Joden over Jezus (1)

Jezus is ‘in’

Jezus is ‘in’. Dat kan stellig gezegd worden. Er bestaat van allerlei zijde grote belang­stelling voor hem. Toch is deze belang­stelling merkwaardig te noemen. De vraag ‘wie is Jezus?’ komt uitgerekend opzetten in een tijd dat er in de westerse wereld van kerk­verlating sprake is. De persoon van Jezus blijft mensen blijkbaar zelfs in een geseculari­seerde wereld boeien. Voor de een heeft hij alleen een diep menselijke betekenis, voor de ander heeft hij alles te maken met God en diens liefde voor mensen.

De genoemde belangstelling wordt bevestigd door de talloze boeken die Jezus vandaag de dag tot onderwerp hebben. Het laatste boek van Kuitert: ‘Jezus, nalatenschap van het christendom’, is er slechts een in een schier eindeloze reeks. Dat het boek een bestseller is geworden, onderstreept opnieuw dat de zoektocht naar de joodse man die tweeduizend jaar geleden in Israël leefde, nog volop bezig is. Kuitert onderneemt deze zoektocht als theoloog, maar de romans over Jezus die het licht zien maken duidelijk dat ook leken met de persoon van Jezus bezig zijn. Dat de vraag naar Jezus in de kerk gesteld wordt, is vanzelf­sprekend. Zonder Jezus zou van de kerk geen sprake zijn. De belangstelling voor Jezus buiten de kerk kan wellicht verklaard worden uit het feit dat we leven in landen met een cultuur waarin Jezus diepe indrukken nagelaten heeft.

Jezus is ‘in’. Stellig! Maar is dat ook zo bij joodse mensen? Zij hebben dikwijls eeuwen lang geleefd in landen die gestempeld waren door een christelijke cultuur. Hebben Joden belang­stelling voor Jezus? Wordt er binnen het Jodendom over de betekenis van Jezus nagedacht? Als dat niet het geval is, waarom dan niet? Als Jezus wel hun belang­stelling heeft, hoe wordt hij door hen dan meestal gezien?

Jezus thuisgehaald

Tot aan de 19de eeuw heeft het Jodendom zich weinig met Jezus bezig gehouden. Zeker, de eerste christen-gemeente bestond uit louter joodse gelovigen in Jezus. Zij hebben in Jezus de Messias herkend en hem als zodanig ook beleden. De boeken van het Nieuwe Testament leggen daarvan uitvoerig getuigenis af. Door de andere Joden werd de eerste gemeente tot aan de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 n. Chr., ondanks de tegenstand die werd ondervonden, nog als een van de vele joodse groeperingen gezien en aanvaard. Uit het boek Handelingen krijgen we zelfs de indruk dat de groep rondom Jacobus, de broeder van Jezus, in hoog aanzien stond bij het joodse volk. Wellicht hebben de vervolgingen zich voornamelijk gericht op joodse gelovigen uit de verstrooiing, de zogenaamd Grieks sprekenden, waartoe ook Stefanus behoorde. Hoe dat ook zij, de gemeente was nog steeds hecht verbonden met het Jodendom en Jezus werd door Joden buiten de gemeente wellicht nog gezien als hun joodse broeder. Niet als de Messias. Juist op dat punt onderscheidde de gemeente zich van de overige Joden.

Tot een beslissende scheiding tussen Jodendom en Christendom, waarbij Jezus tot ongewenste persoon werd verklaard in de synagoge, kwam het pas na het jaar 70.

Het Jodendom is zich na de verwoesting van de Tempel in het plaatsje Jamnia gaan hergroeperen. Rond de persoon van Jochanan ben Zakkai is vanaf die tijd het rabbijnse Jodendom ontstaan, de voortzetting en uitbouwing van de stroming van de Farizeeën. Alle andere groeperingen werden als het ware in deze hoofdstroom opgezogen. Doordat het Jodendom door deze hergroepering een duidelijker profiel kreeg, kwam het onderscheid met het Christendom ook duidelijker aan het licht. Het proces van afwijzing van het Christendom was begonnen. De scheiding tussen Jodendom en Christendom werd definitief toen de kerk in overgrote meerderheid uit niet joodse gelovigen ging bestaan. In de formuleringen van de in meerderheid heiden-christelijke kerk herkende de synagoge steeds minder een joodse Jezus. Met de formuleringen van de kerkelijke concilies over Jezus als ‘God en mens’ en ‘van hetzelfde Wezen als de Vader’ kon het Jodendom helemaal niet uit de voeten. Het is dan ook geen wonder dat Jezus in de geschriften van het rabbijnse Jodendom - de Misjna, Talmoed en Midrasjim - vrijwel werd doodgezwegen.

Daar kwam echter nog iets bij. In de kerk vatte de mening post dat zij de plaats van Israël ingenomen had. Bovendien nam de kerk tegenover de Joden een vijandige houding aan, omdat alleen zij, naar de opvatting van de kerk, de moordenaars van Jezus zouden zijn geweest. Deze vijandige houding vond ondersteuning bij de christelijke keizers en koningen, waardoor het eenvoudig werd Joden te discrimineren, te onderdrukken en te vervolgen. Dat alles in naam van Jezus.

In een dergelijk klimaat bestond er voor Joden geen enkele ruimte om in alle vrijheid en rust na te denken over de vraag: wie is Jezus? Jezus droeg voor hen het gelaat van hun christelijke vervolgers. Als het bij Joden tot uitingen over Jezus kwam, dan droegen deze het karakter van spot en verachting. Het valt ze niet kwalijk te nemen. Integendeel, de weigering om in positieve zin over de betekenis Jezus na te denken is te wijten aan de angstaanjagende houding van de kerk tegenover de Joden.

Dat Joden sinds de 19de eeuw toch weer openlijk zijn gaan spreken over Jezus heeft te maken met twee belangrijke gebeurtenissen.

In de eerste plaats de emancipatie-beweging die door Napoleon in het leven is geroepen. Joden kregen dezelfde rechten en plichten als alle andere burgers in zijn rijk. Ze konden zich nu bevrijden uit de ghetto’s waarin ze opgesloten zaten. Eerst in de atmosfeer van geestelijke vrijheid die zo ontstond, waarin men niet bang hoefde te zijn voor een kerk die elke uitspraak over Jezus die afweek van de kerkelijke leer, zou trachten te bestraffen, kon Jezus door Joden weer ter sprake worden gebracht. Jezus, de Jood, kon opnieuw ontdekt en in oude luister hersteld worden.

De tweede gebeurtenis was de stichting van de joodse staat in 1948. Aan deze gebeurtenis waren nog heel wat uitingen van antisemitisme, die een inbreuk op de verworven geestelijke vrijheid hadden gemaakt, voorafgegaan. Nu echter had het joodse volk weer een land waar zij zelf de wet uitmaakte en zelf kon bepalen wat geestelijke vrijheid inhield. Jezus vormde nu geen bedreiging meer voor de joodse identiteit. Sterker nog, de joodse identiteit van Jezus zelf hoefde niet meer ontkend te worden. In de talrijke boeken en artikelen die sindsdien over Jezus van de hand van joodse schrijvers zijn verschenen, wordt Jezus duidelijk binnen de joodse traditie geplaatst en wordt er met waardering over zijn betekenis voor de joodse geschiedenis gesproken.

Om te begrijpen welk karakter dit joodse spreken over Jezus draagt, moeten we eerst het raamwerk tekenen waarbinnen Jezus ter sprake gebracht wordt.

De historische Jezus

Als Joden over Jezus spreken hebben ze het altijd over de zogenaamde historische Jezus, over de Jezus die in het begin van onze jaartelling als Jood geleefd heeft in het joodse land. Dat klinkt ons misschien als vanzelfsprekend in de oren. Als wij in onze bijbel lezen gaan we er zonder verder nadenken vanuit dat we een historisch betrouwbaar verslag voor ons hebben. Het is allemaal toch gebeurd op de manier waarop het beschreven is? Echter, als we de drie eerste evangeliën naast elkaar leggen, dan komen we behoorlijke verschillen tegen en kan de vraag bij ons opkomen welke van de drie het historisch meest betrouwbare verslag geeft.

Bovendien moeten we bedenken dat de evangeliën niet geschreven zijn met als enige doel om een levens­beschrijving van Jezus te geven. Ze dragen het karakter van een boodschap. Ze zijn geschreven ‘opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God. (Joh.20:31) Het zijn dus duidelijk tendens­geschriften zoals dat heet.

Nu heeft zich omstreeks de achttiende eeuw een nieuwe vorm van schrift­onderzoek ontwikkeld, het zogenaamde historisch kritisch onderzoek. Met betrekking tot Jezus tracht men met behulp van deze onderzoeksmethode populair gezegd te onderscheiden tussen de werkelijke historische woorden en daden van Jezus en de verkondigende inkleding. De verkondigende inkleding zou volgens de onderzoekers het werk zijn van de apostelen of van de gemeente die na de opstanding is ontstaan. Hierin zou het geloof van de kerk aangaande Jezus worden weergeven en dat is niet de ‘echte’ Jezus. De historisch betrouwbare woorden en daden van Jezus zelf zouden ons eerst in aanraking brengen met de ‘echte’ of de historische Jezus. Anders gezegd, men ging een sterk onderscheid maken tussen de mens Jezus van Nazareth en de Christus van de kerkelijke traditie.

Het historisch kritisch onderzoek heeft stellig een schat aan waardevolle gegevens opgeleverd over Jezus en over de tijd waarin hij leefde. Toch heeft het nooit de ‘echte’ Jezus aan het licht kunnen brengen. Het schonk ons altijd een Jezus naar het beeld van de onderzoeker.

Welnu, het joodse onderzoek naar Jezus vindt eigenlijk altijd plaats binnen het raamwerk van het onderzoek naar de historische Jezus. Een joodse onderzoeker zal Jezus altijd binnen de joodse context van zijn tijd plaatsen om van daaruit een joodse Jezus schetsen. Dat laatste is stellig een winstpunt omdat in de loop der tijd vele niet-joodse onderzoekers Jezus dikwijls ontjoodst hebben. Met de plaatsing van Jezus binnen zijn joodse context en binnen de joodse traditie werd Jezus voor hedendaagse Joden weer herkenbaar als een echte broeder. Hij kwam vanuit de kerkelijke ballingschap, waarin hij eeuwenlang verkeerd had, weer thuis bij zijn eigen volk. Jezus werd thuisgehaald.

Een joodse stem

Met name David Flusser, emeritus hoogleraar aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem, heeft zich als joodse geleerde ingezet voor het onderzoek naar de historische Jezus. Zijn grondstelling is dat het christendom gebaseerd moet zijn op het geloof in historische feiten. ‘Hoe zou het anders geloofwaardig kunnen zijn’, aldus Flusser. Hij meent dan ook dat het mogelijk moet zijn een levens­beschrijving van Jezus te schrijven. Jezus is tenslotte de jood over wiens leven en opvattingen we, na de periode van het Oude Testament, het best zijn onderricht. Als bronnen gebruikt hij met name de drie eerste evangeliën. Deze drie berusten hoofdzakelijk op gemeenschappelijk historisch materiaal. In tegenstelling tot veel christelijke geleerden meent hij in deze evangeliën veel eigen woorden van Jezus te kunnen opsporen en acht hij de berichten van de gelovigen die Jezus hebben meegemaakt tamelijk betrouwbaar. Flusser zegt: ‘Jezus wordt vrij getrouw geschilderd als een jood uit zijn tijd’.

Om dit jood-zijn van Jezus na te kunnen trekken en Jezus van daaruit te kunnen begrijpen, acht hij het noodzakelijk dat we gedegen studie maken van het toenmalige Jodendom. Flusser gaat voor de huidige eerste drie evangeliën uit van twee hoofdbronnen, een oorspronkelijk Aramees Marcus-evangelie en een spreukenbron, die in de vroeg-christelijke gemeente zijn ontstaan en later in het Grieks zijn vertaald. Met behulp van het nauwkeurig bestuderen van de taal die gebruikt wordt, meent hij een goed beeld van de historische, dus ‘echte’, Jezus te kunnen krijgen. Tot welk beeld van Jezus dit bij hem geleid heeft, hoop ik in een volgend artikel te laten zien.

drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 42 nr. 6 (dec. 1998)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel