Leren als levenshouding

Schriftstudie n.a.v. Psalm 119:33

Leren

Leren in de zin van onderwijs ontvangen is een wezenlijk onderdeel van het joodse leven. Hier klopt het hart van het joodse volksbestaan. De Schriften moeten worden bestudeerd, becommentarieerd, bevraagd en steeds opnieuw intensief worden besproken in een voortdurend leerproces. Het vragen stellen gaat steeds maar door en elk antwoord roept weer nieuwe vragen op.

De orthodoxe joodse opvoeding met allerlei vormen van onderwijs begint al in de vroegste fase, d.w.z. in het gezin. Ze bestaat uit een doorgaand proces, in verschillende fasen. Het is de aanzet tot een leven dat door leren wordt gekenmerkt en waarbij de mens steeds dieper groeit in de kennis van de Tora.

Daarbij gaat het niet om een uitwendig kennen van teksten alleen. Het is een kwestie van het zich existentieel toe-eigenen van wat in die teksten staat. Treffend is wat een leraar zei tegen een leerling die het boek van de Talmoed1 meermalen had doorgenomen. De leerling zei: ‘ik ben nu al enkele keren door de Talmoed heengegaan’, waarop de leraar antwoordde: ‘is de Talmoed nu ook al door jou heengegaan en is hij bij jou van binnen al genesteld?’

Het gaat ten diepste erom dat men al lerend thuis raakt in de weg die God met Zijn volk gaat. Juist de kracht van dit leren wordt door de Joden gezien als de stille krachtbron die het volk door de eeuwen heen in stand heeft gehouden.

Psalm 119

Om te kunnen ‘leren’ in de bovenstaande zin van ‘onderwijs ontvangen’ (het Duitse ‘lernen’) is nodig dat er onderwijs wordt gegéven (het Duitse ‘lehren’). Een goede leerling vraagt hier ook om.

Psalm 119 is één lang gebed van de dichter tot God dat dit onderwijs hem ten deel valt. Wie in de concordantie kijkt bij ‘leren’ ziet al snel psalm 119 eruit springen als een hoofdstuk waarin dit woord vele malen voorkomt. Dit is dan telkens iets dat met klem van God de HERE wordt gevraagd.

Dat dit leren meer bedoelt te zijn dan slechts een uit het hoofd leren van regels blijkt regelmatig, bijvoorbeeld in vers 33 waar sprake is van het gaan van een weg van inzettingen. ‘Weg’ is in de bijbel een aanduiding van alles wat met de gang van het leven te maken heeft. Zo is deze psalm een gebed om een leven dat één groot leerproces wordt en waarin Gods woorden met de gang van ons leven vervlochten raken.

Wanneer we bedenken dat Gods inzettingen ook verband houden met een goddelijke belofte (vers 38), is daarin te horen dat de psalmist bidt om het onderwijs waardoor zijn menselijke levensweg een plaats krijgt in het grote voornemen van God met Zijn volk. Dit geldt temeer wanneer we bedenken dat alle psalmen staan onder het voorteken van de eerste psalm die herinnert aan de zegeningen, zoals God die beloofd heeft aan Zijn volk wanneer het op de weg van de Tora zal blijven wandelen.

De weg ten einde toe bewaren

Bovengenoemd leerproces houdt niet op enig moment op. Het komt er op aan dat wij al lerend deze weg ‘ten einde toe bewaren’. Daarmee wordt bedoeld: tot aan het einde dat voltooiing brengt; dat is het einddoel dat God ons stelt. Bij enkele Duitse uitleggers is in het slot van dit vers ‘ten einde toe’ vertaald als ‘tot een loon’, wat op zichzelf mogelijk is. Het geheel van de psalm maakt duidelijk dat we daarbij niet aan enige vorm van aardse beloning moeten denken, maar aan het feit dat het leven naar Gods gebod ons in zichzelf reeds het goede leven brengt. Ook dan klinkt de gedachte van het einddoel van het menselijk leven toch in de gekozen vertaling mee.

Het ‘bewaren’ is daarbij op te vatten als een actief bewaren. De psalm maakt duidelijk dat de dichter voortdurend in beweging is vanwege dit bewaren van de weg van Gods inzettingen. Het gaat om het betreden van een pad, de ervaring van vreugde die daarmee gegeven is (vers 35), de neiging van het hart (vers 36), de blikrichting van de ogen, het ontvangen van leven (vers 37), een voordurend verlangen (vers 40), enzovoorts.

In gezin en samenleving

Het zal duidelijk zijn dat de dichter van de psalm God zèlf als Zijn leermeester ziet. Juist het Oude Testament laat ons tegelijk zien dat dit goddelijk onderwijs via mènsen, zowel in het gezin als in de samenleving zijn weg vindt.

Klassiek uitgangspunt voor het onderwijs in het joodse gezin is wat wij lezen in Deuteronomium 6. De woorden van God moeten het nageslacht worden ingeprent en zijn een voortdurend onderwerp van gesprek (vers 7).

Het vervolg laat ook hier zien dat het om meer gaat dan alleen regels. Het ligt allemaal ingebed in de viering van het heil dat aan Israël is geschonken. Wanneer de kinderen vragen stellen over de inzettingen, moet herinnerd worden aan Gods grote daden in het verleden en is er tegelijk een belofte aan verbonden voor de toekomst (vers 20-25). Hier ligt de basis voor het lerende volkbestaan van Israël. Psalm 119 zal in dit kader verstaan moeten worden. Deze psalm is te zien als een gebed dat de menselijke levensweg ingebed mag worden in het grote geheel van Gods weg met Zijn volk Israël.

In Nehemia 8 vinden we een signaal van een breder opgezet onderwijs aan het hele volk, zoals dat na de ballingschap opkwam. Het is de wetgeleerde Ezra die daar het volk een collectief onderricht geeft uit de wet, zo intens dat velen van de hoorders zelfs in tranen uitbarsten. Het zal ook ongeveer in deze tijd zijn, dat er een eerste begin is van het onderwijs dat later in de synagoge zal worden gegeven, iets dat het volksbestaan van Israël gedurende eeuwen zal gaan bepalen.

Het Nieuwe Testament: leerlingen

Het is interessant om te zien hoe lijnen uit het Oude Testament op dit punt in het Nieuwe Testament weer te zien zijn. Allereerst is er het niet onbelangrijke gegeven dat de volgelingen van Jezus steeds discipelen (d.w.z. leerlingen) worden genoemd. Dit betreft niet alleen de twaalf die we ook als apostelen kennen. Ook na de uit­storting van de Heilige Geest blijken de christenen als discipelen te worden aan­geduid (zie bijv. Hand. 6:7). Deze kant van het leven van de eerste christenen moet een opvallende trek zijn geweest. De eerste gemeente wordt in Hand. 2:42 ook aangeduid als een gemeente die blijft volharden bij het onderwijs van de apostelen. Dit wordt hier zelfs als eerste trek van deze gemeente genoemd.

Dat het hierbij gaat om onderwijs dat in oudtestamentische zin levens­omvattend is en veel meer dan slechts een cognitief gebeuren, blijkt op verschil­lende plaatsen. Vooral is hierbij te denken aan Jezus’ laatste opdracht: ‘maakt al de volken tot mijn discipelen’ (Matth. 28:19). Dit wordt namelijk nader uitgelegd als ‘leert hen onderhouden al wat ik u geboden heb.’ In dit onderhouden klinkt een toon door van wat ook in psalm 119 te horen is, namelijk het intense leven met de woorden die ons gegeven zijn. Wanneer Jezus op een ander moment zegt: ‘Zalig zijn zij die mijn woorden horen en die bewaren’ moet ook aan een bewaren worden gedacht dat te maken heeft met een voortdurende toe-eigening van deze woorden.

Nog even terugkomend op Jezus’ laatste opdracht (Matth.28) lijkt het erop dat de doop hier ook mede bedoeld is als een teken dat dient om de aanvang van het discipel-zijn te markeren. Omdat wij in onze gereformeerde traditie vasthouden aan de kinderdoop gaat deze doop juist zo nog meer spreken bij de kleine kinderen, wanneer wij hen zien als kinderen die worden ingelijfd in de gemeenschap van hen die het onderwijs van Jezus ontvangen. De doopbelofte van de ouders gaat dan (ook denkend aan Deut. 6) nog meer reliëf krijgen.

Een eigen dimensie

Wij kunnen er niet om heen dat het lerende bestaan van de gemeente van Christus wel een eigen dimensie bevat. Dit wordt bijvoorbeeld heel duidelijk in Johannes 15. In vers 8 is daar sprake van het discipel zijn, het leerling-zijn, dat vrucht is van hetgeen daarvoor beschreven is. Het voorafgaande gedeelte bevat Jezus’ woorden over de wijnstok en de ranken. Waar de verbondenheid bestaat met Jezus en waar er de toe-eigening van Zijn woorden is, is sprake van het echte leerling zijn. Weer valt op dat het leerling zijn bij Jezus vooral met een manier van leven te maken heeft: een leven dat, zoals Hij zegt, gekenmerkt wordt door vruchtdragen.

Vooral valt ons hier echter op de nauwe relatie tot de leermeester, Jezus zelf. Zoals de wijnstok het geheel van de plant met zijn ranken constitueert, zo is Jezus het die de kring van de leerlingen vormt. Leerlingen van rabbijnen benaderden doorgaans een leraar om zich bij hem aan te sluiten. Jezus vormt echter als Meester zèlf de kring van Zijn leerlingen. Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen (Joh. 15:16).

De nauwe relatie tot Jezus komt echter nog duidelijker uit in het feit dat Hij zelf ook de blijvende inhoud van het onderwijs is. Waar het in de kring van de rabbijnen gebruikelijk was dat de leerling de leermeester ging vervangen (sommige leerlingen werkten daar zelfs bewust naar toe) daar is dat bij Jezus ondenkbaar. Het gaat om een blijvende en zelfs om een steeds nauwere verbondenheid met Jezus zelf. Hij gebruikt bewust het beeld van de wijnstok om aan te geven dat het ten diepste gaat om wie Hijzelf is voor al Zijn leerlingen. Hij is niet een intermediair van goddelijk onderwijs, maar de blijvende inhoud ervan. Zijn levensweg zelf is het heil waarin de levensweg van de leerlingen een plaats krijgt door het volgen van de meester.

In dit verband is ook te denken aan het woord ‘navolging’ dat iets van deze eigenheid van het onderwijs van Jezus wil aangeven. In de navolging van Jezus gaat zich een nieuwe vorm van onderwijs realiseren, waarbij het leren van de oudtestamentische Tora een geheel nieuwe dimensie krijgt. De weg van het heil is nu de weg die door Jezus zelf wordt gelegd.

Dit laatste kan alleen worden begrepen tegen de achtergrond van het feit dat Jezus zichzelf ziet als het ware Israël, in eigen persoon. Hij noemt zich de ware wijnstok, daar waar Israël niet aan Gods eisen voldeed. In Jezus is het Israël te vinden, zoals God het bedoelt.

Timotheüs

Temidden van veel andere plaatsen zijn het vooral de brieven van Paulus aan Timotheüs die ook de nadruk leggen op het lerende leven van de gemeente van Christus. Timotheüs die zelf van jongsaf aan onderwijs kreeg, ontvangt zelf ook de opdracht om onderwijs te geven (1 Tim. 4:11). Hij moet onderwijs geven aan anderen, die zelf ook bekwaam zijn om weer anderen te kunnen onderrichten (2 Tim. 2:2).

In de brieven van Timotheüs vinden wij de bekende tekst van 2 Tim. 3:14 tot 17 waarin enkele lijnen van bovenstaande studie bij elkaar komen. Timotheüs wordt opgeroepen om zich de betekenis van het leerproces te realiseren als iets dat het hele leven van een mens omvat en bepaalt. De mens wordt daardoor onderricht, weerlegd, verbeterd en opgevoed, uiteindelijk toegerust ‘tot alle goed werk’ (vers 16 en 17). De apostel noemt hierbij het feit dat elk schriftwoord als leerstof dient. Hij heeft dan het Oude Testament op het oog, dat ook voor christenen geldt als een bron van onderwijs. Het is duidelijk dat we hier in het verlengde zitten van wat hierboven als onderwijs in het Oude Testament is genoemd.

Tegelijk echter wordt de eigen dimensie van het Nieuwe Testament merkbaar in wat Paulus er onmiddellijk aan vooraf laat gaan. De heilige schriften kunnen wijs maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus (vers 15). De persoon van Jezus Christus is in het onderwijs onmisbaar om te komen tot een deel hebben aan heil. Door Hem, die de ware wijnstok is, wordt het leven van Zijn volgelingen werkelijk opgenomen in de weg van het heil dat God aan alle volken wil geven. Er is een nieuwe dimensie gekomen in het gaan van de weg van de oude Tora.

Toepassing

Zoals aan het begin al is gezegd ziet het Jodendom de weg van het onderwijs als de geheime bron achter zijn voortbestaan. Als christenen kunnen we daar iets van leren wanneer we nadenken over de toekomst van de kerk. Het is van groot belang dat wij in een tijd van toenemende onkerkelijkheid in ons land en van oprukkend heidendom de nadruk blijven leggen op een verdieping van het leerproces in de kerk, opdat we ons de eigenheid van het christen-zijn meer en meer gaan realiseren.

Uit de bovenstaande Bijbelstudie is duidelijk geworden hoe wezenlijk dit leerproces is voor ons geloof. Tegelijk werd telkens weer duidelijk dat leren veel meer is dan alleen een cognitieve aangelegenheid. Ten diepste gaat het om een leven waarbij wij als rank deel uit maken van de ware wijnstok, Jezus Christus.




1) De Talmoed is de mondelinge wet of Tora, bestaande uit de mondelinge overlevering, de Misjna, en de commentaren daarop, de Gemara.

drs. Wim de Groot
Vrede over Israël jrg. 52 nr. 2 (apr. 2008)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel