Over Nieuw en Oud

Schriftstudie over Lucas 5:33-39


Het woord ‘nieuw’ wordt vaak gebruikt in de reclame. Daarmee worden artikelen aangeprezen. Nieuw - dit moet je proberen! Nieuw suggereert: beter, verbeterd. Nieuw betekent: anderen hebben of kennen dit nog niet; je krijgt iets bijzonders. Zo zie je vaak dat aandachttrekkende ‘Nieuw!’

Anderzijds kan ook het woord ‘oud’ een positieve kwaliteit aanduiden. Bij antiek bijvoorbeeld. En denk aan uitdrukkingen als ‘oud en beproefd’ en ‘de oude waarheid’. Zeker ook als het gaat over wijn, is de regel: hoe ouder hoe beter. ‘Niemand, die oude gedronken heeft, wil jonge, want hij zegt: De oude is voortreffelijk.’


Die laatste woorden vinden we alleen bij Lukas, als afsluiting van de perikoop over ‘het vasten’. In de parallelle gedeelten (Mattheüs 9:14-17 en Marcus 2:18-22) ontbreken ze.

Het gaat in deze gedeelten over het vasten: dat doen de discipelen van Johannes de Doper en die van de Farizeeën, maar de discipelen van Jezus niet. Jezus zegt dat dat toch ook niet past, omdat en zolang de bruidegom bij hen is. Daarna gaat het over oud en nieuw: een oude mantel oplappen met een stuk nieuwe, ongekrompen stof maakt het uiteindelijk alleen maar erger. En als je jonge wijn in oude zakken doet kost je dat de zakken én de wijn. Nieuwe wijn moet je in nieuwe zakken doen.

Dan volgt, alleen bij Lukas, de opmerking dat oude wijn beter is.


Die opmerking is mede aanleiding voor een andere dan de gebruikelijke exegese.

De gebruikelijke uitleg is: Jezus is degene die iets nieuws brengt. Het oude is dan het vasten. En: ‘met dat vasten was verbonden de gehele wijze van Godsverering in de Oude bedeling met zijn offers en priesters en reinheidswetten en bepalingen van dagen.’(S. Greijdanus in de Korte Verklaring op Lukas). Het oude is dan het oud-testamentische of joodse, het nieuwe het christelijke.

Daartegenover zeggen anderen: nee, Jezus spreekt uiteindelijk positief over het oude (in Lukas 5:39); wat Hij bedoelde was: terug naar ‘de oude waarheid’ van de tora, tegenover de ‘nieuwigheid’ van het vasten zoals dat toen in zwang kwam bij de Farizeeën en ook bij de discipelen van Johannes de Doper. Dat vasten had toen nog geen oude papieren. Het gaat immers niet om het vasten op jom kipoer, dat in de tora is voorgeschreven, maar om het extra vasten, bij de discipelen van Johannes ‘dikwijls’, bij de Farizeeën op maandag en donderdag (vgl. Lukas 18:12). Dát is wat Jezus bedoelt met een nieuwe lap, en met nieuwe wijn. Aldus de joodse uitleggers David Flusser (in zijn artikel ‘Do you prefer new wine?’1, en Pinchas Lapide (in het artikel ‘Welke wijn in welke zakken?’2.


Zij wijzen op de volgende punten:

1) Al valt over smaken niet te twisten - iedere kenner zal voorkeur hebben voor oude wijn. Dat zegt Jezus zelf ook met zoveel woorden. ‘Zo kan hij ook alleen vernieuwingen van godsdienstig karakter met ‘jonge wijn’ hebben vergeleken als hij die zelf als verkeerd, onnodig of schadelijk van de hand wees.’

2) De voorkeur voor oude wijn vinden we ook in diverse joodse teksten, o.a. in Pirke Avoth IV,26v: Met wie laat hij zich vergelijken, die van kinderen leert? vraagt rabbi Josse, de zoon van Jehoeda. Met iemand die jonge wijn uit de wijnpers drinkt. Maar wie van oude mensen leert is als degene die van rijpe, oude wijn geniet. Kijk niet naar de kruik maar naar de wijn die erin is. Er is een nieuwe kruik met oude wijn en een oude waar zelfs geen nieuwe wijn in is. - De oude wijn is de betere en symboliseert de tora!

3) Wij zijn gewend, vanuit het verdere van het Nieuwe (!) Testament, aan de aanduiding van dat wat Jezus bracht als ‘nieuw’: het nieuwe verbond, de nieuwe staat des Geestes (tegenover de oude staat der letter) etc. Dat vinden we bij Paulus (2 Cor. 3, Rom. 7:6), en in de brief aan de Hebreeën (8:8-13). Maar Jezus zelf heeft, stellen Flusser en Lapide, zijn leer nooit als ‘nieuw’ voorgesteld, en al helemaal niet tegenover de tora geplaatst. Integendeel, Jezus wilde juist terug naar de bron, naar de oorspronkelijke, door God bedoelde betekenis van de tora. (vgl. Matt. 5:18).


Lapide wijst als het gaat om de oude wijn op de oudere leer, m.n. van de profeten, die roepen tot ‘het betere vasten’: ‘Zou dit het vasten zijn, dat Ik verkies, een dag, waarop de mens zichzelf verootmoedigt: dat hij zijn hoofd laat hangen als een bieze en zich rouwgewaad en as tot een leger spreidt? ... Is dit niet het vasten dat Ik verkies: de boeien der goddeloosheid los te maken, de banden van het juk te ontbinden, verdrukten vrij te laten en elk juk te verbreken? Is het niet, dat gij voor de hongerige uw brood breekt en arme zwervelingen in uw huis brengt ...’ (Jes. 58, vgl. Matt. 6:16-18). Je zou kunnen zeggen: bij het eten en drinken van Jezus met tollenaren en zondaren (zie Lukas 5:27-29!) is er een losmaken van de boeien der goddeloosheid, een verbreken van het juk. En dáár is ware boetvaardigheid en bekering te vinden - beter dan bij het vasten van de Farizeeën.


De uitleg van Flusser en Lapide geeft te denken. Stelt Jezus zijn boodschap als het nieuwe tegenover de oude bedeling? Of wilde Hij juist het oude naar voren brengen, dat als de oude wijn laten smaken en proeven - de tora en de profeten, met hun geur en fleur?

Zien wij wellicht ten onrechte, vanuit ons perspectief, het vasten al te gauw (en ook maar al te graag) als ‘het oude’? Dwingt vs. 39 (waarvan Lapide zegt: het wordt door de christelijke auteurs vrijwel altijd weggelaten, maar daarin ligt toch ‘des Pudels Kern’) niet tot een nieuwe interpretatie?


Een ‘nieuwe’ interpretatie - dat is het voorzover ik weet: in de kerk is het zelden of nooit zo gezien. En dat is misschien de moeite erbij en de zwakheid ervan: dat het zo iets nieuws is. Maar goed - als het dan toch maar eigenlijk het oudste zou zijn; als we zo eigenlijk bij de oude, oorspronkelijke intentie zouden komen...


Dat is echter toch nog de vraag - temeer als we zien hoe Flusser ervan uitgaat dat Markus en Mattheüs de z.i. oorspronkelijke betekenis al niet meer gevat hebben, en wellicht zelfs ook Lukas zelf niet (gezien de woorden: ‘jonge wijn moet men in nieuwe zakken doen’). Het wordt ook m.n. bij Flusser toch wel een ingewikkeld verhaal.3


Flusser en Lapide schenken geen aandacht aan het gedeelte dat tussen de woorden over het vasten en die over nieuw en oud instaat: het gedeelte over de bruidegom. Maar loopt niet juist dat uit op het spreken over het nieuwe?

Het vasten wordt afgewezen, niet omdat het een nieuwigheid is, maar omdat nu ‘de bruidegom’ er is. Als hij weg is, dan zullen zijn discipelen vasten (vs. 35).

Het gold als een plicht voor de bruiloftsgasten bij te dragen aan de vreugde van bruid en bruidegom. Bruiloftsgasten werden zelfs tijdens de zeven dagen van het huwelijksfeest vrijgesteld van diverse religieuze plichten, zoals het bidden van het Achttiengebed.

In die lijn zegt Jezus dat zijn discipelen nu toch niet kunnen vasten, nu de bruidegom bij hen is. Met die bruidegom bedoelt Hij zichzelf. Hij gebruikt dit als een beeld voor hoe Hij als een heel bijzonder persoon bij Zijn discipelen is. Hij zet daarmee zichzelf op een bijzondere, pretentieuze manier centraal. Híj maakt de omstandigheden totaal anders, Híj is het middelpunt van de vreugde, de spil waar alles om draait. Hij maakt het feest.


Jezus bracht als zodanig - zeker ook na en tegenover Johannes de Doper, wel degelijk iets nieuws. Wat dat betreft zijn twee gedeelten heel sprekend.

Allereerst is te denken aan Lucas 7:31-34: ‘... Want Johannes de Doper is gekomen, geen brood etende of wijn drinkende, en gij zegt: Hij heeft een boze geest! De Zoon des mensen is gekomen, wel etende en drinkende, en gij zegt: Zie, een vraatzuchtig mens en een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars!’ Kort daarvoor staat dat Johannes wel de grootste is onder hen die uit vrouwen geboren zijn, maar toch kleiner dan de kleinste in het Koninkrijk Gods (Lk 7:28).

Opvallend zijn ook de woorden van Johannes de Doper in Johannes 3:28-30: ‘... Die de bruid heeft, is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom, die erbij staat en naar hem luistert, verblijdt zich met blijdschap over de stem van de bruidegom ... Hij moet wassen, ik moet minder worden.’ Ook hier gaat het over de Doper als de voorloper van Hem, om wie het uiteindelijk allemaal gaat. De discipelen van Johannes, die ook vasten, moeten maar denken aan wat hun meester van Jezus gezegd heeft!

Al met al is er reden om bij ‘het nieuwe’ te denken aan wat Jezus brengt, en ìs.


De schare heeft het opgemerkt: ‘Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag!’ (Markus 1:27) Waarbij het nieuwe enerzijds is zijn leer, als gezaghebbende, en niet als de schriftgeleerden (1:22); anderzijds, dat Jezus ook metterdaad heelt, met gezag ook over de boze geesten (1:27b).

Nieuw is toch ook hoe Jezus tollenaars en zondaars opzoekt, als Geneesheer, en met hen eet en drinkt - zie Lukas 5:31; ons tekstgedeelte is daar dírect mee verbonden!


Het nieuwe is zo anders dat je het niet kan samengaan met het oude(re). De nieuwe lap trekt alles uit z’n verband, veroorzaakt spanning en scheuren in de stof. De nieuwe wijn laat oude zakken barsten. ‘Jonge wijn moet men in nieuwe zakken doen’, zegt vers 38.


Maar wat is dan de plaats en betekenis van vers 39, waarin staat dat men de voorkeur zal geven aan de oude wijn? De uitleg komt vaak neer op: Jezus bedoelt er alleen maar mee te zeggen dat het de mensen zo ligt om aan het oude vast te houden, dat smaakt hen beter, ze kunnen maar moeilijk wennen aan iets nieuws. In het algemeen is dat denk ik wel waar.

Toch blijft het een beetje wringen dat Jezus dat zegt met het beeld waarbij je gelijk zegt: geef hem eens ongelijk, diegene die de/het oude liever heeft!

Er wordt dan ook nogal eens zoiets van gemaakt als: Nieuwe wijn is bruisend, schuimend, pittig, scherp - en daarom toch eigenlijk te verkiezen boven de oude (al doet ook niemand dat!); de oude wijn is mild. Maar het zoeken naar positieve kwaliteiten van de nieuwe wijn maakt m.i. het geheel eerder minder overtuigend. Dan kunnen we beter zeggen: we moeten ons beperken tot de bedoeling van het beeld, en niet ook allerlei andere onderdelen ervan gaan toepassen; dat oude wijn op zich ook beter is, dat zij zo - maar daar gaat het Jezus hier niet om. Dat lijkt mij al met al wel de beste interpretatie. Maar het blijft prikkelen, dit woord over de oude wijn die ‘voortreffelijker’ is.


Ik wil er nu niet meer diep op ingaan, maar het is toch ook nog een belangrijke vraag, wanneer Jezus’ discipelen dan wel (zouden moeten) vasten... Helemaal niet meer? Past dat de kerk niet, omdat dat vasten als zodanig het oude is, en onverenigbaar met het nieuwe? Zo blijkt het te zijn: Jezus spreekt ook over een vasten bij zijn discipelen.

‘Als de bruidegom weggenomen is...’ - zegt Jezus, en dat is in feite een eerste lijdensaankondiging! - ‘dan zullen zij vasten, in die dagen.’ Een ander vasten: zoals het niet-vasten bepaald werd door de aanwezigheid van de bruidegom, zo het wel-vasten door diens afwezigheid. Gaat het dan om de dagen direct na Jezus’ dood, toen Jezus’ leerlingen ‘vanzelf’ en waarachtig vastten? Daar is zeker aan te denken. Maar het geldt toch ook nu in zekere zin, dat ‘de bruidegom niet meer bij ons is’. Deze bedeling wordt gekenmerkt, enerzijds door het feit dat de Bruidegom gekomen is en ook beloofde dat Hij bij ons zal zijn, en om Hem is er vreugde. Anderzijds echter: wij wachten toch ook nog op het bruiloftsmaal van het Lam. En ondertussen is er bij tijden en gelegenheden ook reden om te vasten - totdat wij de vrucht van de wijnstok nieuw zullen drinken met Hem, in het koninkrijk Gods (Markus 14:25).


De Didache, een geschrift uit het begin van de 2e eeuw na Chr., spreekt over een nieuw vasten: ‘Laat jullie vasten niet vallen op dezelfde dag als bij de huichelaars, die vasten op maandag en donderdag. Jullie kunnen beter vasten op woensdag en vrijdag.’ Dat is, juist in het licht van onze tekst, niet echt de goede weg!

Maar daarmee zijn wij met de vraag over het vasten nog niet klaar...




Noten
1 In Immanuel, nummer 9, 1979 (Immanuel is een tijdschrift, uitgegeven door The Ecumenical Theological Research Fraternity in Israël)
2 In zijn boek Geen nieuw gebod, dat is uitgegeven in 1985, door ten Have, Baarn. Het is de vertaling van Er wandelte nicht auf dem Meer. Ein jüdischer Theologe liest die Evangelien, Gütersloh 1984.
3 Volgens Flusser is er een duidelijke voortgang in Jezus’ woorden. Eerst gaat het over twee dingen van hetzelfde materiaal, de jas en de lap; en het nieuwe is beter, maar werkt averechts als er geen harmonie is. Jezus zag het toenmalige jodendom niet als ideaal: het was een oude jas c.q. zak. Niet te redden door het nieuwe (vasten). Bij het tweede koppel gaat Jezus volgens Flusser een stap verder: oude wijn is toch wél beter - a.u.b. geen nieuwe inhoud, slechter dan de oude! Onderken dat de nieuwe wijn, die nieuwe zakken nodig heeft, uiteindelijk toch juist niet beter is. Je mag de oude wijn niet kwijtraken. Wat volgens Flusser wellicht de beste uitdrukking voor Jezus’ mening over het jodendom van zijn dagen zou zijn is: ‘Nieuwe zakken voor oude wijn!’ Maar dat past niet bij het beeld.

ds. Aart Brons
Vrede over Israël jrg. 47 nr. 2 (apr. 2003)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel