Het rolmodel van de Joden in de theologie van Maarten Luther

Hernieuwde discussie

Van tijd tot tijd duikt in de theologische discussie de vraag op naar de anti-joodse houding van de Reformator Maarten Luther. Onlangs gebeurde dat opnieuw. Aanleiding was de uitgave van het schitterende boek ‘Martin Luther - zijn leven, zijn werk’, dat je alleen al zou aanschaffen vanwege de talrijke en prachtige illustraties. Het is uitgegeven onder redactie van Lutheronderzoeker Sabine Hiebsch van de Protestantse theologische Universiteit (te Utrecht) en de lutherse predikant Martin van Wijngaarden.

In het boek verzorgt de emeritus hoogleraar J.P. Boendermaker het artikel ‘Luther en de joden, de joden en Luther’. In zijn bijdrage zegt hij verwonderd: ‘De kernvraag is: hoe kan het, dat uitgerekend de man die zo intens met het Oude Testament bezig is geweest en aanvankelijk zo positief over de joden schreef, zo kon veranderen in latere jaren?’. Hij huldigt het standpunt van het Luther-onderzoek van voor de Tweede Wereldoorlog, waarin Luther wordt getekend als een man, die van rol verwisselt tussen Jodenvriend en Jodenvijand.


De joodse theoloog René Süss, die van 1984-1999 werkzaam was als predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk en in 2005 promoveerde op het onderwerp Luther en de Joden, reageerde heftig op dit artikel. Naar zijn mening geeft Boendermaker een zo sterk vergoelijkend, ja zelfs een zo totaal vertekend beeld van de anti-joodse houding van Luther, dat het artikel om een correctie roept. Süss huldigt het standpunt dat Luther van meet af aan een Jodenvijand is geweest en dat hij dat tot het einde toe gebleven is. Sterker nog, de Joden fungeren als een negatief rolmodel in de theologie van Luther.


Het lijkt ons goed deze twee uitgangspunten weer eens tegen het licht te houden. We hebben immers te maken met de Reformator Luther, die naast Calvijn, aan de wieg van onze kerkelijke traditie heeft gestaan. De oud-hoogleraar kerkgeschiedenis uit Tübingen, dr. Heiko A. Oberman deed dat reeds in 1983 in zijn verhelderende boekje ‘Wortels van het antisemitisme’.

Luther! Anti-joods?

Misschien is dit opschrift wel uw reactie. Begrijpelijk, want we horen in onze kring niet vaak spreken over de anti-joodse houding van Luther. Op Hervormingsdag, 31 oktober, roemen we over de positieve bijdrage van Luther voor ons kerkelijk leven en voor ons geloof. Toch heeft Luther, naast alles wat hij tijdens colleges, in bijbelverklaringen en preken over Joden naar voren bracht, een vijftal afzonderlijke geschriften over de Joden gepubliceerd. Een ervan, uit 1523, draagt de titel:

  • ‘Dat Jezus Christus een geboren Jood is’.
    Het wordt doorgaans als Jodenvriendelijk aangeduid, de andere vier zijn duidelijk Jodenvijandig.

Het zijn:

  • ‘Tegen de sabbathers aan een goede vriend’ (1538).
    Een werkje dat niet rechtstreeks tegen de Joden is gericht, maar tegen het judaïseren van christenen uit de volken. Christenen in Bohemen waren van mening dat ze de sabbat moesten gaan houden en zich moesten laten besnijden.
  • ‘Over de Joden en hun leugens’(1543).
    Dit is zijn meest anti-judaïstische geschrift, dat qua woordgebruik zelfs zijn medereformatoren te ver ging en waarvan de aanbevelingen over hoe met Joden te handelen in de vorige eeuw door de nazi’s ter hand genomen zijn.
  • ‘Over Shem Hamphoras en over het geslacht van Christus’ (1543)
    Dit is zijn tweede anti-joodse geschrift uit 1543. Het grove taalgebruik ontlokte zijn medereformator Heinrich Bullinger de uitspraak: ‘Verkrijgbaar is nu Luthers Shemhamphoras, smerig bij de zwijnen af. Zo het geschreven zou zijn door een zwijnenhoeder en niet door een beroemde zieleherder, het zou enigszins maar niet beduidend te verontschuldigen zijn geweest.’
  • ‘Over de laatste woorden van David’ (1543).
    In dit geschrift richtte Luther zich weer tot medechristenen die hij wilde behoeden voor ‘de joodse verlokkingen’.


Zijn Jodenvijandige houding komt ook duidelijk naar voren in 1537 als hij een verzoek afwijst om bij keurvorst Johan Friedrich te pleiten tegen de uitzetting van Joden uit Keursaksen.


De vraag dringt zich op: waar komt toch die Jodenvijandige houding bij Luther vandaan? Om daar zicht op te krijgen moeten we Luther eerst leren kennen als Reformator.

Luther, de Reformator

In zijn leven worstelde Luther met de vraag ‘hoe krijg ik een genadig God?’ of ‘hoe ben ik rechtvaardig voor God?’.

Vanuit zijn kerkelijke traditie kreeg hij mee, dat het geloof moest worden aangevuld met ‘werken der wet’ die een ‘verdienstelijk’ karakter droegen. Luther meende: God is rechtvaardig en vanuit zijn rechtvaardigheid beloont Hij het goede en straft Hij het kwade. De bede ‘doe mij ontkomen door uw gerechtigheid’ uit Psalm 31 begreep Luther dan ook niet, want als zelfs aan zijn beste daden nog gebreken kleefden hoe zou hij dan aan Gods oordeel kunnen ontkomen? Op grond van Gods gerechtigheid beschouwde Luther zich daarom als een veroordeelde. Het licht brak bij hem door, toen hij bij Paulus in de brieven aan de Romeinen en de Galaten ontdekte dat het niet om gerechtigheid gaat die God vraagt, maar om gerechtigheid die God schenkt. God máákt de mens rechtvaardig. ‘De mens wordt door het geloof gerechtvaardigd, zonder de werken der wet’ zo las hij (Rom. 3:28). En ‘door onze Here Jezus Christus, hebben wij, gerechtvaardigd uit het geloof, vrede met God’ (Rom. 5:1). Luther ontdekte Gods genadig handelen, zoals geschreven staat: ‘en worden om niet gerechtvaardigd door zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus’(Rom. 3:24).

Dit evangelie was zo bevrijdend voor Luther, dat hij de woorden van Paulus nog extra accent gaf door in de vertaling het woordje ‘alleen’ toe te voegen.

De uitdrukkingen:

  • Sola gratia (alleen uit genade),
  • Sola scriptura (alleen de Schrift),
  • Sola fide (alleen uit geloof),

werden zo mede door Luther de pijlers van de theologie van de Reformatie. Het geheel concentreerde zich rondom het:

  • Solus Christus (alleen Christus)

In de christologie, in de formulering van de betekenis van Christus pro nobis (voor ons), klopte voor Luther het hart van de Reformatie en dat doet het mijns inziens terecht nog steeds.

Moet dit op Jodenhaat uitlopen?

Neen, absoluut niet! Toch gebeurde dat bij Luther wel, mijns inziens als gevolg van een consequent volgehouden denkwijze.


Hij redeneerde als volgt:

Als we zalig moeten worden door het geloof in Jezus alleen, dan proberen allen, voor wie Jezus niet de verlosser is, behouden te worden door de ‘werken der wet’. Dus ook de Joden! Luther projecteerde de dwaling die hij in zijn eigen kerk zag op de Joden, ja sterker nog, de Joden waren, door hun afwijzing van Jezus als Messias, voor hem het prototype van mensen die ‘door werken der wet’ trachtten behouden te worden.

Daar komt nog bij de kijk die Luther op de geboden had. Luther vertaalde het oudtestamentische begrip Tora heel bewust met ‘wet’. Overdreven gezegd had het Oude Testament voor hem de betekenis van ‘wet’ en het Nieuwe Testament die van ‘evangelie’. Daarbij had de ‘wet’ voor hem een negatieve functie. De ‘wet’ klaagt aan, beschuldigt. De ‘wet’ drijft ons tot onze redding tot Christus. Leven naar de wet maakt schuldig, leven vanuit het geloof in Christus maakt vrij. Dat is de eerst functie van de wet voor Luther.

Bovendien moet de dwaling: ‘leven uit de werken der wet’ bestreden worden. In de visie van Luther had de overheid de taak om die dwaling te bestraffen. Dat is de zogenaamde burgerlijke of politieke, de tweede functie van de wet. Joden kregen door Luther het ‘rolmodel’ van werkers der wet opgedrukt. Ze behoorden dan ook door de overheid bestraft of verbannen te worden, tenzij ze zich bekeerden tot Christus. Sterker nog, God zelf had besloten dat ze bestraft dienden te worden. Dat kwam duidelijk uit in hun verdrijving uit het Beloofde Land.

Vanuit deze eenzijdige visie van Luther was er daarom voor Joden als Joden sinds de komst van Christus geen toekomst en geen plaats meer. Die toekomst was er slechts voor de kerk die de plaats van Israël had ingenomen.


Bij Luther treffen we geen uitgewerkte derde functie van de wet aan, zoals we die wel bij Calvijn tegenkomen. Bij de derde functie van de wet heeft het gebod de positieve betekenis van Tora behouden, als regel voor de heiliging van het leven. Deze functie laat ook zien dat het leven van Joden naar de geboden van God niet hoeft te betekenen dat ze daarmee de zaligheid trachten te verdienen. Integendeel, ze leefden en leven vanuit het eerste gebod, ‘Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis geleid heb...’ Ex. 20:2, en doen de geboden uit geloofsgehoorzaamheid of dankbaarheid. Zeker, er is dan in het Nieuwe Testament wel sprake van vernieuwing van het verbond in Christus, maar het blijft het verbond met Israël, waarin de gelovigen uit de volken delen. Tegen die achtergrond gezien hoeft de centrale plaats van Christus en van de leer van de rechtvaardiging bij Paulus niet te leiden tot Jodenvijandigheid. Paulus zelf sluit dat zelfs uit (Rom. 11:20).

Luther, Jodenvijandig van meet af aan... of...?

Hoe zit het nu met het verschil van mening tussen Boendermaker en Süss?


Boendermaker gaat uit van de liefde van Luther voor het Oude Testament en van de milde verzoenende toon die Luther aansloeg in ‘Dat Jezus een geboren Jood is’ (1523). Hij constateert met Süss dat de toon in de latere geschriften uitge­sproken vijandig is. Maar betekende dit nu een omslag in het denken van Luther?

De milde toon is de toon van de missionaris Luther. Hij beoogde er mee de Joden in te winnen voor Christus. Luther wilde nog even geduld met hen hebben, zodat ‘enkelen’ gered zouden kunnen worden. Dat lijkt positief, maar toch was de toonzetting anders dan bij Paulus. De ‘grote smart en het voordurende hartzeer’, dat Paulus eigen was (Rom. 9:2), lijkt bij Luther afwezig. Of hij werkelijk geloofd heeft dat ‘gans Israël behouden zal worden’, dus dat het om meer ruimte gaat dan om de redding van ‘enigen’, zoals hij zich nog in 1515/1516 uit, is twijfelachtig. Daar was naar Luthers mening geen tijd meer voor. De tijd drong, want de weder­komst van Christus stond voor de deur.

Toch is het belangrijkste motief voor de anti-joodse houding van Luther de overtuiging dat Jodendom een ‘wetsreligie’ was. Luther plaatste de Joden daarom op één lijn met ketters en schijnchristenen. De Joden waren daarin van meet af aan toonaangevend en zouden als handlangers van de duivel daarin wel eens kunnen volharden. Boendermaker constateert deze zaken ook bij Luther en daarom denk ik dat hij niet zo heel erg ver van Süss afstaat.


Zelf ben ik met Süss van mening dat er van meet af aan een anti-joodse houding bij Luther aanwezig is geweest. Mijn vraag daarbij aan Luther is: als een Jood tot het geloof in Christus komt, mag hij dan Jood blijven, de besnijdenis blijven toepassen, de joodse feesten blijven vieren, de sabbat blijven houden? Daarvoor zou mijns inziens bij hem geen ruimte zijn geweest. Joden moesten zich bij de kerk voegen, dus christen worden en geheel assimileren. Luther bestreed alle judaïsme bij zijn medegelovigen uit de volken, hij zou het als oud zuurdesem ook bij joodse gelovigen in Jezus bestreden hebben. Als Paulus, op wie Luther zich beroept bij zijn recht­vaardigingsleer, een tijdgenoot van hem zou zijn geweest, dan zou hij mijns inziens klinkende ruzie met hem gehad kunnen hebben over de besnijdenis van Timotheüs (Hand. 16:3) en over het afleggen van de gelofte van het nazireeërschap (Hand. 21:22-26).

Conclusie: Luther was anti-judaïstisch van meet af aan, maar er is nog een pijnlijke kwestie.

Gebruik of misbruik

Hoe grof kon Luther zijn als hij het over de Joden had? In zijn meest beruchte geschrift, ‘Over de Joden en hun leugens’ (1543) doet hij de volgende aanbevelingen aan de overheid in zijn dagen:

  • ‘Men moet hun synagogen of scholen in brand steken en wat niet wil branden moet men met aarde overdekken, zodat geen mens er een steen of sintel meer in ziet, voor eeuwig niet.’ Hij scherpt het nog aan met de woorden: ‘Hun synagogen moet men in brand steken en wie er toe in staat is werpe er zwavel en pek bij en vuur uit de hel. Dat zou ook erg goed zijn, opdat God ziet dat het ons ernst is en opdat de hele wereld dit voorbeeld ziet, dat wij een dergelijk huis waarin Joden, God, onze lieve schepper en Vader van zijn Zoon zo schandelijk lasteren - dat wij tot dusverre passief hebben geduld - nu zijn verdiende loon hebben gegeven.’
  • ‘Men moet ook hun huizen afbreken en verwoesten. Want daarbinnen doen ze hetzelfde als in hun scholen. ... Ze moeten weten dat zij geen heersers zijn in ons land, zoals ze pochen, maar in ballingschap zijn en als gevangen leven.’
  • ‘Men moet hun rabbijnen op straffe van de dood verbieden voortaan nog te onderwijzen. Want een dergelijk ambt hebben ze volstrekt terecht verloren.’


Süss valt erover dat Boendermaker van deze dingen in zijn artikel een, wat hij noemt, ‘sterk geretoucheerd, vergoelijkend beeld’ geeft. Laatstgenoemde schrijft over: ‘het sluiten van synagogen, het ontzeggen van vaste woonplaatsen, alsof de joden zigeuners waren, het verbannen uit het land, waar dat mogelijk was...’

Nu staat Boendermaker ongetwijfeld achter het besluit dat de Lutherse Wereld­federatie in 1983 nam. De Wereldfederatie nam toen afstand van de bedenkelijke dingen die Luther over de Joden schreef. Deze afwijzing had stellig te maken met de manier waarop de geschriften van Luther door nazi-Duitsland zijn gehanteerd. In de ‘Kristallnacht’ in 1938 is daadwerkelijk gevolg gegeven aan de aanbeveling van Luther om de synagogen in brand te steken. Hitler en de zijnen hebben zich toen o.a. op Luther beroepen. Dat kon, zo formuleerde de Wereldfederatie, omdat ‘zijn geschriften zich voor misbruik lenen’. Süss meent echter dat gezegd behoort te worden dat dit verschrikkelijke regiem de geschriften van Luther ‘gebruikt’ heeft. Luther meende immers wat hij zei, hij beoogde de daadwerkelijke verwoesting van synagogen en de verbanning of het doden van Joden. Süss pleit daarmee terecht voor een zuiver woordgebruik.




Gebruikte literatuur:
  • Heiko A. Oberman, Wortels van het antisemitisme, Kampen 1983.
  • Sabine Hiebsch en Martin L. van Wijngaarden, Martun Luther. zijn leven, zijn werk, Kampen 2007.
  • René Süss, Luthers theologisch testament. Over de Joden en hun leugens, Amsterdam 2006.

drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 52 nr. 2 (apr. 2008)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel