Wat is er van de nacht?

Schriftstudie over Jesaja 21:11-12


Het is maar een heel korte en zo op het eerste gezicht duistere profetie die Jesaja hier uitspreekt. ‘De last van Duma’. Een ‘last’ is een woord dat de profeet in opdracht van de Heere moet doorgeven. Een Godsspraak. Als een last die de Heere op zijn hart heeft gebonden en die hij nu moet afwerpen.

Jesaja heeft nogal wat van die lasten gedragen en uitgedragen: over vele volken heeft hij geprofeteerd. We vinden er hier een heel bundeltje van, in de hoofdstukken 13 - 23. Het gaat over allerlei volken waarmee Israël te maken had: Assur, Babel, Filistea, Moab, Damaskus, Ethiopië, Egypte, Duma, Arabië, Tyrus en Sidon. Dat laat ons meteen zien dat het gezag van de Heere niet beperkt is tot Zijn eigen volk, Israël. Het was een typisch heidense gedachte in die tijd, dat de macht van een godheid niet verder reikte dan de landsgrenzen van het volk dat hem vereerde. Nee, zeggen Israëls profeten, de zeggenschap van de Heere strekt zich uit over alle volken. De Heere is een Koning over de gehele aarde.

Zo horen we hier een Godsspraak over Duma.

Duma

Wat moeten we ons bij dat ‘Duma’ voorstellen? Er zijn meerdere landstreken met die naam. Maar vanuit ditzelfde vers 11 wordt duidelijk welke streek hier bedoeld wordt: het gaat om Edom. Duma is een Edomitische stam, ook wel Idumeeërs genoemd. We komen hier in aanraking met de afstammelingen van Ezau, waarmee Israël in voortdurende vijandschap leefde. We komen dat bijvoorbeeld ook tegen in de profetie van Obadja. Daar gaat het over de situatie in 586 voor Christus, toen de Edomieten vol leedvermaak naar de ondergang van Juda hadden gekeken.

Gezien de plaats van deze profetieën over de volken, tussen de regeerperiode van Achaz en die van Hizkia in, zullen we hier moeten denken aan een vroegere periode uit de geschiedenis, nl. de tijd dat de Assyriërs oppermachtig waren. Ook de Edomieten hebben van hen te lijden.

In dat verband is de naam ‘Duma’ voor deze landstreek veelzeggend. Duma betekent: land van doodse stilte, land van donkerheid. De stem van vreugde, het geluid van gezang wordt er niet meer gehoord. De mensen houden zich in, hebben geen reden meer tot feestvieren; het is door de vijandelijke oorlogsmachine niet leefbaar meer in Duma. Het is er somber en drukkend geworden.

Een roep uit Seïr

Nu klinkt er een roep vanuit Seïr, het Edomitische bergland, tot Jesaja; tot Israël. We kunnen ons dat zo voorstellen, dat er een gezantschap vanuit Edom in Jeruzalem is gekomen. Mogelijk om politieke onderhandelingen te openen met Israël om een gezamenlijke strategie te bepalen tegen de gemeenschappelijke vijand. Misschien ook wel om zich rechtstreeks te wenden tot Israëls profeet, Jesaja, om raad te vragen in deze benarde omstandigheden.

Het tekent de radeloosheid van Edom. Immers, wanneer de Edomieten bij hun aartsvijand Israël hulp zoeken, moet er toch wel heel wat aan de hand zijn; dan moet het er toch wel heel donker uitzien. Zo is het ook.

En het gerucht van Israëls God heeft zich zo breed verspreid, dat ook bij deze vijand lichtstralen van Gods openbaring zijn binnen gevallen. Blijkbaar wel zoveel, dat men de stoute schoenen aantrekt en raad zoekt bij Israël en bij Israëls God.

Wachter, wat is er van de nacht?

‘Men roept tot mij uit Seïr: wachter...’ Zo wordt de profeet dus aangeduid en aangeroepen: als een wachter. Een wachter stond op een hoge uitkijkpost en kon aan het langzaam lichten van de horizon zien dat de morgen in aantocht was. Hij kon op z’n hoge post ook de omgeving overzien. Jesaja overziet in profetisch vergezicht de volken en hun geschiedenis. Vooral komt hier echter het eerste aspect naar voren: de wachter die het langzaam lichten van de horizon opmerkt en dat doorgeeft.

De vraag die aan Jesaja gesteld wordt, luidt: ‘Wachter, wat is er van de nacht?’ Hoever is de nacht al gevorderd? Hoe laat is het? Is het al bijna morgen?

De Edomieten zuchten erover, dat de nacht over hun land en volk gevallen is; de nacht van leed en geweld, van angst en vertwijfeling, van uitzichtloosheid en zinloosheid. Hoelang zal dat nog duren? Kan de profeet van Israëls God daar geen uitsluitsel over geven? Zou hij geen lichtpuntje kunnen melden? Zou hij misschien kunnen vertellen dat het einde van deze ramp aanstaande is?

Herhaaldelijk dringen de gezanten aan. Er klinkt angst in hun woorden door. De herhaling is in het Hebreeuws nog korter dan de eerste vraag. De tijd dringt, de nood stijgt. Hoe lang nog?


Edom komt met de bange vragen van de wereldnacht tot Israël. Nader ingevuld: tot Israëls profeet, door God gegeven: Jesaja. Ze vragen naar een woord van God in hun ellendige situatie. Hoever is de nacht heen? Hoelang duurt het nog voordat de morgen komt?

Het is een indringende vraag in een tijd waarin duisternis de volken bedekt. Nacht in de wereld, als gevolg van onze zonde.

Israël is het volk waaraan de Heere het licht van Zijn openbaring heeft gegeven. In Christus is dat licht reddend verschenen. Tot heerlijkheid van Israël en tot verlichting van de heidenen (Luk. 2 : 32).

Binnen Israël zelf leefde de vraag naar de lichtende morgen onder de gelovigen in het Oude Testament, zoals bijv. in Psalm 130. Het was een verlangend uitzien naar de eerste komst van Christus op aarde. Voor de gelovigen uit Israël en de volken is die vraag een uitzien naar de dag van Zijn wederkomst.

Maar aan die gelovigen uit joden en heidenen wordt, bewust of onbewust, ook vandaag de vraag gesteld: hoe ver is de nacht gevorderd? Hoe lang duurt de noodsituatie van deze wereld nog voort?

Horen we die vraag? En herkennen we die uit ons eigen leven?

De nacht en de morgen

Wat zal Jesaja antwoorden op deze indringende vraag?

‘De wachter zeide: de morgenstond is gekomen en het is nog nacht’.

Dat is uiteraard allereerst geadresseerd aan de Edomieten in hun omstandigheden. ‘De ochtend gloort, maar tegelijk zie ik ook nacht’. Dat wil zeggen: als de Assyriërs zijn verdwenen doemt er weer een ander gevaar op; opnieuw duistere machten. Zo is het ook gebeurd. Het ene wereldrijk maakte plaats voor het andere.

Dat klinkt niet erg bemoedigend voor Edom. Het lijkt wel alsof ze met dit antwoord van de regen in de drup komen. Tekent dit ook niet heel eerlijk de werkelijkheid van de wereld buiten God? Zolang de wereld zich niet tot God bekeert is er voor haar geen verwachting. Dan zijn er telkens lichtstralen, die echter vliegensvlug door de volgende aanval van het duister worden verslonden.

Toch opent Jesaja in dit antwoord voor Edom een deur. Hij staat hier weliswaar nog maar op een kier. Maar zoals je dat kunt hebben als je vanuit het volle licht de deur naar een donker hol opent: kleine lichtstraaltjes strijden om de voorrang om dat hol binnen te komen.

Op dat moment kon dat nog niet voluit aan Edom verkondigd worden.

Maar Israël mocht daar vanuit Gods belofte al van weten. En wij staan er vandaag achter: achter dat machtige feit, dat de Zon is opgegaan. De Zon der gerechtigheid, het Licht der wereld, Jezus Christus.

Is de dag nu aangebroken?

Maar is sinds de komst van Christus de nacht dan helemaal weg?

Dat is een spannende vraag, juist in ons getuigend gesprek met Israël. Hebben de joden dan toch gelijk, wanneer ze tot ons zeggen: jullie beweren wel dat Jezus de Messias is, maar Hij is het niet. Als Hij het was, zag het er hier op aarde anders uit. Dan was het donker verdreven; dan was er vrede en harmonie, licht en leven. Hebben ze daarin gelijk?

We zullen goed moeten bedenken, dat het heil een geschiedenis doorloopt. Dat het allemaal niet in één keer gebeurt. In de komst van Jezus Christus op aarde is Gods werk tot verzoening van de zonden werkelijkheid geworden. Het is morgen geworden. Het Koninkrijk van God is in Jezus doorgebroken.

Maar het is er nog niet ten volle. Er is ook nog nacht. Ook nu nog. Een nacht die alles te maken heeft met het ongeloof met betrekking tot deze Heiland. Onder Israël, maar net zo goed in de kerk. Met alle ellendige gevolgen van dien.

Maar de geschiedenis van Gods heil gaat door. Israël, van waaruit het Licht gekomen is, zal ook zelf in dat licht wandelen.

En straks breekt de grote morgen aan, waarop de laatste resten van de nacht worden verdreven. Voor ieder die in Jezus Christus gelooft is de toekomst zeker: wandelen in het licht van Gods heerlijkheid.

Een uitnodiging

Maar... moeten de gezanten van Edom nu onverrichterzake terugkeren? Moeten ze het nu doen met een minimum aan licht en een maximum aan nacht?

Nee. Jesaja geeft namens de Heere een duidelijke opening in de vorm van een ongedachte uitnodiging. ‘Wilt gij vragen, vraagt; keert weder, komt’. Ziet u geen licht, Edomieten? Kom dan gerust nog eens vragen. Vraag door, keer u om en kom tot de God van Israël.

De profeet wil daarmee zeggen: in de weg van het volhardend vragen naar de Heere en Zijn licht, in de weg van de omkeer naar Hem, in de weg van het komen tot Hem zal de nacht verdwijnen en het licht heerlijk stralen.

Dat is een boodschap van Israël aan Edom. Het is ook de boodschap van de gelovigen uit joden en heidenen aan de wereld.

Het is wel de boodschap die zowel Israël als de kerk eerst zelf dient te verwerken. Bewandelen we zelf deze weg, door te vragen naar de Heere, door ons om te keren naar Hem en te komen tot Hem? Nader bepaald: door te komen tot Jezus Christus?

Wanneer de kerk zo beseft dat ze via Israël het Licht heeft ontvangen, zal ze zich nooit boven Israël verheffen, maar Israël wijzen op zijn eigen bron: de Schriften, die van Jezus Christus getuigen.

ds. Peter Buijs
Vrede over Israël jrg. 45 nr. 5 (dec. 2001)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel