Messiaanse Verwachting in de Bijbel


Het hele Oude Testament is vol van verwachting. Hebr. 11 geeft een rake typering van het leven van de gelovigen in het O.T.: het geloof was voor hen de zekerheid van die dingen die ze nog niet konden zien. Hun geloof was hoop.

Waar zagen zij dan naar uit? Die vraag is op verschillende manieren te beantwoorden. In het O.T. heeft de toekomstverwachting van Gods volk een veelkleurig karakter. Het is niet de bedoeling daarvan alle kleuren te laten zien binnen het bestek van dit artikel. Wat volgt is een enkele hoofdlijn.

Koninkrijksverwachting

Men kan de O.T.-ische verwachting typeren als verwachting van het Koninkrijk van God. In zijn Koninkrijk zal heil en gerechtigheid voluit aanwezig zijn. Zijn Koninkrijk zal een Rijk van vrede zijn.

Daar sluit de prediking van Jezus bij aan. Marcus vat Jezus’ evangelieprediking aldus samen: ‘De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen.’ (Marc. 1:15).

Hoe zag dat Koninkrijk er volgens het O.T. uit?

Op verschillende plaatsen wordt gesproken over de volkomen vrede, die zelfs tot in de schepping zichtbaar zal worden. Als God zelf het koningschap over zijn volk ter hand gaat nemen, zal Hij een verbond des vredes sluiten met zijn volk en het wild gedierte uit het land wegdoen, zodat zij veilig kunnen wonen in de steppe en slapen in de bossen. De zegen van dat koninkrijk zal uitkomen in een bijzondere vruchtbaarheid van het land. ‘Ik zal de regen doen neerdalen op zijn tijd, zegenbrengende regens zullen het zijn; het geboomte des velds zal zijn vrucht geven en het land zijn opbrengst.’ (Ez. 34:25-27). In Am. 9:13 staat dat de bergen zullen druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan zullen overvloeien. Zelfs de dieren zullen in die zegen en die vrede delen, zegt Jes. 11: de wolf zal bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje... een zuigeling zal bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken. Tot en met de kosmos zal in de vrede delen. Op de dag dat God zijn Koninkrijk vestigt, zal er geen afwisseling meer zijn van dag en nacht, het zal één dag zijn. Ook ten tijde van de avond zal er licht wezen, Zach. 14:7.

Een voorname trek in de toekomstverwachting van het komende Rijk is dat er vrede zal zijn tussen Israël en de volkeren rondom. Als God gaat rechtspreken als Koning, zullen de machtige natiën hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen ‘en zij zullen de oorlog niet meer leren’ (Jes. 2:4). Dan zullen zij zitten, ‘een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonder dat iemand hen opschrikt’ (Mi. 4:4).

‘Op de berg Sion zal er ontkoming zijn, en die zal een heiligdom wezen; en het hele huis van Jacob zal zijn bezittingen weer in bezit nemen’ (Ob. 17). Niet langer zal Israël verdrukt worden, maar ‘op de dag dat men uw muren herbouwt, op die dag zal de afbakening ruim zijn’ (Mi. 7:11). De volkeren rondom zullen naar Jeruzalem toekomen om maar bij dat volk van God te kunnen horen en de gunst des HEREN af te smeken (Zach. 8:22).

Het hart van de verwachting

Het zijn prachtige beloften, die met vele dergelijke teksten aan te vullen zouden zijn en ieder een nadere uitwerking zouden verdienen in de context waarin ze staan. Toch is het hart van de toekomstverwachting in het O.T. hiermee nog niet aangegeven. Het hart van de verwachting in Gods woord ligt uiteindelijk in de gemeenschap met God zelf.

Er is een tijd geweest dat een groot deel van het volk Israël uitzag naar de vervulling van het komende Koninkrijk van God, zonder echte aandacht te geven aan de band met God. Men zag de zegeningen van het Rijk, zonder naar het hart van dat Rijk te kijken. Er leefde een sterk verlangen naar de ‘dag des Heren’ om van de vijanden verlost te worden en de volle vrede te mogen beleven. Men dacht in een aantal beloften van God en in de onderhouding van de cultus in de tempel wel genoeg garantie te hebben, om straks in het heil van die dag te kunnen delen.

De profeten moeten deze ijdele hoop aan de kaak stellen. ‘Wee hun, die verlangen naar de dag des HEREN! Wat toch zal de dag des HEREN voor u zijn? Duisternis is hij, en geen licht!’ (Am. 5:18).

Bekend is de tempelprediking van Jeremia tegenover deze valse verwachting. Als Jesaja tot profeet geroepen wordt, krijgt hij ook de opdracht het volk een ander ingrijpen van de HERE voor te houden dan de hoop die zij koesteren (Jes. 6). Bij de profeten Hosea en Ezechiël is het niet anders. Het moet duidelijk worden dat echte verwachting op de toekomst er alleen kan zijn, als deze hoop is op God, gevoed door de gemeenschap met God en een leven met God.

De profeten weten wel duidelijk te maken, dat deze gemeenschap met God verbroken is, omdat de mensen van binnen zonder God leven en hun eigen wegen gaan. Toch is de aankondiging van het oordeel, dat het volk verdiend heeft niet het laatste woord dat de profeten hebben te spreken. Zij mogen de onbegrijpelijke trouw van God aan zijn volk opnieuw verkondigen, nadat de straf van de ballingschap voltrokken is. De reden voor deze nieuwe heilsbelofte ligt nergens anders dan bij God zelf, bij wie Hij is, bij zijn heilige naam (b.v. Ez. 36:22).

Het blijkt dat het herstel van de band tussen God en zijn volk bepalend is voor de verwachting van het komende heil. Daarvoor is reiniging nodig. ‘Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden’ (Ez. 36:25). Daarvoor is vergeving nodig ‘Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken’ (Jer. 31:34). Het herstel van de gemeenschapsband zal zo nieuw zijn, dat de profeten spreken van een nieuw hart (Jer. 31:31 e.v., Ez. 36:26 e.v.). Een nieuw werk van Gods Geest zal daarvoor nodig zijn (Joel 2:28).

Tot die nieuwe gemeenschap met God worden zelfs de volkeren uitgenodigd (Jes. 25:6 e.v.). Die volkeren zullen er zelf ook graag bij willen horen, als zij zeggen ‘Wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is’ (Zach. 8:23). Met name in Jes. 40 e.v. wordt de bredere betekenis van het heil van God goed zichtbaar.

Samenvattend zijn in de toekomstverwachting twee bewegingen te zien: een beweging naar binnen, naar het hart: de gemeenschap met God moet het bepalende zijn voor de hoop van Gods volk. Deze gemeenschap is door Gods volk verbroken, zij zal alleen door een ingrijpen van God zelf hersteld kunnen worden.

Daarnaast is er een beweging naar buiten: niet alleen Israël, maar ook andere volkeren zullen kunnen delen in dit heil. Zelfs de schepping zal deel uitmaken van de vrede van het komende Rijk van God.

Messiasverwachting?

In hoeverre zijn deze verwachtingen verbonden met de Messias? In geen van de aangehaalde profetieën is sprake van ‘een’ of ‘de’ Messias, door wie God dit heil zal bewerkstelligen. In het O.T. is wel sprake van mensen die ‘gezalfd’ zijn, en dus ‘gezalfde’ - in het Hebreeuws ‘messias’ - worden genoemd. Maar deze term is niet voorbehouden aan een bijzondere figuur in de toekomst. De naam Messias komt zelfs in het geheel niet voor in verband met de toekomstverwachting die hierboven werd aangeduid.

Toch is het wel duidelijk in de aangehaalde profetieën, dat het heil van God niet vanzelf zal komen, en ook dat het niet door het volk of zijn leiders kan worden bewerkstelligd. Steeds duidelijker wordt dat een bijzonder ingrijpen van God nodig is om de mensen te brengen bij wat het hart van de verwachting moet zijn. Dit ingrijpen van God wordt op verschillende plaatsen in verband gebracht met een bijzondere gestalte, die op onderscheiden manieren contouren krijgt. Hij zal iemand zijn, die het woord en de bedoeling van God zal overbrengen zoals Mozes dat deed. Mozes zelf spreekt ervan: ‘een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de HERE, uw God u verwekken.’ (Deut. 18:15). Hij zal als profeet de woorden van God dicht bij het volk gaan brengen.

Verder wordt het ingrijpen van God in de toekomst door de profeten vooral in verband gebracht met iemand ‘uit het huis van David’. De profeten kunnen die belofte vastmaken aan het woord dat de profeet Nathan al tot David zelf gesproken had. Nathan sprak tot David over een nakomeling van wie God het koningschap zou bevestigen. ‘Die zal mijn naam een huis bouwen, en Ik zal zijn koninklijke troon voor immer bevestigen... uw troon zal vaststaan voor altijd’ (2 Sam. 7:13, 16). Als Amos spreekt over de nieuwe verbondenheid die er zal zijn tussen God en zijn volk, belooft hij dat God de vervallen hut van David weer zal oprichten, Am. 9:11. Jesaja profeteert van een rijsje dat uit de tronk van Isaï zal voortkomen en van een kind dat op de troon van David zitten zal, wiens naam is: ‘Sterke God, eeuwige Vader’, geen namen voor een gewoon kind (Jes. 11:1, 9:5). Psalm 110 bezingt de machtige overwinning van een koning die David zijn Here noemt. Jer. 23:5 zet tegenover de tirannieke leiders die koning willen spelen over Gods volk een rechtvaardige Spruit, die God aan David zal verwekken. Het blijkt dat Gods heerschappij gevestigd zal worden door iemand die als koning zal optreden, en die zelfs heel eenvoudig ‘David’ genoemd kan worden, Ez. 34:24, 37:24.

Toch wordt gaandeweg ook duidelijk, dat deze nieuwe koning geheel anders zal zijn dan de mensen van een krachtige koning zouden kunnen verwachten. In Zach. 9:9 blijkt hij niet op een paard te zullen rijden, maar op een ezel. Dan. 7:13, een bijzondere profetie, spreekt over hem als een mensenzoon, terwijl hij tegelijk een eeuwige en onverderfelijke heerschappij ontvangt: een glorieuze plek en toch een nederige gestalte.

Met name in de profetieën over de knecht des Heren, vooral die van Jes. 53, wordt een direct verband gelegd tussen de nederige gestalte van de komende Verlosser en de verzoening die nodig is om de band tussen God en zijn volk te herstellen.

De Messias verwacht ten tijde van het N.T.

In het N.T. blijkt dat er ondertussen wel een sterke verwachting was van iemand die als Messias werd aangeduid. Als Andreas Jezus heeft ontmoet snelt hij naar zijn broer met de kennelijk veelzeggende uitroep: ‘Wij hebben de Messias gevonden.’ (Joh. 1:42). De discipelen komen tot de erkenning dat Jezus de Christus is (het Grieks voor Messias, Gezalfde), de Zoon van de levende God (Matth. 16:16). Ook Martha vat haar hele geloof samen in die belijdenis: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van God, die in de wereld komen zou’ (Joh. 11:27).

De reden voor dit gebruik van de aanduiding Messias/Christus ligt niet in het gebruik van een dergelijke titel in het O.T., zoals we zagen. Blijkbaar konden verschillende elementen die in de profetieën verbonden waren met de verwachting van het heilvolle ingrijpen van God worden samengevat in dit ene woord ‘Messias, Gezalfde’. Nu had de zalving in het O.T. al wel een bijzondere betekenis. Bekend is de zalving van koningen; bekend is ook de zalving van de priesters. Een enkele maal is ook sprake van de zalving van een profeet (1 Kon. 19:16, vgl. Jes.61:1).

Rondom Israël werd de zalving met olie wel toegepast en beschouwd als een magisch middel, waardoor iemand een bovennatuurlijke kracht zou ontvangen. In de Bijbel is aan de zalving door de Here een bijzondere betekenis gegeven. Er werd mee aangeduid, dat de Here zelf iemand in zijn dienst nam en hem dan ook voor een bepaalde taak bekwaam wilde maken. Dit is m.n. het werk van de Heilige Geest, zoals in Jes. 61:1 expliciet wordt aangegeven.

De titel ‘gezalfde’ komt regelmatig voor om de bijzondere bescherming aan te geven, die de ambtsdrager van God van de kant van God kon verwachten. Een enkele maal wordt het woord ‘gezalfde’ zelfs in deze zin gebruikt, terwijl er in het geheel geen sprake is van zalving. Zo krijgt ‘gezalfde’ een bijzondere, overdrachtelijke betekenis (vgl. Ps. 105:15).

Een messias is dus iemand die door God is aangesteld, door Hem beschermd wordt en door wie God werkt.

In de tijd tussen het Oude en het Nieuwe Testament is de verwachting van een gezalfde, de gezalfde of hier en daar meerdere gezalfden verder uitgewerkt in verschillende stromingen van het Jodendom. Het N.T. wekt de indruk dat ‘gezalfde’ als een titel gebruikt kon worden om in het bijzonder de persoon aan te duiden, die van cruciale betekenis zou worden in Gods komende heilsrijk. Dat verklaart mede waarom het woord Christus zo snel als een eigennaam van ene bijzondere betekenis algemene ingang kon vinden.

Vervulling

Als het gaat om de vraag of Jezus de verwachte Messias is, verwijst Hij met nadruk naar de profetieën, waarin het heil van God beloofd is. Uit zijn werken moet blijken, dat Hij degene is, door wie God het beloofde heil verwerkelijkt.

Zo b.v. als antwoord op de twijfelende Johannes de Doper in Matth. 11:2. Ook in het gesprek met sceptische tegenstanders in Joh. 10 verwijst Jezus naar de werken die Hij doet, waardoor Hij kan laten zien, dat de Vader door Hem werkt. Dat staat gelijk met: dat Hij de Christus is (Joh. 10:24,25). Jezus benadrukt, dat de Schriften van Hem getuigen (Joh. 5:39). Aan de Emmaüsgangers laat Hij door het openen van de Schriften zien, dat de Christus moest lijden en ten derde dage opstaan uit de doden (Luc. 24:46).

De evangelisten laten hier en daar een heel direct verband zien tussen een profetie en de vervulling daarvan in het werk van Jezus als de Christus. Daarbij kan het zo zijn, dat de profetie heel direct vooruitziet op een gebeurtenis die Jezus zelf vervult (zoals Hij b.v. zelf over Ps. 110 spreekt in Matth. 22:44). Het kan ook zo zijn, dat een profetie al een eerdere vervulling heeft gehad in de tijd van het O.T., maar een diepere betekenis krijgt door het optreden van Jezus (zo b.v. Jes. 7:14 in Matth. 1:23).

Het is niet mijn bedoeling de teksten te bespreken, die als meer of minder direct Messiaans bestempeld zou kunnen worden. Het ging om een hoofdlijn. Jezus wist zichzelf de door de Heilige Geest Gezalfde, door wie God zijn beloften van heil ging verwerkelijken, Die zalving werd zichtbaar bij zijn doop in de Jordaan (Matth. 3:16). Daarin ligt het geheim en de legitimatie van zijn werk.

Het is aan te nemen, dat wij niet alle verbanden die aan de Emmaüsgangers zijn uitgelegd kennen. Het N.T. legt naar mijn inzicht verbanden genoeg om duidelijk te maken dat in Jezus de messiaanse verwachting een bijzondere, door God bedoelde vervulling vindt.




Litteratuur
  • B. J. Oosterhoff, Messiaanse verwachtingen, in Israëls profeten, Baarn z.j., hfdst. VIII
  • Th.C. Vriezen, Het uitzicht der Godsgemeenschap: God, mens en wereld in heden en toekomst in Hoofdlijnen der Theologie van het Oude Testament, Wageningen 1977-5, hfdst. IX
  • A.G. Knevel e.a., Verkenningen in de oudtestamentische messiasverwachting, Bijbel en Exegese 8, Kampen 1995
  • J. van Bruggen, Het evangelie van Gods zoon, Persoon en leer van Jezus volgens de vier evangeliën, Kampen 1996, m.n. hfdst. 5.3

drs. Michael Mulder
Vrede over Israël jrg. 41 nr. 5 (sep. 1997)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel