Rabbijn Menasse ben Israël en de ‘Hoop van Israël’


Bij rabbijn Menasse ben Israël (1604-1657) komen allerlei draden van joodse - én christelijke! - toekomstverwachting samen. Zijn wieg stond in Amsterdam, maar hij was van sefardische afkomst. Dat houdt in, dat zijn voorouders als joden gewoond hadden op het Spaanse schiereiland. Daar hebben joden en christenen eeuwenlang samengeleefd, totdat de tijdsomstandigheden aan het eind van de Middeleeuwen er een eind aan maakten. De joden waren gedwongen hun joodse levenswijze op te geven, op straffe des doods. Het alternatief dat overbleef was doop of vlucht, en zo had de vader van Menasse ben Israël van het eiland Madeira de wijk genomen naar ons land. Menasse zelf voelde zich in ons land echt thuis. Kenmerkend was hoe hij zichzelf wel typeerde, namelijk als ‘Portugees van geboorte, Bataaf van ziel’.

Jeruzalem van het westen

Nu leefden in die tijd niet alleen de joden in Spanje en Portugal onder druk en vervolging, ook in Oost-Europa - Polen en de Oekraïne - stonden ze bloot aan bedreigingen, die regelmatig wrede werkelijkheid werden. Een grote schok was het toen het bericht doordrong dat de joodse gemeenschap in 1648 geteisterd werd door pogroms onder aanvoering van de kozakkenleider Bogdan Chmielnicki, waarbij een onvoorstelbaar bloedbad werd aangericht. Ook vanuit die gebieden in Oost-Europa, waar asjkenazische (=de joden van het Noorden) vanuit Duitsland eerst heen getrokken waren, namen velen nu hun toevlucht tot veiliger gebeden, zoals het tolerante Nederland.

Zo kon ons land - en met name Amsterdam - een ‘asielzoekerscentrum’ voor joden worden. Niet voor niets draagt onze hoofdstad de naam Mokum, die een verbastering is van het Hebreeuwse woord ‘maqom’, wat de gevoelswaarde heeft: hier is het een veilige plaats, hier kun je als jood wonen. Amsterdam kon dan ook ‘Jeruzalem van het westen’ genoemd worden! Uniek is dat daar een sefardische gemeenschap naast een asjkenazische in één land voorkomt. Aan het Jonas Daniël Meijerplein staan de Portugees-Israëlitische synagoge en een viertal op en in elkaar gebouwde asjkenazische synagoges (die vandaag niet meer in gebruik zijn, maar samen het Joods Historisch Museum vormen) zelfs broederlijk aan weerskanten van de straat.

Die eerste helft van de zeventiende eeuw zijn ook de jaren, waarin de statenvertalers te rade gaan bij de rabbijnen, omdat men het Oude Testament in de grondtaal - het Hebreeuws - wil lezen en vanuit de moedertaal in het Nederlands overzetten. Menasse had dan ook een goed contact met verscheidene christelijke theologen, zowel in Nederland als ook in Engeland.

In dit Nederland leeft deze rabbijn Menasse ben Israël, en hoezeer hij deel uitmaakt van de gemeenschap mag blijken uit het feit dat niemand minder dan Rembrandt een portret van hem heeft geschilderd, en één van diens geschriften geïllustreerd. In dit artikel gaat het echter niet om een levensschets van Menasse ben Israël, maar om hoe in zijn leven - als onder een brandglas - de toekomst­verwachtingen van zijn tijd bij elkaar kwamen, en hoe hij er zelf mee is omgegaan.

Menasse’s toekomstverwachting

Bij Menasse was er sprake van een levende toekomstverwachting, die nog werd versterkt door wat er in 1648 in Oost-Europa gebeurde. Onder de indruk van de gruwelijke berichten over de Chmielnicki-pogroms in de Oekraïne doet Menasse in 1650 een boek, getiteld Spes Israelis (De hoop van Israël), het licht zien, waarin hij zijn verwachtingen uitgewerkt naar voren brengt. Hij ziet een terugkeer van heel het volk Israël naar Kanaän in het nabije verschiet, dat daar dan geregeerd zal worden door de Messias.

‘Heel het volk Israël’ - waaraan denkt Menasse dan? Zijn traktaat handelt in feite over de verloren tien stammen van Israël, die nadat zij weggevoerd waren onder koning Salmanassar van de aardbodem verdwenen leken. Dat leek alleen maar zo - meenden en menen velen, onder wie Menasse ben Israël. Hij ging er van uit dat de nazaten van de tien stammen zich ergens ter wereld op een onbekende plaats ophielden. Aan het einde der tijden zouden zij uit de verborgenheid naar voren treden en samen met de twee stammen terugkeren naar het land der vaderen.

Nu trof het zo, dat in 1644 een christen geworden jood, Montezinos, aan leden van de joodse gemeenschap in Amsterdam berichtte dat leden van de verloren tien stammen van Israël recentelijk gesignaleerd waren in Ecuador. Niet alleen joden bracht dit bericht in staat van opwinding, ook christenen herinnerden zich dat Paulus had geschreven dat ‘gans Israël’ behouden zou worden - zou de apostel dan niet ook denken aan de verloren gegane tien stammen?!.

Nu was het verhaal van Montezinos niet het enige over de verloren tien stammen dat in die tijd de ronde deed. Een zekere rabbijn Baruch Gad zou onderweg van Palestina naar Perzië een boodschapper van de tien stammen zijn tegengekomen, die hem had toevertrouwd dat de tien stammen zich graag bij hun broeders en zusters wilden voegen, maar dat bepaalde omstandigheden hen tegenhielden. Zij woonden namelijk aan de overkant van een rivier, de Sambation, die gedurende zes dagen per week zó woest stroomde, dat men hem onmogelijk kon oversteken. Op de sabbat evenwel was de rivier kalm, maar dàt was nu juist de dag waarop de wet verbood te reizen. Menasse had aan dit verhaal geloof gehecht, en nu Montezinos met zijn verhaal kwam werd de hoop op de terugkeer van de tien stammen alleen maar versterkt.

Menasse’s reis naar Engeland

Nu stond Menasse in contact met diverse Engelse christelijke theologen. Wat was de achtergrond daarvan? In de zeventiende eeuw laaide ook in protestantse kring, vooral in Engeland, de toekomstverwachting op. De onverwachte ondergang van de Spaanse Armada in 1588 had het in zekere zin mogelijk gemaakt in de geschiedenis vóór de wederkomst van Christus heilvolle daden van God te verwachten. Er komen verschillende vormen van chiliasme op, waarin de joden een rol spelen. Uitgesproken chiliastische Puriteinen vroegen Menasse om een brief te schrijven aan de koning van Engeland met het verzoek opnieuw joden tot Engeland toe te laten. In 1655 vertrekt Menasse naar Engeland en biedt aan de Lord Protestor, Oliver Cromwell, een ‘nederige petitie’ aan, waarin hij toelating voor de joden tot Engeland vraagt. Dat was nodig, omdat de joden in de Middeleeuwen, in 1290, uit Engeland verdreven waren; officieel hadden zij nog altijd geen toegang tot het land. Menasse vroeg aan Cromwell nu godsdienstvrijheid voor de joden en toestemming om synagoges te bouwen.

In zijn geschrift bepleitte hij dit door verschillende motieven te voeren. Eén argument was dat als de joden weer synagoges konden bezoeken, zij daar zouden kunnen danken voor de hulp die Engeland aan de joden bood, en bidden om Gods zegen voor het land. Daarnaast beriep hij zich ook op de verwachting die hij deelde met vele christenen in Engeland, namelijk dat het herstel van Israël en de terugkeer naar het land der vaderen aanstaande waren. In dit verband voerde hij aan dat de Messias eerst kon komen, wanneer het volk Israël over alle landen van de aarde verspreid zou zijn. Hij verwees daarvoor naar de profetie van Deuteronomium 28,64-68, waar staat dat Israël bij ontrouw verstrooid zou worden onder alle volkeren, en daar andere goden zou dienen - maar geen rust vinden. Dat hoofdstuk loopt uit op de profetie, dat de HERE hen op schepen naar Egypte zou doen terugkeren, om daar opnieuw als slaven te dienen. Die vloek is echter niet het laatste woord: in Deuteronomium 30,3vv klinkt Israël de belofte tegemoet dat als zij zich bekeren tot de HERE Hij hen ‘weer zal bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebied de HERE, uw God, u verstrooid heeft. Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, de HERE, uw God, zal u vandaar bijeenbrengen en vandaar halen; de HERE, uw God, zal u brengen naar het land, dat uw vaderen bezeten hebben, gij zult het bezitten en Hij zal u weldoen en u talrijker maken dan uw vaderen.’

De gedachte van Menasse was nu, dat die vervulling van de beloofde terugkeer van de joden naar het land Israël pas doorgang zou kunnen hebben als de joden onder alle volken verstrooid waren. Het feit, dat de tien stammen gesignaleerd waren in Zuid-Amerika wees erop dat aan die voorwaarde bijna was voldaan. Bijna, want alleen in Engeland mochten de joden niet wonen. Dàt hield in, dat hun toelating tot Engeland wel eens het wegnemen van de laatste belemmering voor de komst van de Messias zou kunnen zijn!

Na nog enkele argumenten aangevoerd te hebben besloot hij zijn geschrift met de verzekering dat hij slechts veilig hoopte te kunnen wonen in Engeland, samen met de Engelsen wachtend op het Messiaanse rijk en het herstel van Israël.

Het zal duidelijk zijn, dat Menasse en zijn Puriteinse pleitbezorgers niet geheel en al op één spoor zaten. De concrete invulling van hun toekomstverwachting liep uiteen. Menasse zag uit naar een aards rijk, waar een Messias uit het geslacht van David het volk Israël zou verenigen en een veilig bestaan bieden. De Puriteinen waren gevoelig voor zijn argument, dat het verkeerd was geweest de joden uit Engeland te verdrijven, maar zij hoopten dat toelating van de joden tot hun land een middel zou zijn dat God zou gebruiken voor de bekering van de joden.

Tenslotte

De ‘humble addresses’ van Menasse ben Israël aan het Engelse parlement hadden niet het gewenste effect. Teleurgesteld keerde Menasse in 1657 terug naar ons land, waar hij zich in Middelburg vestigde, om daar echter al na enkele maanden te overlijden.

Wanneer men vandaag denkt aan Messiaanse verwachting in het jodendom in de zeventiende eeuw, wordt zijn naam gewoonlijk niet als eerste genoemd. Kort na zijn dood dient zich een ‘Messias’ aan, Sjabtai Zvi, die een grote opwinding teweegbrengt, niet alleen in de landen rond de Middellandse Zee, maar ook in ons land. Vrijwel iedereen in de joodse gemeenschap werd door de Messiaanse koorts aangestoken, en velen verkochten al hun bezittingen om de Messias tegemoet te gaan. De overgang van Sjabtai Zvi tot de Islam veroorzaakte dan ook een geweldige kater, die voor jaren de toekomstverwachting van de joodse agenda afvoerde.

Het zou zeer te betreuren zijn als men vanwege die teleurstelling nu ook maar voorbij zou gaan aan Menasse ben Israël. Er vond toen in ons land en in Engeland iets unieks plaats: joden en christenen spraken met elkaar over de bijbel, en ontdekten in de Schrift dat er op grond van Gods trouw aan zijn verbond verwachting voor de toekomst mocht zijn, voor Israël en de volkeren. Zo’n gesprek over verwachtingen én teleurstellingen rond de Schriften - is dat niet waar Christus zelf zich na zijn opstanding heeft geopenbaard aan hen die alle hoop verloren hadden?!

dr. Gerard den Hertog
Vrede over Israël jrg. 43 nr. 5 (dec. 1999)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel