Een nieuw boek over Paulus


Bespreking van het boek van prof. dr. J. van Bruggen
Paulus - Pionier voor de Messias van Israël
uitg. Kok Kampen, 2001, 363 pagina’s; prijs: f 72,50


In de serie Commentaar op het Nieuwe Testament verscheen van de Hoogleraar Nieuwe Testament aan de Vrijgemaakt-Gereformeerde Theologische Universiteit te Kampen, prof. dr. Jakob van Bruggen, een boek over Paulus. Reeds de titel: ‘Paulus - Pionier voor de Messias van Israël’, doet vermoeden dat in het boek ruime aandacht aan Israël geschonken wordt. Dit vermoeden wordt bij het lezen bevestigd en daarom is het de moeite waard om er in ons blad een bespreking aan te wijden. Bovendien laat het zien hoe in Vrijgemaakte kring de laatste jaren steeds meer aandacht wordt besteed aan de plaats en positie van het volk waarin we als kerk geworteld zijn. Een verblijdende ontwikkeling.

Bij het lezen van het boek wordt tevens duidelijk dat er, als we ons bezig gaan houden met Israël, geweldige vragen op ons afkomen. Soms krijgen we de indruk dat alle theologische vraagstukken in de ontmoeting met Israël om een nieuwe doordenking vragen. Laten we maar eens in het boek gaan bladeren.

De opzet van het boek en het uitgangsprincipe

De opzet is tweeledig.

In het eerste deel wordt een poging gedaan om de levensloop van Paulus te beschrijven. Het schrijven van een biografie over een kleurrijke persoonlijkheid als Paulus vanuit de verschillende bronnen valt niet mee. Het heeft veel weg van het leggen van een enorme legpuzzel, waarbij de juiste plek van elk stukje slechts met veel moeite te vinden is. We krijgen dan ook af en toe de indruk dat een andere puzzelaar toch tot een ander resultaat zou zijn gekomen. In positieve zin moet gezegd worden dat er eindelijk eens iemand een poging onderneemt om het leven, de brieven en de historische positie van Paulus in hun samenhang te bespreken. Maar toch zal mijns inziens een volgende auteur die zich daaraan waagt een afwijkend patroon laten zien, al was het alleen reeds met betrekking tot de vraag hoe Paulus de tijd na zijn bekering in Arabië gevuld heeft. Van Bruggen is van mening dat hij aldaar het evangelie verkondigd heeft onder Ismaël (Gal. 1:16-17), terwijl de meeste exegeten uitgaan van een tijd van bezinning. De theorie van de ‘drie’ zendingsreizen, zoals we die in Handelingen tegenkomen, wordt daardoor omver geworpen, waarbij eveneens het in Handelingen geschetste vaste patroon van het ‘eerst de Jood en daarna de Griek’ onder druk komt te staan.


In het tweede deel staat het werk dat Paulus verricht heeft in de jonge kerk centraal.


Eerst wordt een overzicht gegeven van de vele tegenovergestelde meningen over de betekenis van Paulus door de eeuwen heen.
Zo is hij door auteurs getypeerd als:
- de banier van het christendom;
- de veroorzaker van de breuk tussen kerk en Israël;
of als:
- de apostel van de genade en van de gerechtigheid door het geloof;
- de afvallige Jood die geen recht doet aan de leer van Jezus Christus;
en als:
- de centrale figuur voor de Protestanten, tegenover
- Petrus de centrale figuur voor de RK-kerk;
en sinds de 19de eeuw als:
- de voorman van een wetsvrij heidenchristendom, tegenover
- Petrus als de voorman van het jodenchristendom.


Daarna bespreekt Van Bruggen in een aantal boeiende hoofdstukken thema’s als:

  • brengt hij een andersoortig evangelie dan de ander apostelen?
  • hoe verhoudt zijn prediking zich tot het optreden en de leer van Jezus Christus? (hoofdstuk 15)
  • wat is het eigene van ‘zijn’ evangelie?, met als belangrijke vraagstelling hoe Paulus de positie van de heidenchristenen tegenover joodse christenen markeert. (hoofdstuk 16)
  • de houding van Paulus tegenover de wet van Mozes. Hoe hij daarover schrijft aan christenen uit de volken die niet onder de wet leven. (hoofdstuk 17)
  • de houding van de apostel tegenover zijn volk Israël. (hoofdstuk 18)

Tenslotte voegt de schrijver een drietal bijlagen toe waarvan met name de derde met als titel: ‘Joodse religie en de wet’, van groot gewicht is.


Het uitgangsprincipe van de auteur is fundamenteel. Hij gaat principieel uit van de betrouwbaarheid van de bijbelse bronnen. We stemmen van harte in met dit uitgangspunt.

Van Bruggen neemt zo min of meer afstand van bijbelkritische theologen die hun mening doorgaans als de laatste waarheid beschouwen. Toch mag bij alle vragen die we bij de sterk autonome visie van de bijbelkritische theologie moeten hebben, gezegd worden, dat ook wij veel van hun onderzoeksresultaten geleerd en overgenomen hebben.

Daarnaast moeten we wat bijbelgetrouwe geleerden naar voren brengen eveneens kritisch blijven lezen.

De joodse religie is geen verdienstenleer

De derde bijlage duidden we reeds als zeer belangrijk aan. In deze bijlage gaat de schrijver in op de vraag welke plaats de wet in de religie en de spiritualiteit van het Jodendom inneemt.

Doorgaans ging men zowel in bijbelkritische als bijbelgetrouwe kringen uit van de opvatting dat de joodse godsdienst te typeren is als een religie van (de werken van) de wet en als een religie van verdiensten. Anders gezegd: In het Oude Testament zou de wet de weg tot redding zijn, terwijl met de komst van Jezus genade en geloof de dienst zouden zijn gaan uitmaken. De brieven van Paulus zouden met name deze leer van verdiensten aan de kaak stellen.

Van Bruggen wijst er op dat men van deze gedachte terugkomt. In steeds meer publicaties wordt er op gewezen dat Gods verkiezing van Israël de grond voor het heil is.

In de bijlage valt de auteur deze opvatting bij. Aan de hand van voorbeelden uit de rabbijnse literatuur, uit het pseudepigrafische boek IV Ezra, uit het geschrift Contra Apionem van Flavius Josefus en uit het Nieuwe Testament, toont hij aan dat het voldoen aan de eisen van de wet geen plaats krijgt in de verlossingsleer, maar alleen in de ethiek of levensleer.

Het blijkt helemaal niet zo gemakkelijk te zijn om in de literatuur die is ontstaan in de tijd tussen het Oude en het Nieuwe Testament sporen te vinden van een wettische verlossingsleer. Omdat deze opvatting blijkbaar niet overheersend was, hoefde Paulus deze ook niet te bestrijden. Paulus wilde zijn joodse volksgenoten niet van een leven naar Gods geboden, maar van een afwijzing van Jezus als de Messias afbrengen.

Mijns inziens helpt de schrijver ons met dit gedachtepatroon af van de ook in onze kringen nog steeds voortlevende misvatting ten opzichte van het Jodendom, als zou het een wettische religie zijn. Integendeel, het leven naar de wet is voor het joodse volk niets minder dan een uit liefde gehoorzamen aan de God in wie het gelooft, op wie het vertrouwt.

Dit gegeven is een rode draad die door heel het boek heenloopt. Joden die in Jezus als de Messias zijn gaan geloven zijn daarom in de eerste gemeente terecht tora-getrouw blijven leven en ook in het heden mogen Joden die Jezus als de Messias belijden niet wetsvrij gaan leven. Het blijven voluit Joden.

En toch, bij de doordenking van dit mijns inziens sterkste deel van het boek, waarvoor het reeds de moeite is het te kopen en te lezen, komen tevens de vragen op.

Opkomende vragen

De vragen rijzen met name daar waar het gaat over de relatie van ons, christenen uit de volken, tot de tora en daar waar het huidige Israël als volk van God ter sprake komt.

Aan ons heeft Paulus ‘een besnijdenisloos evangelie voor heidenen’ verkondigd, schrijft de auteur. Zo kan het geformuleerd worden als daarmee bedoeld wordt, dat wij niet eerst Jood hoeven te worden om in het heil te delen. In Handelingen 15 lezen we het besluit daartoe.

Als echter tevens wordt gezegd, dat Paulus voor heidenchristenen een apostel zonder de wet is, vraagt dit om een veel omvattender doordenking dan in het boek gegeven wordt.

Het is zeer de vraag of dat op deze wijze geformuleerd kan worden. Wellicht heeft zo‘n uitspraak te maken met de opvatting dat de tora eigenlijk niet anders dan de volkswet van de Joden is. Van Bruggen schrijft: ‘Jezus Christus kwam naar de heidenen met de gave van de Geest, niet met de volkswet van de joden en de besnijdenis’. Gezegd zal toch moeten worden dat de gave van de Geest in de eerste plaats een gave aan Israël zelf is en dat wij door het geloof in Christus in deze gave delen. Van de Geest van God lezen we in het O.T. reeds dat Hij de wet in de harten van zijn volk zal schrijven, dus ook in onze harten, en dat we daarom delen in het heil dat Israël ten deel gevallen is. Bovendien, als we 1 Korinthe lezen, zien we duidelijk dat Paulus halacha, dus wetsonderricht, geeft aan een gemeente die zowel uit joodse uit heidenchristenen bestaat.

Ook de mening vervat in een zin als ‘wie als jood onder de wet de Messias Jezus denkt te kunnen negeren, gaat die wet isoleren en er een oneigenlijke meerwaarde aan toekennen’, vraagt om nadere doordenking. Mijns inziens wordt daardoor het huidige Jodendom wel als wettisch getypeerd. Het Jodendom zal zich in een ontmoeting en gesprek in deze typering niet herkennen.

We komen zo tevens uit bij de vraag of Van Bruggen het huidige joodse volk, dat niet in Jezus als de Messias gelooft, ziet als het volk van het verbond. De lijn van het betoog in het boek volgend, lijkt het er op dat alleen het deel dat Christus aanvaard heeft nog volk van God is en dat alleen dit het volk is waarbij wij zijn ingelijfd.

Er komen al lezend dus best nog heel wat vragen boven. Er zouden er nog veel meer geformuleerd kunnen worden.

Een waardevolle bijdrage

Ondanks alle vragen, misschien wel juist vanwege alle vragen die opkomen bij het lezen, levert het nieuwe boek over Paulus een waardevolle bijdrage aan de doordenking van de verhouding van de kerk tot Israël. Het is dus meer dan een boek over Paulus geworden.

Nogmaals zou ik willen benadrukken dat het zich bezighouden met het joodse volk en met de joodse religie ons er toe zet onze hele theologie op dit punt nog maar eens te doordenken.

drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 46 nr. 1 (feb. 2002)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel