Het jodendom als vraag aan de kerk

Kerk, wat is uw gebed?

Het vragende Israël

Het meest kenmerkende van Israëls geestesleven is, volgens K.H. Miskotte, dat Israël vráágt. Zo begint Miskotte zijn artikel ‘Het jodendom als vraag aan de kerk’. Israël vráágt. In de vorige twee nummers van ons blad hebt u het één en ander over Miskotte en het genoemde artikel kunnen lezen. We benadrukken, dat we - om de betekenis van de woorden ‘Israël vraagt’ te begrijpen - dieper moeten spitten dan alleen te menen dat Israël een paar vragen stelt aan bijvoorbeeld de kerk. Nee, dat Israël vráágt is het meest kenmerkende van Israëls geestesleven. De actie van het vragen is - zoals Miskotte opmerkt - als het ware met hun wezen gegeven.


We krijgen daar meer zicht op als we letten op de geesteshouding die daar lijnrecht tegenover staat. Het is de geesteshouding van het zich schikken, zich neerleggen bij wat nu eenmaal is. Dat is de geesteshouding die typerend is voor het heidendom.


Tussen haakjes: de termen Israël en heidendom duiden hier een bepaalde geesteshouding aan. Het gaat om karakteristieke houdingen. Waar de God van Israël met zijn woorden mensen en volken aanraakt tot in het hart van hun bestaan daar ontstaat ‘Israël’. Waar mensen en volken hun binnenste voor God en zijn woorden afschermen en in hun eigen kringetje ronddraaien daar is ‘het heidendom’.

In het geding is het karakter van het geestesleven. En dan kun je zeggen: waar Israël vráágt en daarmee open staat voor omkeer, voor vernieuwing, voor de toekomst, daar zoekt het heidendom berusting, status quo, rust in het lot. Het heidendom zoekt de vrede met het bestaan, Israël zoekt de vrede met God. Het heidendom heeft als hoogste doel de overgave, Israël de gehoorzaamheid. Dat Israël vráágt betekent dat Israël zich in deze wereld niet tevreden kan stellen met het bestaande. Israël vraagt of het niet anders kan en anders moet.

Wie zo vraagt geeft aan niet vastgebakken te zitten aan de dingen zoals ze zich voordoen. Dit vragen is kritisch. Dit vragen geeft onrust. Dit vragen roept irritatie op. Maar het door God geroepen Israël kan niet anders dan vragen. Ophouden te vragen zou terugval in het heidendom zijn. Geen vragen meer te stellen is de verwachting prijsgeven. Wie hier meer over wil lezen verwijzen we naar de publicaties van Miskotte zelf (de laatste jaren zijn veel van zijn studies in ‘Verzameld Werk’ door Kok Kampen uitgegeven), maar ook naar de studie van G.G. de Kruijf, ‘Heiden, Jood en Christen’ (1981).

Vragen en wagen

De genoemde geesteshouding van Israël leidt ertoe, dat Israël ook vragen stelt. Concrete vragen. Vragen aan mensen en volken met een ander geestesleven. En zo komt Israël naar de christenheid toe. En Israël vraagt: kerk, waarom ben je zo rustig in deze wereld, hoe kun je vrede hebben met het bestaande? Is dat misschien omdat je nog leeft in de kaders van het heidendom? Maar zit je dan niet gevaarlijk dicht tegen de verering van het bestaande aan? Heb je niet een veel te groot respect voor de dingen zoals ze nu eenmaal zijn?


Hier moeten we nu iets aan toevoegen. En dat is dit: Israël beseft dat het stellen van vragen niet vrijblijvend kan plaatsvinden. Als je door de geesteshouding van het vragen aangeeft niet vastgeroest te zitten aan het bestaande, maar open te staan voor de belofte, voor de andere werkelijkheid, voor de toekomst, dan moet daar ook een levenshouding aan beantwoorden.

Miskotte geeft dat aan door op te merken: het vrágen gaat over in het wágen. En hij legt dat naar twee kanten uit, die twee zijden van één zaak zijn.

Naar de kant van God toe is er het waagstuk van het gebed. Het is de toewending naar God met de bede om in te grijpen, om te volvoeren wat is toegezegd. Het is de vraag om spoedig een keer te brengen in het door zonde en schuld en dood verworden bestaan. Het is de bede om het Rijk van God.

Naar de kant van het leven in deze wereld toe is er het waagstuk van de daad, het heilig avontuur, het experiment. Het is de daad die overeenstemt met de verwachting. Het is het leven dat zich richt op de wet (tora) en dat zich wil laten modelleren naar de belofte. Beide aspecten van het waagstuk stellen indringende zaken aan de orde.

Wie is de mens?

Als Miskotte stelt dat Israël vraagt en waagt, dan roept dat de gedachte op: wie is dit Israël? Algemener geformuleerd: wie is de mens die deze weg van vragen en wagen gaat? Of nog anders gezegd: Hoe ziet men in Israël de gelovende mens? Welke plaats is er voor de mens in het plan van God?

Israël ziet deze mens als een door God geroepene. En de roeping heeft hem in een verbondsrelatie gebracht. Omdat een verbond, ook al is het eenzijdig in de oprichting, minstens uit twee partijen bestaat is de geroepen mens een verbondspartner van God geworden. Voor deze mens gelden beloften en eisen. Hij is van God uit betrokken geraakt in ‘het ontzaglijke wereldwerk’, zoals Miskotte zegt. In dit verband brengt Miskotte ook de wet ter sprake: ‘De Wet is veel meer dan een moraalcodex. Zij is de regel des verbonds van God met Zijn volk, die, zo zij waarlijk vervuld werd, de wereld zou omwentelen naar de wil Gods en tot de voleinding van alle menselijk streven. Het mens-zijn is hier dus - keerzijde van de bijna ondraaglijke onrust - van werkelijk scheppende betekenis.’

Hier houden we de adem in. De mens in het verbond is partner van God in de schepping. Mens-zijn is in het verbond van scheppende betekenis. En de wet als regel van het verbond wijst de mens de weg van het leven. Met andere woorden: er wordt in het verbond iets van de mens verwacht. Hij is geroepen een loyale verbondspartner te zijn. Een loyaliteit die moet blijken uit zijn vrezen van God en zijn gehoorzaamheid aan Gods wet.

Het is duidelijk dat in deze visie de mens - de geroepen en gelovige mens - een taak te vervullen heeft. En die taak is niet alleen de actie van het vragen vanwege de onrust over het bestaande. Die taak is ook - in het verlengde van het vragen - het waagstuk van de daad. De mens is geroepen deel te nemen aan werk waaraan God is begonnen.

Maar, vragen we dan, zal de mens die taak ook op zich kunnen nemen? Is hij wel in staat verbondspartner te zijn? In Israël leeft de gedachte dat dit inderdaad mogelijk is. De roeping van God uit maakt het mogelijk.

Miskotte zelf had in zijn proefschrift ‘Het wezen van de joodse religie’, dat hij kort voor het verschijnen van het artikel ‘Het jodendom als vraag aan de kerk’ had verdedigd, zwaar geschut in stelling gebracht tegen de joodse gedachte dat God en mens in het verbond eendrachtig samenwerken. Het jodendom gaf, volgens Miskotte, met name in de mystieke stroming van de Kaballa de mens in het verbond een veel te belangrijke plaats doordat het God afhankelijk maakte van de inzet mens als verbondspartner.

Maar - vraagt Miskotte nu - hebben we als kerk wel voldoende oog voor de plaats die de mens in het verbond van God ontvangt? Als er in Israël in bepaalde kringen een doorslaan is in de relatie God en mens, waardoor God zelfs van de mens afhankelijk wordt, is er dan in bepaalde kringen in de christenheid niet het omgekeerde aan de hand: de mens die een stok en een blok is, de mens die niets kan, de mens die volkomen passief is in het verbond? Miskotte wil in het spoor van het vragende Israël opkomen voor het volkomen ernstig nemen van de roeping die de mens van Godswege ontvangt. Hij mag Gods mede-arbeider zijn (1 Korinthe 3:9).

De betekenis van het gebed

De plaats van de mens in de relatie met God spitst Miskotte toe op de vraag: kerk, wat is uw gebed? In de visie van Miskotte komt vanuit de geesteshouding van Israël deze vraag naar de kerk toe. En die vraag raakt het hart van het kerk-zijn: wat is uw gebed?

Niet alleen: hoe is uw gebed en welke woorden gebruikt u daarbij? Maar vooral: welke betekenis heeft uw gebed? Wat doet u, kerk, wanneer u bidt? Een paar zinnen uit Miskotte’s artikel: ‘Heeft het werkelijk tot inhoud de komst van het Koninkrijk? En indien al, is dit gebed dan een blote wens òf ... keerzijde van de daad, die zich door niets van het bestaande, omdat het nu eenmaal bestaat, kan laten tegenhouden?’


Hier zien we duidelijk de verbinding tussen Israël dat vráágt, omdat het niet kan berusten in het bestaande, en Israël dat wáágt tot in het gebed toe, eveneens omdat het niet kan rusten in het bestaande. Het gebed dat werkelijk gebed is is keerzijde van de daad. En dat is de vraag van Israël aan de kerk.

Israël is ervan overtuigd dat het gebed betekenis heeft. En zoals het gebed betekenis heeft, zo heeft ook de daad die met het gebed correspondeert betekenis. In joodse opvatting gaat dit zover dat de mens door zijn geestes- en levenshouding de dag van de komst van de Messias naderbij kan brengen. We zullen hier niet dieper op in gaan, want de vraag naar de relatie gebed en daad is al indringend genoeg.


Wat Israël aan de kerk vraagt is: leeft u uw gebed? Is uw bidden de keerzijde van uw doen en laten; is uw gebed in overeenstemming met uw geloof? In het geding is de vraag of wij geloven dat ons gebed er - bij God - toe doet. Geloven we dat God zich laat verbidden, dat Hij zich laat beïnvloeden door het gebed van zijn kinderen? Geloven we dat bidden is meeregeren met God? En als we dat geloven, omdat het ware gebed haar bron vindt in Gods beloften, komt dan onze levensstijl (die haar bron vindt in Gods Woord en Geest) daarmee overeen?


Kerk, wat is uw gebed? Nooit mag het gebed van de kerk een opzeggen van vrome holle frasen zijn. Hoezeer heeft Jezus daar al voor gewaarschuwd (Matth. 6:5-15). In het gebed als ontmoeting met God wil Hij zich laten beïnvloeden door zijn kinderen. En Gods kinderen willen in hun gebed de werkelijkheid veranderen naar Gods wil: uw wil geschiede. Als er in het gebed geen werkelijk spreken en werkelijk horen is met het oog op verandering van de zondige werkelijkheid wat is bidden dan?


De vraag van Israël naar het gebed van de kerk is de vraag naar het geloof en de gehoorzaamheid van de kerk.

ds. Rien Vrijhof
Vrede over Israël jrg. 46 nr. 1 (feb. 2002)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel