Nieuwe Nederlanders


Bespreking van het boek van drs. Bart Wallet, Nieuwe Nederlanders; de integratie van de joden in Nederland, 1814-1851; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, 323 pag.

Integratie

Integratie en integratiebeleid zijn aan de orde van de dag. Het gaat dan nu door­gaans over de integratie van islamitische allochtonen in de Nederlandse samen­leving. Soms kan een boek over een geheel ander tijdvak uit onze geschiedenis ons inzicht geven in deze materie. Het boek van drs. Wallet doet dit zeker. Hij schrijft over de Nederlandse Joodse gemeenschap in de eerste helft van de 19e eeuw. Daarover was tot op heden geen grondige, op nationale archiefstukken gebaseerde, studie verschenen. Ons wordt een kijkje gegund in de manier waarop de Neder­landse overheid, nog vóór de grondwet van 1848, met de scheiding van kerk en staat, integratiebeleid voerde en omging met religie en kerkgenootschappen. Als nazaten van de Afscheiding in 1834 zouden wij daar wat kijk op kunnen hebben, maar hoe dat op de joodse gemeenschap werd toegepast en hoe het daar werd beleefd, was tamelijk onbekend. Het boek vult deze lacune op.

Ingrijpende veranderingen

Het was de tijd van de Franse Verlichting. Deze bracht aan het eind van de 18e eeuw diepgaande veranderingen teweeg in het intellectuele leven van de Joodse gemeen­ten. Ook in Nederland deden, onder invloed van koning Lodewijk Napoleon, deze veranderingen zich gelden. Zo werd de binding aan de orthodoxe levensstijl door velen losgelaten. De meest fundamentele verandering echter was deze:

  • Tot vóór 1796 werden Joden gezien als ‘vreemdelingen, behorend tot een andere natie, de Joodse Natie’.
  • Daarna werden ze beschouwd als ‘nieuwe Nederlanders’.
  • De Joden waren niet langer een apart ‘volk’, onderscheiden van de Neder­landers. Juridisch gezien waren het van het ene op het andere moment echte Nederlanders geworden. Het enige wat hen nog onderscheidde van de andere Nederlanders was hun godsdienst.

Er had ‘gelijkberechtiging’ van Joden als staatsburgers plaatsgevonden. Koning Willem I heeft, na het vertrek van de Fransen, het principe van gelijkberechtiging overgenomen.

Het beleid van de overheid was er op gericht dat de ‘nieuwe Nederlanders’ zouden integreren. Van politiek-juridische emancipatie, die door de landelijke overheid was verleend maar op plaatselijk niveau niet altijd direct al werd toegepast, moest het tot sociaal-culturele emancipatie komen.

Het integratiebeleid werd als volgt uitgevoerd.

De Hoofdcommissie

Om van de Joodse bevolkingsgroep loyale staatsburgers te maken werd door de overheid een ‘Hoofdcommissie tot de zaken der Israëlieten’ ingesteld. Deze kreeg twee primaire opdrachten mee: centralisatie en nationalisering.


Centralisatie hield in dat aan de plaatselijke Joodse gemeente de zelfstandige positie werd ontnomen. Men moest zich voortaan schikken in besluiten die door een Opperconsistorie, een soort landelijk bestuur, werden genomen. Dit bracht veel verzet met zich mee. Alleen al de twee cultureel en maatschappelijk sterk van elkaar verschillende Joodse groeperingen, de sefardische Joden uit zuidelijke landen en de ashkenazische Joden uit de oostelijke landen, waren moeilijk tot eenheid te brengen. Bovendien werd de bevoegdheid en de invloed van de plaatselijke rabbijnen, van wie niemand een plek kreeg in de Hoofdcommissie, sterk beperkt. Het ‘poldermodel’ avant la lettre werd daarom ook toen reeds toegepast. Het heette toen ‘Hollandse middelmaat’ vanwege de vele compromissen die gesloten werden.


Nationalisering, de tweede specifieke opdracht, gaf aandacht aan de vraag hoe dé echte Nederlandse identiteit verkregen zou kunnen worden. Ook in onze dagen, gezien de commotie rond uitspraken van prinses Maxima, een actueel thema. Het Jiddisch moest plaats maken voor het Nederlands. Het onderscheid tussen het burgerlijke en godsdienstige moest in kaart gebracht worden. De kwaliteit van besnijdenis moest worden verbeterd. Het kerkelijk huwelijk mocht pas na het burgerlijke plaatsvinden. Er moest gepreekt worden in de landstaal en de preek kreeg, n.b. echt protestants, een vaste plaats in de liturgie. Er werd zelfs een jaarlijkse prijsvraag uitgeschreven voor de beste Nederlandstalige preek.

En natuurlijk, hoe schaf je het rommelige, dus onbeschaafde, karakter van de joodse eredienst af. Het rommelige karakter was ook de meer verlichte Joden al lang een doorn in het oog. Het ‘deugdzame’ leven dat alle Nederlandse burgers in de 19de eeuw eigen behoorde te zijn, moest ook door de ‘Nieuwe Nederlanders’ worden aangeleerd. Als we het geheel overzien brandt de vraag ons bijna op de lippen of in die tijd een dubbel paspoort wel tot de mogelijkheden zou hebben kunnen behoren.

Drie indringende vragen

Als we het beleid waardoor de overheid grip trachtte te krijgen op de Nieuwe Nederlanders’ overzien, moeten in de Joodse gemeenschap tenminste drie vragen sterk geleefd hebben.

  • Zou de in gang gezette emancipatie niet tot assimilatie leiden? Met name de meer verlichte Joden, die afstand hadden genomen van de traditie, bewogen zich in die richting.
  • Was het opgeven van de eigen nationaliteit niet in strijd met de belofte van God dat het volk Israël onder de Messias eens zou terugkeren naar het eigen land? De worsteling met die vraag vond vooral plaats binnen de kring van de orthodoxe Joden.
  • Bracht de sterke gerichtheid op de Nederlandse nationaliteit niet een verwijdering te weeg van het wereldjodendom? Hoe blijf je solidair met je mede-Joden elders in hun omstandigheden?

Deze en andere vragen komen aan de orde in het voortreffelijke boek. Een boek aan te bevelen voor wie van geschiedenis houdt en wie het joodse volk ter harte gaat. Tegelijk wordt men ingeleid in de moderne discussie over intergratie en integratie­beleid.

drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 51 nr. 5 (nov. 2007)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel