Messiasbelijdende Joden tussen Kerk en Israël

Naam en identiteit

Er is binnen de kringen van de Joden die Jezus als Messias belijden veel gelegen aan de naam die ze dragen. Zijn zij christenen, gedoopte Joden, bekeerde Joden, joodse christenen of christen-Joden; of zijn ze gelovigen uit de Hebreeën, Messiasbelijdende Joden of Messiaanse Joden?

De keuze voor de ene of de andere naam heeft voor deze Joden alles te maken met hun identiteit, dat wil zeggen met de vraag: wie zijn wij?

In de kerk ten tijde van het Nieuwe Testament, toen (bijna) alle gelovigen nog Joden waren, werden ze genoemd ‘mensen van de weg’ (zie o.a. Hand. 9:2). In Antiochië ontstond een gemeente waar niet alleen Joden, maar ook mensen uit de volken deel van uit maakten. In deze heidense stad werden de volgelingen van Jezus voor het eerst ‘christenen’ genoemd (Hand. 11:26). De naam ‘christenen’ werd in de oude kerk al snel de naam voor heiden-gelovigen, die ook binnen korte tijd verreweg het grootst in aantal waren. De joodse gelovigen werden Nazareners (of Nazoreeërs) genoemd. We komen de naam Nazareners tot de vierde eeuw tegen.

In de loop van de geschiedenis zijn er steeds Joden geweest, die Jezus als Messias hebben beleden. Hun aantal is echter gering gebleven. Hun positie in de kerk was in de regel volkomen gelijk aan die van de gelovigen uit de volken. Meestal wilden zij dat zelf ook. Ze gingen helemaal op in de kerk.

In de achttiende eeuw nam het aantal Joden, dat Jezus ging belijden, toe. Ze noemden zichzelf hebreeuwse christenen of christen-Joden. Ze onderhielden contact met elkaar en stichtten de ‘Internationale Alliantie van Hebreeuwse Christenen’ (1925).

In de loop van de twintigste eeuw ontstonden er steeds meer gemeenten van Joden die in Jezus hun Messias hadden leren kennen en zij gingen zichzelf Messiasbelijdende Joden noemen. Dit is de situatie tot op vandaag.

Met de naam ‘Messiasbelijdende Joden’ willen deze Joden hun eigenheid benadrukken tegenover de kerk die voor bijna 100% uit gelovigen uit de volken bestond en bestaat. De naam is dus verbonden met de identiteit. Joden die in Jezus gaan geloven worden geen christenen, maar Messiasbelijdende Joden. Hun belijden van Jezus’ naam is geen breuk met het joodse volk, waaruit zij zijn voortgekomen. Zij blijven zichzelf als Joden zien.

We moeten hier een kanttekening bij maken. Want de naam Messiasbelijdende Joden is in zoverre verwarrend dat er vele Joden zijn, die niet in Jezus geloven, maar wel de (komst van de) Messias belijden. Ook hen kan men Messiasbelijdend noemen. Wij gebruiken in dit artikel de naam Messiasbelijdend voor die Joden die Jezus zijn gaan belijden.

Identiteit temidden van identiteiten

De kwestie van de naam en daarmee verbonden die van de identiteit van joodse belijders van Jezus duidt op een voortdurend opspelende problematiek. Het is de vraag naar de plaats van deze Joden temidden van twee andere identiteiten: te weten de kerk en het joodse volk. Waar horen zij thuis?


We zullen naar enkele (Nederlandse) stemmen luisteren die de spanning, die er is naar de kerk toe, onder woorden hebben gebracht.


Ds. Israël Tabaksblatt, in leven Ned. Herv. predikant, schreef enkele jaren voor zijn dood in een interview in Trouw (5 mei 1989):

‘Ik ben geen christen geworden... Ik ben niet toegetreden tot de christelijke godsdienst. Wat de rabbijnen met Mozes hebben gedaan, heeft het christendom met Jezus gedaan. Jodendom en christendom zijn als alle andere godsdiensten geworden, niet slechter, maar ook niet beter. Als ik een godsdienst had gewild, was ik bij de synagoge gebleven. Maar de bijbelse boodschap is veel meer dan een godsdienst. Ik zag de puinhoop van de christelijke kerken en ik wou proberen de naam van Jezus daaruit te redden. Ik begon steeds beter te zien, het was een proces van jaren, dat de jood Jezus door de christenen was misbruikt en tot tegenstander van de joden was gemaakt tot een niet-joodse Christus. En zo vertekend is hij ons opgedrongen; geen wonder dat het joodse volk zijn naam niet kan horen. Ik wou proberen dat te veranderen, Jezus terugbrengen naar zijn eigen volk... Wij, zogenaamde ‘christen-joden’, zijn het slachtoffer geworden van twee godsdiensten die allebei van hun bron, de bijbel, vervreemd zijn...’

Mevr. Rebecca de Graaf - van Gelder zegt in een interview (Trouw, 7 juli 1989):

‘Ik ben geen christin. Juist door Jesjoea te leren kennen voel ik me een echte jodin. Ik ben in mijn eigen olijfboom teruggezet en kwam om zo te zeggen thuis.’

En tenslotte mevr. M.W. Eberlé - Gotlib, die in een interview in ons blad (‘Vrede over Israël, febr. 1997) zegt:

‘Wij hebben het zo moeilijk in de kerk omdat daar eerst helemaal gedacht werd volgens het stramien van de vervangingstheologie: de kerk in de plaats van Israël. Wat wij Joden allemaal naar het hoofd geslingerd kregen in heel wat preken is niet met een paar woorden te zeggen... De Messiasbelijdende Joden zijn de kern, maar men heeft ons naar de rand geschoven... Men moet gaan erkennen wat God gedaan heeft: ... heel het Nieuwe Testament is door Messiasbelijdende Joden geschreven; de anderen... nakomelingen van de heidenen die Donar en Wodan vereerden... zijn erbij gekomen... Kijk, wij zitten er echt niet op te wachten om keppeltjes etc. te gaan dragen in de kerk..., dat is zo uiterlijk allemaal, en als je weet dat het om genade gaat, dan hoeft dat allemaal niet meer!’


De spanning die er voor de Messiasbelijdende Joden is naar het joodse volk toe is vele malen in de geschiedenis gebleken. Na de verwoesting van de Tweede Tempel, toen het joodse volk volkomen ontredderd was en de Farizeeën de wederopbouw van het jodendom ter hand namen, bepaalden zij dat Joden die Jezus als Messias beleden moesten kiezen: of leven volgens de rabbijnse opvatting of leven volgens het Evangelie. Er werd in het synagogale gebed een tekst ingevoerd die voor Joden die Jezus als Messias beleden niet kon worden meegebeden. Dus moesten zij wel kiezen.

Op het persoonlijke vlak is de spanning door de eeuwen heen ook naar voren gekomen door de verstoting uit de familie en uit de joodse gemeenschap die een Jood ten deel viel wanneer hij Jezus ging belijden. Dat is zo tot in de tegenwoordige tijd. De familie gaat in rouw, alsof er iemand gestorven is. Een Jood die Jezus belijdt is een verachte.

De spanning is in onze eeuw met name ook naar voren gekomen, toen enkele Joden die Jezus als Messias beleden aanspraak wilden maken - met een beroep op de ‘wet op de terugkeer’ - op het Israëlische staatsburgerschap. Zeer bekend is de zaak van broeder Daniël (Oswald Rufeisen), die geboren werd als een joods jongetje, maar later intrad in de orde van de Karmelieten. De orde zond hem naar Israël, waar hij een beroep deed op genoemde wet. De zaak werd uitgevochten tot op Hooggerechtshof. Het hof bepaalde dat broeder Daniël volgens de wet op de terugkeer geen recht had op het Israëlische staatsburgerschap. Door christen te worden had hij opgehouden Jood te zijn.


Dezelfde problematiek heeft ook gespeeld in twee Nederlandse organen: te weten het Interkerkelijke Contact inzake Israël (ICI) en het Overlegorgaan Joden en Christenen (OJEC).

Het ICI is opgericht midden in de oorlogstijd (feb. 1944) als een ontmoetingsplaats van Israëlorganen uit de kerken (protestants en rooms katholiek). Na de oorlog is ook de Vereniging van Messiasbelijdende Joden in Nederland, Hadderech, toegetreden.

Dit is het enige kerkelijke platform in Nederland, waarvan Messiasbelijdende Joden lid zijn. Binnen het ICI werd en wordt gesproken over de joodse presentie in de christelijke kerk. Hierover verscheen in 1990 een nota, waarin o.a. staat:

‘Aan kerke- en parochieraden of andere bestuurlijke instanties van christelijke geloofsgemeenschappen leggen we de vraag voor, of leden van Joodse afkomst in hun midden voldoende ruimte genieten om én hun Joodse zelfverstaan én hun volgen van Jezus te kunnen beleven.’


Toen in 1981 het OJEC tot stand kwam waren daar vele gesprekken tussen vertegenwoordigers van joodse en christelijke instanties aan vooraf gegaan. Van orthodox joodse zijde waren drie voorwaarden naar voren gekomen: er zouden geen liberale joden deel mogen nemen, er zou niet gesproken worden over theologische kwesties en er zouden van christelijke zijde geen joods-christelijke vertegenwoordigers worden opgenomen. Uiteindelijk is de eerste voorwaarde losgelaten. Gevolg is dat er tot nu toe in het OJEC geen Messiasbelijdende Jood als afgevaardigde door de christelijke kerken is benoemd en dat de Vereniging van Messiasbelijdende Joden in Nederland, Hadderech, geen lid is van het OJEC.

Twee identiteiten of toch één?

De Jood die Jezus als Messias belijdt is van mening Jood te zijn en te blijven. Zijn belijdenis dat Jezus de Messias is is geen breuk met zijn Jood-zijn. Vandaar de afkeer voor de benaming christen, christen-Jood of bekeerde Jood. Alsof door het belijden van Jezus als Messias de identiteit van het Jood-zijn zou worden afgelegd. Daar wil een Messiasbelijdende Jood niet van weten.

Concreet houdt dit in, dat er Messiasbelijdende Joden zijn die vasthouden aan de besnijdenis, de sabbat, de bar mitzwah viering van de 13-jarige jongetjes, de viering van de sederavond en overige feesten enz. Vanuit hun joodse identiteit wordt dit niet als strijdig gezien met het belijden van de naam van Jezus.

Maar hoe staat de kerk hier tegenover?

Vele Messiasbelijdende Joden hebben in de loop der eeuwen onder druk van de kerk hun Jood-zijn moeten afleggen. Velen wilden dat ook zelf. Zij assimileerden. Maar vaak eiste de kerk ook een dergelijke assimilatie. Tot in de vijftiger jaren van deze eeuw moesten Joden die lid werden van de Rooms-katholieke Kerk bij de doop uitspreken dat zij ‘de Joodse trouweloosheid verafschuwen en het bijgeloof der Hebreeën verfoeien’. Van ‘gelovige’ Joden werd verwacht dat zij zouden opgaan in de kerk en leven zoals alle andere leden van de kerk. Dat zij van joodse bloede zijn heeft geen betekenis.

We stuiten hier op de vervangingstheologie die eeuwenlang het denken over Israël en Joden heeft gestempeld. Er is geen aparte plaats voor het geslacht van Abraham.

Echter is er in de kerken een ander spreken over Israël gekomen. Zij zijn en blijven het volk van God. De eerstgeborenen. Het verbond is niet opgezegd. God heeft zijn volk niet verstoten. Nu, als het zo is, dat we kunnen spreken van een bijzondere positie van Israël als volk hoeveel te meer kunnen we dat dan doen van hen die in dat volk de naam van Jezus belijden! Wel liggen hier vele moeilijke vragen.

Welke plaats heeft de bijvoorbeeld de sabbat voor de broeders en zusters uit het joodse volk die Jezus als Messias belijden? En hoe zien zij de sabbat? Nemen zij daarbij ook rabbijnse voorschriften ten aanzien van de sabbat in acht (de omheining om de tora)? In gemeenten van Messiasbelijdende Joden wordt intensief over dergelijke vragen nagedacht.


Maar niet alleen moeten we vragen: wat vindt de kerk van de Joden die Jezus als Messias belijden? We moeten ook vragen: wat vinden de Joden in het algemeen van de identiteit van die Joden die Jezus als Messias belijden?

De meeste Joden zijn van mening dat Messiasbelijdende Joden zijn overgegaan naar een andere godsdienst. Met deze aanduiding ‘overgegaan naar een andere godsdienst’ hebben vele Messiasbelijdende Joden moeite en ze herkennen zich er niet in.

Maar spannender nog is de vraag (we houden het omstreden spraakgebruik nog even vast): zijn ze door over te gaan naar een andere godsdienst hun Jood-zijn kwijt geraakt?

Hier lopen de meningen uiteen. Volgens de Talmoed (waarop de gezaghebbende joodse leer gebaseerd wordt) kan iemand onder geen beding zijn Jood-zijn kwijtraken. Wie uit een joodse moeder is geboren of tot het jodendom is overgegaan is Jood en blijft Jood. Rabbijn De Vries schrijft in zijn boek ‘Joodse riten en symbolen’:

‘De geboorte beslist over de afstamming... Een Joodsche vrouw die een kind ter wereld brengt... onverschillig wie de vader is, deze vrouw kan verhinderen, als zij dat wil, dat haar kind besneden wordt, maar zij kan niet voorkomen dat het als Jood of Jodin wordt geboren. Zelf raakt zij (die vrouw) haar Joodsche identiteit niet kwijt. Ook niet wanneer zij zich in een niet-Joodsche godsdienst laat opnemen. En haar kind verliest deze nationaliteit niet, zelfs al wordt het eerst daarna geboren.’


Toch is deze opvatting niet onbestreden, zoals we al hebben gezien aan de uitspraak van het Israëlische Hooggerechtshof. Die bepaalde dat een Jood die Jezus belijdt als Messias geen beroep kan doen op de ‘wet van de terugkeer’. Wel bepaalden de rechters daarbij dat een wet van de staat Israël niet per se identiek is aan een (laten we voor het gemak maar zeggen) religieuze wet. Met andere woorden: wie voor de staat geen Jood is kan dat nog wel zijn voor de synagoge.

Ook hier liggen vele moeilijke vragen. Maar dat zijn vragen waar het aan de kerk niet toekomt zich er een oordeel over aan te meten. De Joden hebben zelf het recht te bepalen wie Joden zijn en wie niet.

Hier ligt echter wel de tragiek van de Messiasbelijdende Joden. Zij beschouwen zichzelf als Joden, maar het joodse volk in zijn geheel kan (nog) geen antwoord formuleren op de vraag wie Joden zijn en wie niet.

De al eerder aangehaalde ds. Tabaksblatt schreef in het blad ‘Kerk en Theologie’ (jan. 1950):

‘Terwijl een volkomen geassimileerde, aan niets meer als Joods te herkennen Jood die zijn volk de rug heeft toegekeerd én een volslagen atheïst die de hele Joodse geschiedenis en traditie verwerpt, zelfs nog tégen hun wil door het Jodendom als Jood worden beschouwd... wordt daarentegen een Jood die met hart en ziel aan zijn volk gehecht is, door het Jodendom uitgebannen, alléén omdat hij in Jezus van Nazareth Diegene heeft herkend over wie Mozes en de Profeten geschreven hadden.’


Samenvattend kunnen we zeggen dat de Messiasbelijdende Joden door de eeuwen vanuit de kerk te horen hebben gekregen dat zij één identiteit hebben: de christelijke. Van joodse zijde werd en wordt ook gezegd dat zij één identiteit hebben: de christelijke. En zo leven zij tussen Kerk en Israël. Van beide zijden min of meer gedwongen om te kiezen voor het één of het ander. Zelf willen zij die keuze niet. Ze voelen zich als mensen met twee identiteiten: joods en Messiasbelijdend. Ze zeggen: we bevinden ons in de kerk, als het lichaam van Christus, maar we bevinden ons daar als Joden. Een dubbele identiteit.

Het lijkt er echter op dat sinds de stichting van de staat Israël de Messiasbelijdende Joden meer en meer gaan zeggen, dat zij één identiteit hebben: namelijk de joodse. En dat zij die identiteit voller zijn gaan beleven door het belijden van de naam van Jezus Messias.

ds. Rien Vrijhof
Vrede over Israël jrg. 42 nr. 4 (okt. 1998)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel