‘Ontluikend begin’


‘Onze Vader in de hemel, rotsvaste steun en verlosser van Jisra’el,
zegen de Medienat (= staat) Jisra’el, het ontluikend begin van onze verlossing...’

Zo begint het officiële gebed voor de staat Israël. Op elke sabbat en op bijzondere feestdagen wordt dit gebed gezegd. Het gaat me vooral om de woorden ‘ontluikend begin van onze verlossing’. Dat komt bij mij over als een behoedzame en hoopvolle formulering. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Waarom is het zo geformuleerd? En welke - theologische of politieke - betekenis moet daaraan worden gehecht? Een (m.i. niet zo gelukkige) vermenging van religie en nationalisme, of een diepgeworteld geloof? Het mag bekend zijn dat er geheel verschillend wordt gedacht over de betekenis van het (her)ontstaan van de staat Israël.

Vijftig jaar geleden

Op 5 Ijar 5708 (14 mei 1948) is in Tel Aviv de stichting van de staat Israël geproclameerd. De dag daaropvolgend zou het Britse mandaat ophouden, als gevolg van een resolutie (nov. 1947) van de Verenigde Naties, waarin het recht van het stichten van een Joodse staat in Palestina (!) werd erkend.

Uit die onafhankelijkheidsverklaring citeer ik: ‘in het land Israël ontstond het joodse volk. Hier vormde het zich zijn geestelijk, religieus en politiek bestaan. Hier schiep het een nationale en universele cultuur en schonk het de wereld het eeuwige Boek der boeken. Door geweld verdreven bleef het joodse volk in ballingschap aan zijn vaderland in trouw verbonden. Nooit week zijn hoop. Nooit verstomde zijn gebed om terugkeer en vrijheid... Op deze laatste dag van het Britse mandaat zijn we hier samen en proclameren krachtens ons natuurlijk en historisch recht en op grond van het besluit van de Alg. Vergadering van de V.N. de oprichting van een joodse staat in het land Israël - de staat Israël... Deze staat zal op vrijheid, gerechtigheid en vrede, zoals bedoeld in de visioenen van de profeten Israëls, gebaseerd zijn... In vertrouwen op de Rots Israëls zetten wij onze namen als een getuigenis onder deze verklaring’ - op de vooravond van de sabbat.


Daarmee kwam - als we rekenen vanaf de verwoesting van de tweede tempel in het jaar 70 van onze jaartelling - een einde aan bijna 19 eeuwen van ballingschap, miskenning en verdrukking buiten het land der vaderen of van leven onder allerlei vreemde machten in dat land.


Daarmee ook werd het zionistisch verlangen, dat vooral in de laatste eeuw sterker werd, vervuld.

Dit overigens bepaald niet tot vreugde van allen! Bekend is hoe meteen na de stichting van de Joodse staat Arabische buurvolken daartegen ten strijde trokken, gevolgd door nog meer oorlogen die Israël moest voeren. En nog is de bedreiging niet voorbij, zowel van buitenaf als van binnenuit (intifada). Het ‘Handvest’ van de PLO erkent wel het jodendom als godsdienst, maar niet het Joodse volk: ‘Joden zijn geen volk met eigen identiteit, ze zijn burgers van de staten waartoe ze behoren’.


Ook binnen de christenheid zijn verschillende geluiden te beluisteren over hoe de stichting van de staat gewaardeerd moet worden. ‘De uitroeiing van de Joden in Europa en het ontstaan van de staat Israël betekende een diepe crisis voor de christenheid’, schrijft H.J. Kraus. Geen wonder, als de gedachte heerste dat het volk had afgedaan en dat de kerk in de plaats van Israël was gekomen. Merkwaardigerwijs heeft tot in onze eeuw Israël ook geen of nauwelijks een plaats gekregen in enig belijdenisgeschrift! Behoudens bij enkele ‘maranatha-bewegingen’ is amper de gedachte opgekomen dat Israël ooit nog eens zou terugkeren naar het beloofde land. Nu dat wel het geval is en Israël - zij het met pijn en moeite - 50 jaar bestaat variëren de kerkelijke meningen tussen ‘afwachten’ en ‘letterlijke vervulling van profetieën uit het O.T.’ Hoe dan ook - men kan niet om Israël heen: het is een levende werkelijkheid in de wereld van vandaag. Hoewel, is het ooit ‘dood’ geweest, ook al zag men het niet als levend?

Volk en land

Het zou een aparte studie vragen en een minstens vijfmaal zo dik nummer van V.o.I. om alle aspecten daarvan aan hun recht te doen komen. Daarom enkele korte opmerkingen:

  • Elk volk heeft een plek nodig om te (over-) leven, om zichzelf te zijn en om zich in veiligheid te ontwikkelen naar eigen aard en wetten.
  • Wat Israël betreft: am (= volk), tora (= onderwijzing) en eretz (= land) horen bijéén; het land is van God gekregen (Ex. 6,8) en het blijft Zijn eigendom (Lev. 25,23). God heeft dit volk voor Zich uitgekozen om daar te wonen als een koningschap van priesters, dat gerechtigheid doet en uitstraalt. Het land is gave en opdracht om zo - door het leven naar Gods geboden - een licht voor de volken te zijn, teken, voorpost en proeftuin van Gods koninkrijk. Het hele leefsysteem van het oudtestamentische Israël (Sinaï-verbond, geboden, tempeldienst, feesten, enz.) is aan dit land gebonden. Het land moet geheiligd worden door rechtvaardig leven. Het recht om er te wonen wordt verspeeld bij ontrouw aan de goddelijke inzettingen en verordeningen (zie Lev. 26 en Deut. 29). In zoverre kan men spreken van een ‘conditionele’ landbelofte.
  • Toch betekent de ballingschap niet het definitieve einde van Gods geschiedenis en relatie met zijn volk: er zijn beloften van herstel. En het is niet terecht om de profetieën inzake een heilvolle toekomst te vergeestelijken of alleen op de kerk van toepassing te verklaren.
  • Behartigenswaard is de opmerking van de joodse geleerde Werblowsky. Wanneer hij erop gewezen heeft dat niemand er behoefte aan had de ballingschap en het bestaan van de synagoge te ont-theologiseren, vervolgt hij: ‘Maar als ballingen terugkeren, als dorre beenderen levend worden, als een volk-van-het-verleden scheppende, naar de toekomst verwijzende dynamiek toonde dan begon men van ont-theologisering van de geschiedenis te spreken.’
  • M.i. kan nu niet van Israël gesproken worden als een ‘heilige’ staat: het is seculier, als alle andere staten/landen ter wereld. Maar intussen heeft de keuze voor de naam ‘Israël’, die een zeer bewuste herinnering wil zijn aan het godsdienstige en politieke verleden, wel haast vanzelfsprekend een geweldige pretentie in zich! Die naam impliceert een roeping.

Joodse stemmen

Joodse stemmen over de betekenis van de terugkeer naar het land zijn zeer divers. Ze variëren tussen pro en contra. Er zijn er die vinden dat een eigen Joods volk- en landgemeenschap alleszins legitiem is, omdat in deze onverloste wereld gegarandeerde veiligheid noodzakelijk is.

En tegen de achtergrond van de grote Sjoah (vernietiging) laten zich zinnen verstaan als: ‘Het land is Gods troostvolle cadeau aan zijn verminkte, gefolterde, verpletterde en gedecimeerde volk’ (dr. F. de Meyer). Dezelfde schrijft ook dat het land ‘een stap is naar het Messiaanse tijdvak, niets minder dan de vervulling van Ezechiëls profetie over de verdorde beenderen’.

En A.J. Heschl schrijft: ‘Als wij in Auschwitz en alle vorige Auschwitzen getuigen waren van het ‘hesteer panim’, het verbergen van Gods gelaat, dan hebben wij met de herleving van de joodse staat een glimlach op het gelaat van de Eeuwige gezien’.

En opperrabbijn Kook (1865-1935) zag - dus al vóór de stichting van de joodse staat! - terugkeer naar en ontginning van het land als wezenlijke vervulling van Gods gebod.


Veel terughoudender zijn andere - bijna uitsluitend religieuze - Joden. In het politieke zionisme zien ze het gevaar dat godsdienst vermengd wordt met of zelfs vervangen wordt door nationalisme. Eigenlijk kan verlossing alleen maar plaatsvinden door goddelijk ingrijpen en daar moet een mens niet op vooruit lopen.

Openlijk heeft het opperrabbinaat de vraag gesteld of de onafhankelijkheidsdag wel als een religieuze dag gevierd mag worden. Als bekend mag worden verondersteld dat veel orthodoxe joden bepaald niet sympathiek staan tegenover de staat; wat hun overigens niet belet een fors partijtje politiek mee te spelen! Diverse Israëlische regeringen hebben weinig kunnen beginnen zonder de steun van religieuze partijen, die op hun beurt dan ook weer een ‘beloning’ in de wacht wisten te slepen.

Teken?

Bij mijn weten is de Rijnlandse synode de eerste geweest die namens kerken heeft uitgesproken dat in het gebeuren op 14 mei 1948 ‘een teken van Gods trouw’ te zien is.

Een teken, dat eraan herinnert dat de landbelofte in Genesis t/m Jozua behoort tot de fundamentele beloften en dat ook verwijst naar de profetische beloften.

Een teken, dat ook waarschuwt voor ‘spiritualisering’ van de beloften.

Een teken ook dat waarschuwt voor het laten samenvallen van Gods beloften met de huidige situatie, omdat de landbelofte met name bij de profeten altijd verbonden is aan het doen van gerechtigheid.

Maar zo gezien ook een teken dat ons bemoedigt, omdat het wijst op de trouw van God aan zijn eigen woorden en aan zijn volk.


Deze m.i. verstandige woorden getuigen van een redelijke dosis nuchterheid: een niet ontkennen van de feiten, maar ook een niet meegaan met de gedachte dat we met de stichting van de staat Israël nu beland zijn op pagina zoveel van het scenarioboek van de eindtijd. God gaat in zijn wijsheid en trouw zijn eigen heilige gang - door heel de geschiedenis heen en in zijn tempo. Tegelijk behoeven we niet bij dit ‘uiterlijke’ teken te blijven staan. Gods trouw aan zijn verbond en belofte, ook aan de roeping en de verkiezing van Israël en aan het verbond daarmee, mag Israël en ons bemoedigen tot sterke verwachting van de vervulling van al zijn beloften. En naar 2 Kor. 1,20: in en door Jezus, de Messias van Israël, hebben deze beloften hun vastigheid en vervulling. En wanneer dit ‘teken-aspect’ waar is (en waarom niet?), is het een geweldige uitdaging voor het huidige Israël om zowel tot aanvaarding van de eigen Messias te komen, als ook om het teken van Gods koninkrijk en toekomst te zijn. Zou er vóór die tijd nog veel water door de Jordaan moeten stromen?

Gebed

In het zgn. ‘Achttien-gebed’, dat iedere jood dagelijks behoort uit te spreken, komen relatief veel gebeden voor die te maken hebben met de gehoopte terugkeer naar het eigen land: ‘Verhef de vaandels tot verzameling van onze ballingen en verzamel ons van de vier einden van de wereld in ons land’ - zo luidt de zevende zegenspreuk/bede. Opvallend is in dit gebed - naast het zgn. sjema (de geloofsbelijdenis) ook hoofdbestanddeel van de synagogale eredienst - de volgorde als het gaat om herstel.

Nadat in de 10e bede is uitgesproken dat Israël gezien wordt als het land van de inzameling wordt vervolgens gebeden om rechters/raadgevers (11e), om verbreking van de vijanden (12e), om erbarming over de rechtvaardigen (13e), om goddelijke terugkeer naar Jeruzalem (14e) en om de komst van de ‘Spruit van David’ (15e). Ik zie daarin iets als een ‘opklimming’, totdat de climax is bereikt: de komst van de Spruit, die beloofd is; daarbij wordt verwezen naar teksten als Jer. 23,5 en 33,15 en Zach. 3,8 en 6,12. En dat woord ‘spruit’ wijst op ‘ontluiking’: iets wat uitgroeit en als het ware het bestaan verlengt en vernieuwt. Daar zit veel in dat op geleidelijkheid wijst; het is er niet allemaal in één keer! En in de toelichting bij dat 15e gebed wordt, met verwijzing naar Jes. 58,8.10, de verlossing vergeleken met de aanbrekende dageraad.

Dit ‘Achttien-gebed’ dient als leidraad voor dagelijks denken en handelen. Mag het ook een beetje politiek gekleurde inhoud hebben?

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat tegen de achtergrond van deze dagelijks gezegde gebeden ook het gebed voor de staat Israël gelezen moet worden.

Het bidden van deze woorden zal dan gepaard moeten gaan met de bereidheid om ook werkelijk naar de geboden van God in het land dat God gegeven heeft, te leven. Moge Israël dát leren! En het valt te hopen dat Israël aan de kerk kan aflezen hoe gezegend het is zo te leven.

Dageraad

Twee rabbi’s zien het verschijnen van het eerste daglicht: de hemel begint rood te kleuren. Zó - zegt één van hen - zo zal zich de verlossing van Israël voltrekken: in het begin wazig, in nevelen gehuld; maar steeds sterker.

Zo wachten wij met Israël op de morgen...

Tenslotte

Het in de aanhef vermelde gebed voor de staat Israël eindigt als volgt: ‘Verenig ons in een gevoel van liefde en ontzag voor U om alle geboden van Uw tora nauwgezet op te volgen. Zend ons spoedig de nakomeling van David, de ware Masjieach, om hen die de eindtijd van zijn verlossing afwachten te bevrijden. Verschijn in volle pracht en macht van Uw majesteit aan alle aardbewoners, zodat ieder bezield wezen het zal verkondigen: ‘De Eeuwige, de God van Jisra’el is Koning en zijn koningschap strekt zich uit over het heelal. Amen. Sela’

ds. Hedde Biesma
Vrede over Israël jrg. 42 nr. 2 (apr. 1998)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel