lezing van Joseph Shulam, samengevat door Michael Mulder:


De Noachitische geboden in het Jodendom en de vroege kerk


‘Ik wil u graag uitnodigen deel te nemen aan onze nationale sport: discussiëren.’
De lezing van Shulam maakt inderdaad de nodige discussie los...

Inleiding

Om de plaats van de wet voor de vroege christelijke gemeente goed te begrijpen is het van groot belang de positie van Paulus goed in te zien. 70% van alle preken in het NT zijn van Paulus. Eerst zullen we luisteren naar de vraag: wie was Paulus, daarna zal de plaats van de Noachitische geboden voor de christenen uit de heidenen aan de orde komen vanuit Handelingen 15.

Paulus

Over Paulus bestaat veel misverstand. Wat zegt hij over zichzelf? Van belang is daarvoor Handelingen 22:1-5:

  • Hij spreekt Hebreeuws (en niet Aramees, zoals sommigen die het NT willen de-judaïseren wel eens hebben beweerd).
  • Hij benadrukt zijn broederschap met de Joden.
  • Hij spreekt in dit hele gedeelte in de tegenwoordige tijd: ik bén een Jood. Hij verstaat zijn Jood-zijn dus niet als een geloof, maar als het behoren bij zijn volk.
  • Hij is in Jeruzalem opgevoed (zijn zuster woont ook in Jeruzalem).
  • Zijn leraar is Gamaliël. Dat was een gezaghebbend man, tussen 16 en 30 voorzitter van het sanhedrin, de hoogste religieuze autoriteit in de Joodse wereld. Als deze hooggeleerde zijn leermeester is, dan betekent dat, dat Paulus een post-doctoraat had in de wet.
  • Hij was volgeling van de Tora volgens de striktste vorm.
  • Hij genoot een groot gezag; anders krijgt iemand geen aanbevelingsbrieven mee om anderen te arresteren.

Verder: Filippenzen 3:2. Men heeft uit deze tekst wel willen lezen, dat de vijanden van Paulus Joden zijn (die anderen een wet willen opleggen). Dat is echter geheel fout.

  • ‘Wij’ zijn de besnijdenis, zegt hij. Als het om ‘wij’ gaat in zijn brieven, benadrukt hij in 99% van de gevallen zijn verbondenheid met het Joodse volk.
  • Als het om ‘gij’ gaat, is dat voor 99% gesproken tot niet-Joden (vgl. b.v. de overgang van Ef. 1:11-12 naar 13).
  • Vanaf vers 4 spreekt hij over zaken die zo algemeen Joods zijn, dat dáárin geen verschil gemaakt kan worden tussen Paulus en zijn tegenstanders. Dat betekent dat zijn tegenstanders niet-Joods moeten zijn.

(Dus Paulus verzet zich hier niet tegen een Joodse wetbetrachting.)

Handelingen 15

De zaak waar het in Handelingen 15 over gaat is de vraag naar gelijkheid van rechten en verantwoordelijkheden. Zijn die voor Joden en niet-Joden gelijk?

De kwestie waar Paulus in de brief aan de Galaten over schrijft kwam hiervóór, en is van een enigszins andere orde. Het probleem van de Galaten is opnieuw niet dat Paulus tegenover medejoden zegt dat zij de wet niet moeten houden. Integen­deel. In Galaten staat Paulus tegenover heidenen, die christen geworden zijn, en nu medeheidenen willen dwingen om Joods te gaan leven (vgl. Gal 6:13). Daar maakt Paulus bezwaar tegen. De beslissing die in Handelingen 15 genomen wordt staat in dezelfde lijn. Men moet heidenen niet dwingen om als Joden te gaan leven.

Discussie

De beslissing van Handelingen 15 wordt in Jeruzalem genomen, want dat is het centrum van het geloof. Wat speelt hier als achtergrond van deze discussie? Om dat goed te begrijpen is het nodig te beseffen dat in de Tora slechts aan twee locaties een geestelijke betekenis wordt toegekend. Dat is: ‘machané Jisra’el’ (het grondgebied van Israël) en daarnaast: de rest van de wereld.

De Tora geeft regelingen voor het grondgebied van Israël. Op het grondgebied van Israël geldt één wet voor de Jood en de vreemdeling (ger - proselutos). Zelfs een niet-Jood moet als ger in de machané Jisra’el zich aan de sabbat houden, en zich onthouden van bloed; hij is immers in Israël (vgl. Deut. 1:16).

Buiten Israël ligt dat anders. In de Misjna (de Joodse mondelinge leer) staat zelfs expliciet dat het een niet-Jood verboden is om zich buiten machaney Israël te gaan gedragen als Jood. Als Paulus Timotheüs besnijdt is dat terwille van de Joden, omdat hij in machané Jisra’el gaat werken.

Antwoord van de apostelen

Petrus brengt in vers 10 (van Hand. 15) een argument vanuit de werkelijkheid. Wij moeten anderen niet opleggen, waar wij ons zelf niet eens aan kunnen houden.

Jacobus argumenteert in vers 19 vanuit de Schrift (Amos 9:11-12). Zijn conclusie is dat we de heidenen niet lastig moeten vallen nu ze midden in een proces van bekering zijn (epistrefousin, teg. tijd). In die periode van tot bekering komen geldt alleen de minimale opdracht, dat zij zich zullen houden aan de Noachitische geboden. Dat zijn de geboden die God in Genesis 9 gegeven heeft, bedoeld voor alle mensen. Het zijn er vier:

  1. Geen afgoden dienen. Dat verbod wordt afgeleid van de zegen die Noach in Gen. 9:1 ontvangt. Wie door God gezegend wordt, zal geen afgoden kunnen dienen.
  2. Geen verkeerde seksuele verhoudingen, geen porneia. Dat verbod wordt afgeleid van het positieve gebod uit Gen. 9:1: weest vruchtbaar en wordt talrijk. Dit positieve gebod sluit het tegendeel daarvan uit: geen onwettige seksuele verhoudingen.
  3. Geen bloed eten, Gen. 9:4. Dit heeft niet alleen betrekking op het bloed, maar op iedere vorm van verkeerd slachten. Het gaat dus ook over het eten van het verstikte (pikton, Hand. 15:19). Ook in Lev._17 wordt expliciet gezegd, dat ook een vreemdeling (ger) geen bloed mag eten. Genesis 9:4 is volgens rabbijnse opvatting te betrekken op alle vlees dat niet goed geslacht is, en vandaar afgeleid op al de kashroet-wetten.
  4. Geen moord, Gen. 9:6. Dat is het vergieten van bloed van een mens.


Deze geboden zijn aan ieder mens gegeven. De apostelen besluiten vervolgens om aan de heidenen in dit stadium niet meer op te leggen dan dit. Uiteraard gaan de apostelen ervan uit, dat de Heilige Geest deze heidenen die tot geloof komen ook verder zal leiden in hun leven met God. De reden daarvoor: zij hebben immers de kans om elke sabbat in de synagoge de wet te horen voorlezen (Hand. 15:21). De apostelen willen de heidenen dus niet dwingen, maar doen dat niet omdat zij denken dat een verder houden van de wet niet goed zou zijn voor hen. Integendeel, zij zijn ervan overtuigd dat de Heilige Geest de heidenen daarin verder zal leiden, doordat zij naar de Tora zullen gaan luisteren, zoals die in de synagoge gelezen wordt. Zo zal God zelf zijn hut bouwen in elk geslacht, concludeert Jacobus uit Amos 9.

Het onderscheid gehandhaafd

De beste manier om het Joodse volk te vernietigen is het onderscheid op te heffen. Het is niet alleen zo dat er geen enkel gebod in de bijbel te vinden is, dat de geboden opheft; ook al worden heidenen in hun proces van bekering niet gedwongen zich direct aan alles te houden. Het is bovendien zo dat nergens in de Bijbel gedaan wordt alsof het onderscheid tussen Joden en heidenen, en het onderscheid tussen machané Jisra’el en de rest van de wereld passé zou zijn.

De Noachitische geboden als deel van het geheel

Wie de Noachitische geboden goed beziet, ontdekt dat deze benaderd kunnen worden als vaders van alle andere geboden. Dit kan geconcludeerd worden op grond van de hermeneutische regel (uitlegkundige regel) van Hillel, die spreekt van abot oe-banim (vaders en kinderen). Een bepaalde regel in de Tora wordt beschouwd als de vader, of het hoofd van een familie van teksten; het principe of de hoofd­gedachte van die éne regel die de vader is van andere regels, kan in de gehele familie worden ingelezen.

Bovendien is er nog een bekende hermeneutische regel van Hillel: kelal oe-ferat (het geheel en het deel). Wat in het geheel gevonden wordt, komt uit in de delen, betekent dat.

Zo zijn de Noachitische geboden de abot, die als kelal een soort samenvatting kunnen geven en een opstap kunnen vormen naar alle andere geboden. Men moet daar geen tegenstelling tussen maken, maar de eenheid tussen deze geboden en der rest van de Tora in het oog houden. Dit op grond van de genoemde hermeneutische regels, die uitgaan van de eenheid van de Schrift. Wanneer je als heiden gaat na­denken over de geboden die God aan ieder mens gegeven heeft, de Noachitische geboden dus, en bedenkt wat deze geboden voor jou te betekenen hebben, waarom zou je niet naar de meest voor de hand liggende uitleg ervan kijken: de rest van de Tora? Daarin kan het Jodendom die heidenen helpen, die naar deze geboden van God willen luisteren.

Conclusie

Shulam stelt het scherp: zonder de Joden zullen de kerken bij de melk blijven en niet verder komen in het leven met God, en daarom de ware humaniteit niet kunnen vinden.

dr. Joseph Shulam
Vrede over Israël jrg. 51 nr. 4 (sep. 2007)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel