben velen de blijvende realiteit van de diaspora geaccepteerd.


Ook buiten de staat Israël is joods leven mogelijk en wenselijk. Jodendom is meer dan de staat Israël. De joodse godsdienst, cultuur, taal en traditie kunnen niet beter bewaard worden dan in de ellips met twee brandpunten: Israël en de diaspora.

5. De omstreden staat

Wie iets over het zionisme zegt moet ook iets zeggen over de Arabieren, die in het land Israël woonden op het moment dat de Joden er terug kwamen.

Hoewel het land Israël (vroeger Palestina) nooit zonder joodse inwoners is geweest, was het aantal joodse inwoners in sommige tijden tot een zeer klein getal teruggebracht. Men zegt dat er in 1882 ong. 24.000 Joden in het land woonden.

Toen de Joodse trek naar het land der vaderen op gang kwam was er aanvankelijk weinig protest aan de kant van de Arabische bevolking. Naar men zegt zouden Herzl en andere zionisten zich niet of nauwelijks van de Arabische problematiek bewust zijn geweest.

Maar nadat de Joden meer en meer land opkochten en toenamen in aantal nam ook het verzet tegen hun komst toe. De Arabische bewoners voelden zich bedreigd. Het kwam tot bloedige botsingen o.a. in 1929. Maar de joodse immigranten waren niet van plan zich te laten verjagen. Zij begonnen zich te verdedigen.

Hoe heftig het Arabische verzet was wordt duidelijk aan de figuur van Amien al Hoesseini, de moefti van Jeruzalem, die een fervent medestander van Hitler was. Hij drong er bij Himmler op aan in 1944 (!) de joodse emigratie naar Palestina tegen te houden.


Toen de joodse staat een feit was is het verzet van vele Arabische bewoners van het land (die zich Palestijnen gingen noemen, als uitdrukking van een bijzondere band tussen hen en deze strook grond) steeds feller geworden. Velen waren verdreven of vrijwillig vertrokken naar vluchtelingenkampen in de hoop dat de Arabische volken Israël zouden verslaan en zij terug zouden kunnen naar hun land.

Maar Israël won de oorlogen en de Palestijnen bleken niet in staat de realiteit van de staat Israël ongedaan te maken. Sinds een aantal jaren zoeken de leiders van Israël en van de Palestijnen moeizaam een weg om samen te leven.

6. Is er een achterkant van het zionisme?

Tot nu toe hebben we het zionisme en de wording van de staat Israël beschreven vanuit de verschijnselen: verklaringen, immigratie, een veilige terp in woelig water, een politieke realiteit.

Maar met de vraag boven deze paragraaf bedoelen we aan te geven: is er nog meer te zeggen? Staat er achter dit verhaal van de stichting van de staat Israël een ingrijpen van God? Kun je spreken van een onvervreemdbaar recht van het joodse volk op die strook land aan de Middellandse Zee?

Hierover wordt door Joden en christenen zeer verschillend gedacht. Velen hebben de stichting van de staat Israël aanvaard als een direct ingrijpen van God na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Zelf vind ik dat heel grote woorden. Ik erken de blijvende trouw van God aan het volk van zijn verbond. Maar kunnen we Gods wil zomaar aflezen uit historische gebeurtenissen? Liever zie ik voor mijzelf de staat Israël als een politieke realiteit, waarover ik mij verblijd, waaraan ik steun verleen en waarvoor ik God dank. Dat dit volk vandaag daar woont waar de vaderen gewoond hebben is voor mij een reden van vreugde. Hier hoort Israël thuis. Al zal ook het recht van de Palestijnen op een gebied in dezelfde streek om in vrijheid te wonen erkend moeten worden.


De vraag waar we nu voor staan - en dan komen we bij het tweede deel van dit artikel - is of christenen vanuit hun geloof in God steun verschuldigd zijn aan Israël, en zo ja, welke steun?

ds. Rien Vrijhof
Vrede over Israël jrg. 41 nr. 1 (feb. 1997)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel