Drie boekjes


Naar aanleiding van:

  • A. Soetendorp, Er was een rabbijn in de klas, 98 pag.; f 19,95.
  • Lize Stilma, Keppeltje of pet, 60 pag.; f 14,95.
  • IJs Vissel, Zo’n jodenkind heeft geen mooie hengel nodig, 120 pag.; f 24.90

(Alle drie uitgegeven bij Callenbach, Nijkerk)


‘Jullie hoeven mij niet te vertellen om welke redenen en voorwendsels ik de joden moet doden. Ik zal altijd wel een reden vinden’. Volgens een joods volkssprookje moet de Romeinse keizer Adrianus dit eens gezegd hebben.

Hij was de enige niet. In de loop van de eeuwen zijn miljoenen Joden gedood. Het ‘waarom’ is nooit helemaal te verklaren. Het afschuwelijke feit ligt er wel: een eeuwenlange lijdensweg, vol miskenning, marteling, pesterijen en holocaust.

Welk beest zit er in de mensheid om zoiets te doen? hoe komt het tot zo’n afbraak van fundamentele menselijke waarden? hoe wordt dit aan joodse kant ervaren? en welke lessen zijn daar voor ons uit te trekken? Een drietal boekjes, waarin de hand van schrijfster Lize Stilma minder of heel duidelijk herkenbaar is, geeft een overzicht van allerlei discriminerende ervaringen.


In een aantal lezingen en gesprekken, op scholen gehouden, maakt A. Soetendorp duidelijk hoe het vanaf 1933 heeft kunnen komen tot de afschuwelijke feiten die we kennen; en die - in weerwil van allerlei merkwaardige beweringen - ook niet te ontkennen zijn. Wie niet in ‘een holocaust’ zou wensen te geloven, moet niet nalaten deze boekjes te lezen.

Soetendorp legt grote nadruk op de betekenis en de invloed van de scholen bij de vorming van de persoonlijkheid van jonge mensen. ‘...jullie moeten uit de geschiedenis leren; je mag niet zeggen dat je er niets mee te maken hebt of beweren dat je er niks van behoeft te weten. Je moet er alles van weten, omdat je deel uitmaakt van de geschiedenis en alleen wanneer je het weet, dan kun je de weg van de verzoening opgaan’ - zo citeert hij o.a. de destijdse Duitse president Von Weiszäcker (p.44). In het ‘perspectief van de hoop’ voert hij een krachtig pleidooi voor waakzaamheid en medeverantwoordelijkheid.


Van de door Soetendorp genoemde 25.000, die ‘nee’ zeiden tegen de bezetter vertelt het boekje ‘Keppeltje of pet’ ontroerende verhalen - elk van zo’n anderhalve pagina - over de ervaringen van joodse onderduikkinderen in Friesland en over de bescherming die hun daar geboden werd: zwijgende onderdakverschaffers, angsten, eenzaamheid en dankbaarheid: het komt door alle eenvoud klemmend op de lezer(es) af.


Verhalen uit de jeugd van zijn vader - een joods kind in een dorp in het Groningse Hogeland (Warffum) - laten zien welke mechanismen er werken: een jodenkind hoeft niet een hengel, hoeft geen visjes te eten, hoeft niet in huizen te wonen, niet gelukkig te zijn, niet ... te leven. Wie als kind zulke dingen meemaakt, zou er voorgoed verknipt van raken.


Wat heeft hen op de been gehouden? In alle drie boekjes komt hetzelfde citaat voor: ‘iemand had tegen God gezegd: ‘Heer van de hemel en de aarde, U hebt alles in het werk gesteld om van mij een afvallige te maken, maar ik verzeker U dat ik een jood ben en blijf, ook al schijnt iedereen in de hemel daar op tegen te zijn. Noch het lijden dat U over mij hebt gebracht, noch dat wat U over mij zal doen komen, zal daar iets aan kunnen veranderen’.’ Er is kennelijk een onuitroeibaar en van geslacht tot geslacht doorgaand joods zelfbesef. Op diverse manieren komt dat in elk van deze drie boekjes duidelijk aan het licht.

In de tijd waarin de staat Israël het 50-jarig bestaan viert en waar in ons land de criminaliteit toeneemt, spreekt het citaat van M.L. King me aan: ‘Voor het slagen van het kwaad is niets anders nodig dan dat goede mensen niets doen’ - een waarschuwing van grote actuele betekenis.

ds. Hedde Biesma
Vrede over Israël jrg. 42 nr. 3 (juni 1998)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel