Joden over Jezus (2)

Schalom Ben-Chorin (1)


De eerste generatie van joden die zich sinds 1945 heeft ingezet voor de joods-christelijke ontmoeting ontvalt ons steeds meer. De sinds 1935 in Jeruzalem wonende Schalom Ben-Chorin is stellig een van de meest markante vertegen­woordigers van deze generatie. Tot voor enige jaren kon men hem nog aantreffen bij de diensten in de Har-El synagoge, waar hij nog nauw samengewerkt heeft met de bekende Martin Buber, wiens leerling hij was. Momenteel kan hij dat vanwege zijn hoge leeftijd niet meer opbrengen en is het hem tot z’n grote verdriet eveneens niet meer mogelijk om actief deel te nemen aan de gesprekken tussen joden en christenen.


Schalom Ben-Chorin werd in 1913 te München geboren. Aldaar studeerde hij later literatuur­geschiedenis en vergelijkende godsdienst­wetenschappen. Na verscheidene malen gearresteerd te zijn geweest door de Gestapo zag hij zich genoodzaakt in 1935 naar Jeruzalem te emigreren. Hij werkte daar als schrijver, journalist en publicist.

Uit de boeken die van zijn hand zijn verschenen blijkt zijn grote betrokken­heid bij het gesprek tussen joden en christenen. Met name de trilogie ‘Broeder Jezus, de Nazarener; Paulus, de apostel der volkeren; en Moeder Maria; vanuit een joodse visie’ laat hem zien als een van de toon­aangevende voorvechters van een betere relatie tussen joden en christenen.

Ben-Chorin is een vertegenwoordiger van het liberale of, zoals dat in Amerika heet, het Reform-jodendom. Deze stroming binnen het jodendom werd in 1957 in Israël geïntroduceerd. Onder het voorzitterschap van Ben-Chorin werd een oprichtings­comité gevormd. Aanvankelijk werden de synagoge-diensten in een woonkamer gehouden, later in een grotere publieke ruimte, tot in 1962 de gemeente een eigen synagoge betrok, de reeds genoemde Har-El. Tegenwoordig zijn er tal van liberale synagogen over het hele land verspreid, maar het Reform-jodendom vecht tot op de huidige dag voor erkenning in de staat Israël.

Ben-Chorin’s verwantschap met Martin Buber kwam tot uitdrukking in de Buber-Rozenzweig-medaille die hij in 1982 ontving. Door een intensieve omgang met het Nieuwe Testament heeft hij een duidelijke zienswijze ontwikkeld over Jezus, die hij met name onder woorden gebracht heeft in zijn boek ‘Broeder Jezus; de Nazarener vanuit een joodse visie’.

Broeder Jezus

Ben-Chorin erkent dat het onderzoek naar de historische Jezus, zoals dat sinds de 19e eeuw gedaan is, op niets is uitgelopen. Een echt zuiver historisch beeld van Jezus, ontdaan van de verkondigende aspecten van de tekst van het Nieuwe Testament, valt niet te reconstrueren. Hij stelt zich daarom de vraag of er dan alleen maar over Jezus gefantaseerd kan worden. Die gedachte wijst hij radicaal van de hand. Wie alleen maar een fantasie­beeld van Jezus construeert, doet geen recht aan de tekst van het N.T., die voor hem geen canoniek gezag heeft, maar wel als een oorkonde van de joodse geloofs­geschiedenis wordt opgevat. Hij haalt fel uit tegen de gefantaseerde verhalen over Jezus. Al dergelijke willekeurige vertekening van heilige over­levering noemt hij zonde tegen de Heilige Geest.

Ben-Chorin noemt zijn methode om Jezus te leren kennen de intuïtieve methode, die stellig subjectief genoemd mag worden maar geen teugelloze fantasie wil zijn. Op respect­volle wijze poogt hij zich voortdurend weer vertrouwd te maken met de teksten van het N.T. en zo komt hij dan tot een interpretatie die mede gebaseerd is op een diepe verwantschap met de gestalte van Jezus en van de joodse wereld, waarin hij leefde, leerde en leed. Zo tekent hij een joodse Jezus, een joodse man uit Nazareth, gereinigd van, wat hij noemt, de overschildering van de christelijke Iconologie.

Er is reeds gewezen op de verwantschap met Martin Buber. Ben-Chorin betuigt dat hij zich goed kan vinden in diens zienswijze op Jezus. Martin Buber ontvouwde deze als volgt: ‘van mijn jeugd af heb ik in Jezus mijn grote broeder gezien’. Ben-Chorin zelf zegt het aldus: ‘Jezus is voor mij de eeuwige broeder, niet slechts de broeder als mens, maar mijn joodse broeder. Ik bespeur zijn broederlijke hand, die mij vastgrijpt, opdat ik hem navolge. Het is niet de hand van de Messias, deze met wonden getekende hand. Het is zeker geen goddelijke hand, maar een menselijke hand, in wiens lijnen het leed diep ingegraveerd is’.

Duidelijk geeft hij op deze wijze aan waarin zijns inziens het onderscheid bestaat tussen de kijk die hij als jood op Jezus heeft en die welke een christen op hem heeft. Ben-Chorin formuleert dan een voor hem kenmerkende uitspraak: ‘het geloof van Jezus verenigt ons, maar het geloof in Jezus scheidt ons’. Jezus is voor hem een groot joods geloofs­getuige, wiens onvoorwaardelijk geloof, wiens volkomen vertrouwen op God, de Vader, en wiens bereidheid zich geheel onder de wil van God te verootmoedigen, joden en christenen kan verbinden.

Naar zijn mening heeft Jezus zichzelf niet als Messias gezien. Dat is zijns inziens een titel die de kerk hem heeft toegedicht. Als historicus kan hij de vraag naar de godheid van Jezus niet beantwoorden en voor hem als jood kan deze vraag ook niet bestaan.

Als hij Jezus in zijn tijd plaatst dan beschouwt hij hem als een schrift­geleerde vergelijkbaar met de schrift­geleerden uit zijn dagen, zij het dat Jezus met een groot eigen gezag sprak. Evenals hen legt Jezus bestaande bijbel­teksten uit en bedient hij zich van gelijkenissen. Kenmerkend voor Jezus is de neiging de wet te verinnerlijken, waarbij de liefde het beslissende en drijvende element vormt. Het is een zeer radicale liefde, met als keerzijde de zelfhaat (Joh. 12:25). Hij heeft deze houding binnen het jodendom alleen bij Jezus kunnen ontdekken. Hoewel Jezus tot geen enkele groepering uit zijn dagen gerekend kan worden, is hij ondanks de vele twist­gesprekken die hij met hen gevoerd heeft, het meest verwant aan de Farizeeën.

Ben-Chorin meent ook een ontwikkeling in de persoonlijkheid van Jezus te kunnen herkennen. Hij ziet in deze ontwikkeling drie stadia. De eerste fase in het leven van Jezus staat in het teken van de onmiddellijke verwachting van het Koninkrijk Gods. Een gespannen toekomst­verwachting, zoals Matteüs 10:23 laat zien. Als deze niet uitkomt ontstaat er een tweede fase, die van de verinnerlijking. Wat eerst als een gebeurtenis in de geschiedenis verwacht werd, wordt nu als een reeds voltrokken innerlijk feit geduid: ‘Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u’, Lukas 17:21. Als ook het verinnerlijkte Rijk niet voldoet, komt het tot het derde stadium, de keuze van de weg van het lijden. Dit stadium loopt uit op de wanhoops­kreet: ‘Mijn God, mijn God, waarom heb Gij Mij verlaten?’

Zo ziet hij Jezus’ leven dus, volgens joods-historische opvatting, als een tragische mislukking eindigen. Jezus heeft zich dus vergist, hetgeen echter niets afdoet aan zijn grootheid. Om dat laatste te illustreren verwijst hij naar ander grote mannen uit de joodse historie, zoals Rabbi Akiba, die zich vergiste toen hij Bar-Kocha als de Messias beschouwde. De joodse overlevering redeneert in geval van zulke vergissingen: ‘Uit liefde tot Israël verblindt God soms de ogen der wijzen’.

De lijdensweg van Jezus plaatst hem echter midden in de huidige joodse werkelijkheid. Met een verwijzing naar de opstanding van Jezus kan Ben-Chorin zeggen dat Jezus voortleeft, niet alleen in de kerk, die zich op hem betrekt, maar ook in zijn volk, wiens martelaarschap hij belichaamt. Hij tekent dan Jezus de lijdende en gehoonde aan het kruis als een gelijkenis voor heel het joodse volk dat in de sho’ah opnieuw aan het kruis van de jodenhaat hing. Vervolgens schets hij de Paasboodschap van de opstanding van Jezus als een gelijkenis voor de nieuwe gestalte waarin Israël is verrezen sinds 1948. In een boeiend artikel getiteld: ‘Israëls Passie - Jezus’ Passie’, werkt hij deze parallel uit aan de hand van Jesaja 53.

Waartoe lijdt de rechtvaardige?

Het opmerkelijke van Jesaja 53 is, dat hier gesproken wordt van een lijdende dienaar, iemand zonder gestalte noch luister (vs. 2), een verworpen rechtvaardige (vs. 8,9), die tegelijk als een uitverkorene beschouwd kan worden, omdat het loon hem naderhand wordt uitbetaald wordt (vs. 10). Over de vraag wie deze lijdende knecht is, gaan de wegen van christendom en jodendom uiteen. Volgens Handelingen 8 krijgt de Ethiopische schatmeester te horen dat het Jezus van Nazareth is. De joodse traditie heeft doorgaans vastgehouden aan de collectieve opvatting en gezegd dat het gaat om het joodse volk.

Uiteindelijk gaan, zuiver exegetisch gezien, beide tradities uit van een voor­onderstelling, van een zelf­verstaan. Een christen komt altijd uit bij Jezus, omdat hij het O.T. door de bril van het N.T. leest. Een jood komt uit bij het volk, omdat hij de profetie vanuit de Tora leest. De feitelijke exegese, die zich beperkt tot de directe context en zich afvraagt hoe het ‘was’, moet zeggen dat hij het antwoord niet weet. Ben-Chorin wijst erop dat, hoewel de feitelijke exegese heel belangrijk is, het aankomt op de geestelijke exegese. Deze vraagt hoe de tekst ‘werkt’. Doet men dit laatste, dan komen kerk en Israël zijns inzien heel dicht bij elkaar. Zo zegt hij: ‘In het zelfverstaan van de kerk worden de verzen over de dienaar van JHWH transparant en onthullen het gelaat van de Man van Smarten onder de doornenkroon.’ ‘In het zelfverstaan van Israël echter worden zij ook transparant en laten dan steeds weer het beeld zien van het uitverkoren, tot lijden uitverkoren volk, dat altijd weer naar de slachtbank wordt gevoerd.’ Beide interpretaties sluiten elkaar naar zijn mening niet uit maar in.

Vervolgens stelt hij de belangrijke vraag naar het ‘waarom’ van het lijden van de rechtvaardige, een vraag die door hem wordt toegespitst op het ‘waartoe’, op het uiteindelijke doel. Ben-Chorin schuift dan het aspect van het plaats­vervangende verzoenings­lijden naar voren (vs. 5). Het christendom ziet dat als het doel van het lijden van Jezus; het jodendom ziet dat als het doel van het lijden van het eigen volk. Hij laat vervolgens zien hoe deze gedachte z’n oorsprong vindt in de offercultus waar de toorn van God wordt overgedragen op een offerdier en door het vergieten van zijn bloed de verzoening wordt bewerkt. Later wordt de gedachte van het plaats­vervangende verzoenings­lijden in de joodse traditie met een persoon of volk verbonden. In de joodse traditie ontstaat zo tevens de voorstelling van de lijdende Messias, die aldaar niet de zoon van David, maar de zoon van Jozef is. In de Talmoed wordt de gedachte verwoord in de zin: ‘De dood van de rechtvaardige reinigt van zonden’. Ben-Chorin maakt zo duidelijk dat de voorstelling van het plaats­vervangend verzoenings­lijden, dat in de kerk op Christus wordt betrokken, zijn wortels heeft in de Tenach en z’n parallellen in het joodse gedachtengoed.

Het leek me daarom goed, zo rond Pesach/Pasen dit prachtige getuigenis van joodse zijde eens te schetsen. Maak ik daarmee nu Ben-Chorin tot een christen? Stellig niet! Daar waakt hij zelf voor door in hetzelfde artikel duidelijk het onderscheid aan te geven tussen de joodse en christelijke interpretatie van het plaatsvervangende verzoenings­lijden. Hij geeft dat onderscheid als volgt heel duidelijk weer: ‘Het christendom ziet alleen en uitsluitend het lijden van Jezus als reddende factor voor de wereld. Het jodendom echter beschouwt elke verbijzondering op dit punt als verraad aan de andere martelaren. Voor ons is er niet slechts een dienaar van JHWH, maar er zijn er vele.’ Dat is een diepe en oprechte conclusie die bij hem alles te maken heeft met onnoemelijke lijden van de miljoenen joden, dikwijls mede door toedoen van christenen, door de eeuwen heen culminerend in Auschwitz.

Rond Pesach 5759 / Pasen 1999 kijken we daarom met vol ontzag naar de lijdende knecht en belijden: ‘Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden.’

drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 43 nr. 2 (apr. 1999)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel