Het gebed in de joodse traditie (2)

Op zoek naar het hart van het gebed

Ditmaal willen we op zoek gaan naar wat in de joodse traditie het hart van het gebed vormt.

Om dit te ontdekken kijken we eerst naar het hebreeuwse werkwoord voor bidden: hitpallel. Dit woord betekent ‘zichzelf beoordelen’ of ‘zichzelf onder­zoeken’.

In het gebed nadert men tot God en bekijkt men zichzelf aandachtig in het licht van de Tora. Naar z’n kern is bidden dus zichzelf aan een gewetensonderzoek onderwerpen en daarbij God erkennen als de Heer in je leven.

De gelovige Jood doet dit niet uit eigen initiatief, maar omdat God Zelf hem daartoe roept. Hij weet zich geroepen om tot God te naderen.

Het verband tussen de offers, zoals deze voorheen in de Tempel gebracht werden, en het gebed treedt hier aan het licht.

De gebeden zijn na de verwoesting van de Tempel de offers gaan vervangen. Het gebed nam daarom het karakter van de offers over. Offers waren in Israël geen geschenken van de mens aan God, maar door God Zelf aan Israël geschonken middelen om tot Hem te naderen.

De Here geeft dus in het gebed een middel om tot Hem te naderen.

God wil gebeden zijn

Van deze kant bekeken draagt het gebed in het Jodendom vooral het karakter van een lofprijzing. De Here wordt erkend en geprezen.

In de joodse traditie staat dus niet in de eerste plaats de nood van de mens, die in een smeekgebed geuit wordt, centraal - maar de goede God die geprezen wordt.

Kijken we vervolgens in de Siddoer, het joodse gebedenboek, dan zien we dat het gebed daar hetzelfde karakter heeft.


De joodse gebedsstructuur, die reeds uit de tijd voor Jezus stamt, wordt door drie lagen bepaald.

  1. De eerste laag wordt gevormd door het Sjema, het ‘Hoor Israël’, de centrale joodse belijdenis uit Deut. 6. Opnieuw valt op dat met een belijdenis, met een erkenning van de Here, begonnen wordt.
  2. Vervolgens wordt het eigenlijke gebed, bestaande uit 18 gebeden in de vorm van zegenspreuken of lofprijzingen, gezegd.
  3. Tenslotte wordt de Tora gelezen.

De drie lagen worden echter omringd en gedragen door zegenspreuken, berachot. De beracha, de lofprijzing, kan dan ook het hart van het joodse gebed genoemd worden.

De Beracha naar inhoud en vorm

In de joodse traditie wordt de beracha gezien als de meest volmaakte gebedsvorm. In de beracha staat de Here centraal. Hij wordt erkend in zijn liefdevol handelen. In de zegenspreuken wordt de Here met name om drie dingen, die voor Hem het meest wezenlijk zijn, geprezen.

In de eerste plaats wordt de HERE erkend als Schepper. Hij is de eigenaar, de koning en de schenker van alle dingen. Om al Zijn scheppingsgaven wordt Hij geloofd, zoals in de zegenspreuk over de wijn:

‘Geprezen zijt Gij, Here onze God, Koning van de wereld,
die ons verheugt met de vrucht van de wijnstok’.

Vervolgens wordt Hij geloofd, omdat Hij zich aan zijn volk geopenbaard heeft:

‘Geprezen zijt Gij, Here onze God, Koning van de wereld,
die ons de Tora van de waarheid heeft gegeven en het eeuwige leven temidden van ons heeft geplant’.

Tenslotte wordt de Here geprezen om Zijn belofte van de uiteindelijke Verlossing, zoals verwoord in het Achttiengebed:

‘Geprezen zijt gij, Here onze God, Koning van de wereld,
die de hoorn der bevrijding doet uitspruiten’.


De vorm van de zegenspreuk heeft zich in de loop van vele eeuwen ontwikkeld. Lange tijd hebben er verschillende formuleringen naast elkaar bestaan. De huidige formule ‘Geprezen zijt Gij, HERE’, die in de derde eeuw van onze jaartelling werd vastgesteld, is ontleend aan Psalm 119:12 en 1 Kronieken 29:10.

Dat de huidige vorm van de zegenspreuk al heel oud is en dat er reeds in de nieuwtestamentische tijd gebruik van gemaakt werd, zien we bijvoorbeeld in Mattheüs 11:25 waar Jezus op sterk overeenkomstige wijze bidt:

‘Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde...’.


De toonaangevende joodse geleerde Maimonides verdeelt de zegenspreuken in drie groepen. Hij spreekt over:

  • Lofprijzingen over concrete zaken, waarvan de geciteerde zegening over de wijn een voorbeeld is.
  • Lofprijzingen voor het uitvoeren van een gebod. Na de beginformule volgt hier de staande uitdrukking ‘die ons geheiligd hebt met Uw geboden en ons opdracht hebt gegeven’, waarna het gebod wordt geformuleerd wat onderhouden moet worden, bijvoorbeeld ‘om de kaarsen voor de sabbat te onsteken’.
  • Lofprijzingen zonder eigenlijke aanleiding. Deze dragen een meer algemeen en spontaan karakter.

Elke zegenspreuk moet in ieder geval altijd de naam van God bevatten en het koningschap van God aanduiden.

Niet ik maar Hij

Het bovenstaande maakt duidelijk dat in de beracha niet de mens maar de Here centraal staat.

De beracha of zegenspreuk stelt de biddende gelovige in staat om ruimte te geven aan zijn gevoelens van verwondering en bewondering. Hij eert God om de wonderen die Hij verricht. Het handelen van de Here boezemt de gelovige ontzag in.

In de beracha wordt wat in de bijbel heet ‘de vreze des HEREN’ tot uitdrukking gebracht. Het komt in de beracha tot een houding van lofprijzing en aanbidding in liefde en ontzag voor de Naam, dat is, voor de HERE Zelf.

In de aanspreekvorm wordt op bijzondere wijze verwoord hoe de Here in het leven van zijn volk centraal staat.

De aanspreekvorm van de beracha is deels in de tweede persoon - ‘Geprezen zij Gij’ - deels in de derde persoon - ‘(Hij) die ons’ - gesteld. Op een prachtige wijze wordt met het ‘Gij’ duidelijk gemaakt dat de Here enerzijds in zijn goedheid heel dicht bij zijn volk is, terwijl in het ‘(Hij) die’ aangegeven wordt dat Hij de Geheel Andere is. Hij is de HERE, heilig, temidden van zijn volk.


Met de beracha, waarin niet ik, maar Hij centraal staat, brengt de joodse mens nog een ander belangrijk principe naar voren.

Hij heeft van zichzelf af leren kijken naar anderen.

In de eerste plaats naar God, de Gever, om zo open te staan voor Zijn gaven.

Daarnaast echter tevens naar zijn medemens om met hem de gaven van God te delen. Vanuit de ontvankelijkheid wordt tevens de mededeelzaamheid geboren.

Eerst vanuit deze grondhouding van ontvankelijkheid en mededeelzaamheid is er ruimte ontstaan voor het smeekgebed.


In de joodse gebedstraditie treffen we naast de zegenspreuk ook het vraag- of smeekgebed aan. We leven immers in een gebroken wereld. We leven daarin als behoeftige en zondige mensen. Daarom wendt men zich in de joodse gebedstraditie tevens tot God om Hem te bidden om dagelijks brood, om vergeving en om bewaring voor verzoeking.

Toch komt het smeekgebed duidelijk op de tweede plaats. Het bestaat slechts om de Here uiteindelijk te kunnen danken om Zijn goede gaven.


In de rabbijnse traditie zegt men derhalve: ‘Wanneer de Messias komt zullen alle gebeden zwijgen, behalve het dankgebed’.

drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 44 nr. 3 (juni 2000)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel