Joden over Jezus (3)

Schalom Ben-Chorin (2)


Mijn artikel over Schalom Ben-Chorin in het vorige nummer van Vrede over Israël begon met de zin: ‘De eerste generatie van Joden die zich sinds 1945 heeft ingezet voor de joods-christelijke ontmoeting ontvalt ons steeds meer.’ Schalom Ben-Chorin was toen nog in leven. Inmiddels is deze indruk­wekkende persoon­lijkheid echter op vrijdag 7 mei jl. ontslapen en op zondag 9 mei ten grave gedragen. Opnieuw moest afscheid worden genomen van een joodse gespreks­partner, een bruggen­bouwer tussen synagoge en kerk, een mens die getracht heeft de vervreemding tussen Joden en Christenen weg te nemen.

Schalom Ben-Chorin behoorde tot de generatie die gepoogd heeft de toonaangevende persoon­lijkheden van het Nieuwe Testament, zoals Jezus en Paulus, in het Jodendom thuis te halen. Hij wilde ontdekken wat deze voor hem grote joodse geloofsgetuigen ten diepste heeft bewogen, wat ze met hun optreden en geschriften hebben beoogd.

In zijn boek Bruder Jesus zoekt hij lezend in de evangeliën de Jood Jezus in zijn spreken en handelen te doorgronden. In een van de hoofdstukken van zijn boek tracht hij te verstaan wat Jezus bedoeld kan hebben toen Hij zijn discipelen de vraag stelde: ‘Wie zeggen de scharen, dat Ik ben? (Lukas 9:18). In dit artikel willen we Schalom Ben-Chorin in zijn omgang met deze vraag volgen.


Als we dat doen, moeten we echter goed beseffen dat het antwoord dat hij op de vraag van Jezus geeft, door een aantal onvermijdelijke factoren bepaald wordt.

  • In de eerste plaats door de vele eeuwen die verstreken zijn sinds Jezus de vraag stelde. De ontwikkeling van de geestes­geschiedenis bij Joden en Christenen heeft in die eeuwen niet stilgestaan. De resultaten van deze ontwikkeling heeft hij in zich opgenomen en hebben mede zijn antwoord op de vraag van Jezus beïnvloed.
  • Derhalve kunnen we ten tweede zeggen dat we in zijn wijze van omgaan met de uitspraak van Jezus een oprecht joodse invoelings- en benaderings­wijze terugvinden. Hij heeft gepoogd als Jood de vraag van de Jood Jezus te beantwoorden.
  • Tenslotte was Ben-Chorin thuis in de wijze waarop in de kerken en aan de theologische faculteiten in de loop der eeuwen met de tekst van de Bijbel is omgegaan. Zijn antwoord laat duidelijk zien hoezeer hij met de opvattingen van christelijke theologen vertrouwd was, beter gezegd, hoe hij met christenen in gesprek was.

Wie ben Ik?

In Caesarea Philippi, in het brongebied van de Jordaan, stelt Jezus aan zijn discipelen de indringende vraag: ‘wie zeggen de scharen, dat ik ben?’. Mattheüs stelt de vraag, met gebruikmaking van de term ‘Zoon des mensen’, zelfs als volgt: ‘Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is?’ (Mat. 16:18). Als christenen gaan we er bij de benadering van deze vraag doorgaans van uit, dat Jezus in de volle overtuiging dat Hij de Messias was, dus vanuit een vast en sterk zelfbewustzijn, te weten wilde komen of zijn discipelen ook reeds tot deze overtuiging waren gekomen.

Ben-Chorin wijst deze benaderings­wijze af. Met Martin Buber stelt hij, dat Jezus zijn discipelen hier niet vanuit een sterk zelf­bewustzijn een examen­vraag heeft gesteld. Bovendien is het Jezus zijns inziens ook niet om de uitslag van een opinie-onderzoek te doen geweest, alsof Hij kracht wilde putten uit of zelf­bevestiging zocht in de bijval van het volk. Neen, Jezus worstelt zelf met de vraag naar zijn bestaan. Hij is op zoek naar zijn levensgeheim. Hij weet het op dat moment niet. Jezus zou hier, zoals dat ook in de synagoge in de liturgie met de woorden ‘wat zijn we, wat is ons leven, wat zijn onze verdiensten en onze gerechtigheden, wat ons heil, wat onze kracht...?’, gebeurt, de grondvraag naar het menselijk leven gesteld hebben. Ben-Chorin stelt hier dus de vraag naar het Messiaanse zelf­bewustzijn van Jezus aan de orde. Persoonlijk is hij er van overtuigd dat Jezus zichzelf niet als de Messias gezien heeft. Dat in tegenstelling overigens tot de bekende joodse geleerde David Flusser, die deze mening wel is toegedaan.


Hoe heeft deze mening bij Ben-Chorin postgevat? Hier speelt duidelijk het resultaat van het historisch-kritisch onderzoek van de Bijbel een rol. In christelijke kring heeft men met dit onderzoek getracht de historische Jezus te onder­scheiden van de verkondigde Christus. Men heeft gepoogd vanuit de overgeleverde bijbel­tekst te achter­halen wat de (joodse) mens Jezus gedacht, gezegd en gedaan kan hebben. Deze historische werkelijk­heden moet men onderscheiden van de opvattingen die zich in de latere gemeente na de opstanding gevormd hebben. Jezus heeft dus zelf niet gedacht dat Hij de Messias was, maar deze titel is hem achteraf door de gemeente toegekend. Ben-Chorin valt duidelijk de theoloog Rudolf Bultmann bij die gezegd heeft: ‘Ik ben persoonlijk van mening, dat Jezus zich niet voor de Messias gehouden heeft’.

Met een andere theoloog, A.J.B. Higgins, die een studie geschreven heeft over de term Zoon des mensen, betoogt Ben-Chorin dat Jezus zich ook niet voor de Zoon des mensen uitgegeven heeft. Althans, Jezus heeft, als Hij zelf al in zijn leven van de term Zoon des mensen gebruik gemaakt heeft, daarmee niet bedoeld te zeggen dat Hij de Messias was. De moeite die Ben-Chorin heeft om de titel Zoon des mensen met het Messias­schap te verbinden heeft voor een deel te maken met zijn joodse manier van denken. Hij rekent met drie mogelijkheden om het begrip Zoon des mensen te verklaren.


In de eerste plaats vanuit Daniël 7:13-14. In dit bijbel­gedeelte wordt de Zoon des mensen geschilderd als de verheerlijkte komende machthebber. In Handelingen 7:56 duidt Stephanus Jezus op deze wijze aan. Ben-Chorin meent dat hier opnieuw geen sprake kan zijn van het zelfverstaan van Jezus, maar alleen van de manier waarop de gemeente na de opstanding en hemelvaart Jezus is gaan zien. Immers, Jezus zelf heeft, als hij de term gebruikt heeft, deze steeds verbonden met zijn lijden. Aldus wordt de lijn van de verheerlijkte Zoon des mensen uit Daniël 7 verbonden met de lijdende knecht des Heren uit Jesaja 53. Het was voor Ben-Chorin onmogelijk het motief van de verheerlijkte Zoon des mensen, met dat van het motief van het bittere lijden te verbinden. Deze motieven sluiten elkaar zijns inziens uit. In deze overtuiging werd hij gesterkt door het feit dat de gedachte van de Zoon des mensen die op aarde in vernedering kwam om te lijden, geen parallel heeft in het spreken van het Jodendom.

Hoe het hier in de worsteling om Jezus te verstaan op interpretatie en innerlijke overtuiging aankomt, blijkt ondermeer uit wat in onze kring door J.P. Versteeg over de combinatie van beide motieven geschreven is. J.P. Versteeg heeft erop gewezen dat met name Marcus geworsteld heeft met het lijden van Jezus. Daarbij tekent Marcus Jezus herhaaldelijk als de verheerlijkte Zoon des mensen, maar dan tegelijk als een lijdende Zoon des mensen. J.P. Versteeg schrijft dan: ‘Er is geen reden om in de verbinding van de lijn van de verheerlijkte mensenzoon van Dan. 7 aan die van de lijdende knecht des HEREN van Jes. 53 een constructie van de latere gemeente te zien.’ Met betrekking tot de wijze waarop Jezus zichzelf verstaan heeft, vervolgt hij dan: ‘Het was Jezus zelf die Zich bewust was de schijnbaar tegenstrijdige taken van de mensenzoon van Dan. 7 en van de knecht des HEREN van Jes. 53 in Zich te verenigen.’


In de twee plaats kan de term Zoon des Mensen ook verklaard worden vanuit het door de profeet Ezechiël gebruikte begrip Ben-Adam. Als Jezus de term bij Ezechiël weggehaald heeft, dan heeft Hij zich als profeet gezien. Jezus is echter, zo meent Ben-Chorin, geen profeet in oud­testamentische zin geweest. Daarom moet Jezus gebruik makend van de uitdrukking Zoon des mensen, zich op een andere wijze verstaan hebben.


Hier komen we bij de derde mogelijkheid. Het is de mogelijkheid waarvoor Ben-Chorin kiest. Het is een eerlijke keuze, gebaseerd op een verklarings­mogelijkheid die de Schrift zelf biedt. De term Zoon des mensen heeft in de bijbel ook gewoon de betekenis van Bar-Enos, mens. Gewoonweg een mens, zoals elk mens er een is. Zo is de term goed te verbinden met lijden. Op deze wijze kan ook goed verklaard worden dat Jezus in de worsteling om zijn levens­geheim de vraag gesteld heeft: Wie ben ik?

Het antwoord van Petrus

In de overgeleverde tekst vraagt Jezus vervolgens naar het antwoord van de discipelen op zijn vraag. ‘Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?’ (Lk. 9:20). Petrus legt dan een niet mis te verstaan getuigenis af: ‘De Christus Gods.’ Ben-Chorin is zich bewust, dat Petrus Jezus hier als de Messias verkondigt. Het gaat in de belijdenis van Petrus werkelijk om de joodse konings­titel ‘hammèlèch hammasjiach’. En het antwoord van Jezus op deze belijdenis, zeker zoals het in de woorden van Mattheüs (Mat.16:17) wordt weergegeven, lijkt er op te wijzen dat Jezus zelf ook deze gedachte is toegedaan.

Nu Ben-Chorin echter eenmaal op de genoemde exegetische gronden voor de derde mogelijkheid gekozen heeft, benadrukt hij dat in de bekentenis van Petrus de belijdenis van de latere gemeente doorklinkt. De gave van de sleutel­macht, zoals deze in Mattheüs 18:18,19 onder woorden is gebracht, ziet hij dan ook als een latere invoeging in de tekst. Hij baseert zijn mening daarvoor onder andere op het feit dat de verzen in de oudst bekende handschriften van het Nieuwe Testament niet voorkomen. Hij erkent dat de erkenning van sleutel­macht tot het toenmalige joodse gedachten­goed behoorde. Als zodanig zouden de woorden stellig door Jezus gesproken kunnen zijn. Toch zijn het voor hem woorden die ingevoegd zijn om de positie van de Paus als opvolger van Petrus te funderen en te versterken. Hij laat tevens zien een kenner te zijn van de theologische discussie die in de vorige eeuw tussen Rooms-katholieken en Protestanten over deze kwestie gevoerd is. Deze discussie heeft hem gesterkt in zijn overtuiging dat de genoemde teksten latere toevoegingen moeten zijn. Hier zien we duidelijk dat tweeduizend jaar geestes- en theologie­geschiedenis bij het luisteren naar Bijbel­teksten zijn invloed uitoefent. Niemand kan zich daar geheel aan onttrekken. De traditie waarin men is opgegroeid speelt bij de interpretatie van teksten altijd mee.

Tegen deze achtergrond kunnen we van de neerslag van de worsteling van Schalom Ben-Chorin om Jezus te verstaan en om het zelfverstaan van Jezus op te sporen, zoals dat in zijn boeken is terug te vinden, met groot respect en waardering kennis nemen en invoelen hoe hij er in zijn omgang met Jezus toe gekomen is Hem te noemen:

Broeder Jezus

De vraag van Jezus in Caesarea Philippi moet de uiting van het bange zoeken van een mens naar het antwoord op de vraag naar zijn eigen bestaan en roeping voor Gods aangezicht geweest zijn. En deze vragende Jezus is onze broeder, zo besluit hij, niet de verhoogde Christus die het menselijke domein met de hoge en diepe mythe verwisseld heeft.

drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 43 nr. 3 (juni 1999)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel