De zegen van Abraham

Schriftstudie naar Genesis 12:1-3

Israël en de volken

God heeft Abraham beloofd dat alle volken in hem zullen worden gezegend. Zo heeft in elk geval Paulus de Schriften verstaan. Hij schrijft:

En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden. (Gal. 3:8 NBG)


Het Schriftwoord waarop Paulus zich beroept, is Genesis 12:2-3. Daar zegt God voor het eerst dat Hij van plan is om ook de volken in Abrahams zegen te betrekken:

Ik zal u tot een groot volk maken,
en u zegenen,
en uw naam groot maken;
en gij zult tot een zegen zijn.
Ik zal zegenen wie u zegenen,
en wie u vervloekt zal Ik vervloeken,
en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. (NBG)


In Genesis wordt die laatste belofte vervolgens viermaal herhaald (zie Gen. 18:18; 22:18; 26:3-4; 28:14). Hoewel de bewoordingen variëren, is de grondformule steeds duidelijk herkenbaar. Het gaat om een belangrijke uitspraak, zowel voor Israëls zelfverstaan als voor zijn relatie tot de volken.

Het Nieuwe Testament grijpt er meer dan eens op terug. Paulus noemde ik al. Ook Handelingen 3:25 maakt er melding van, in een toespraak van Petrus. In het voetspoor van Petrus en Paulus heeft ook de kerk in Genesis 12:2-3 altijd een kerntekst gezien voor het verstaan van de relatie tussen Israël en de volken. Het perspectief op de volken, dat in deze tekst geopend wordt, bepaalt de zin van Israëls geschiedenis.

Nieuwe Bijbelvertaling

Wie niet de NBG-vertaling, maar de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) gebruikt, stuit op een bijzonderheid. In Genesis wordt de zegen van Abraham steevast anders weer­gegeven. Genesis 12:2-3 luidt nu als volgt:

Ik zal je tot een groot volk maken,
ik zal je zegenen,
ik zal je aanzien geven,
een bron van zegen zul je zijn.
Ik zal zegenen wie jou zegenen,
wie jou bespot, zal ik vervloeken.
Alle volken op aarde zullen wensen
gezegend te worden als jij.


In een voetnoot wordt de traditionele vertaling nog wel als alternatief genoemd, maar de vertalers hebben een duidelijke voorkeur om de Hebreeuwse grondtekst anders te lezen. In de genoemde NBG-teksten is steeds sprake van een ‘gezegend worden’. Twee van de vijf Genesis-teksten die de zegen van Abraham vermelden, gebruiken echter een werkwoordsstam, die doorgaans ‘zichzelf zegenen’ of ‘elkaar zegenen’ betekent (Gen. 22:18 en 26:4). De andere drie gebruiken een werkwoords­stam die bij het Hebreeuwse werkwoord voor ‘zegenen’ zeer ongebruikelijk is en alleen in deze teksten voorkomt (Gen. 12:3; 18:18 en 28:14). Er is met die zegen van Abraham dus iets vreemds aan de hand. Taalkundig is er veel voor te zeggen om de meer gangbare vorm als uitgangspunt te nemen. Primair moeten we uitgaan van de betekenis ‘zichzelf zegenen’ of ‘elkaar zegenen’. Bedoeld is dan dat de zegen van Abraham onder de volken spreekwoordelijke betekenis zal krijgen. Zoals wij de gezegdes ‘zo arm als Job’ en ‘zo wijs als Salomo’ kennen, zo zal onder de volken het gezegde ‘zo gezegend als Abraham’ de ronde doen. De NBV heeft daarom steevast gekozen voor de basisbetekenis ‘zichzelf zegenen met’ (concreet: met de naam van Abraham) en deze vervolgens omschreven door: alle volken op aarde zullen wensen gezegend te worden als jij.

Belofte voor de volken?

Wat betekent deze nieuwe vertaling voor de volken? Hebben zij nu het nakijken? De focus in Gods belofte lijkt nu namelijk volledig op Abraham (Israël) gericht, die onder de volken een benijdenswaardige positie krijgt. Maar is er dan ook nog een belofte voor de volken zelf? De NBV heeft Abrahams zegen inderdaad anders opgevat dan de nieuwtestamentische en kerkelijke traditie dat hebben gedaan. Toch heeft de NBV wel een opening voor hun uitleg gelaten. In het Hebreeuws eindigt Genesis 12:2 met een oproep die als een belofte kan worden opgevat: en gij zult tot een zegen zijn. De NBV heeft nog explicieter vertaald met: een bron van zegen zul je zijn. De NBV veronderstelt dus dat Abraham wel degelijk ook een zegen voor zijn omgeving zal zijn en biedt daarmee ruimte voor de traditionele uitleg. Theologisch is dat begrijpelijk, maar taalkundig roept het vragen op. Taalkundig ligt het meer voor de hand deze zinsnede op te vatten als een belofte dat Abrahams naam een zegening of zegenspreuk zal worden.1 Vergelijk het eens met Spreuken 10:7 en Zacharia 8:13:

De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn. (NBG)
Gelijk gij onder de volken een vervloeking geweest zijt, o huis van Juda en huis van Israël, zo zult gij, doordat Ik u heil schenk, een zegen worden... (NBG)


Sprekend is ook wat Psalm 72:17 over de messiaanse koning zegt:

Zijn naam zij voor altoos,
zolang de zon er is, bloeie zijn naam.
Mogen alle volken elkander daarmee zegenen,
hem gelukkig prijzen (NBG)


De Hebreeuwse zinsconstructie is hier vrijwel identiek aan die van Genesis 22:18 en 26:4. Dit pleit ervoor om ook in Genesis 12:2-3 te denken aan Abrahams naam die God tot een zegening of zegenspreuk zal maken en aan volken die zichzelf of elkaar daadwerkelijk zegenen met de naam van Abraham. Genesis 48:20 laat mooi zien hoe we ons zoiets moeten voorstellen:

En hij zegende hen te dien dage en zeide: Met u zal Israël zegen toewensen door te zeggen: God make u als Efraïm en als Manasse... (NBG; vgl. Ruth 4:11-12 en Jer. 4:2).

Nieuwtestamentisch getuigenis

De spannende vraag is nu natuurlijk wat deze duiding van Abrahams zegen theo­logisch betekent. Het Nieuwe Testament heeft het namelijk anders opgevat. Dat komt mede doordat het de Griekse vertaling van het Oude Testament (Septuaginta) heeft gebruikt. Het slot van Genesis 12:2 is daarin geïnterpreteerd als een belofte dat Abraham zelf gezegend zal worden. En in vers 3 heeft de Septuaginta voor de eenduidigheid van een passieve werkwoordsvorm gekozen: de volken zullen worden gezegend in... Paulus heeft dit uitgelegd als ‘samen met’: Zij, die uit het geloof zijn, worden dus gezegend tezamen met de gelovige Abraham (Gal. 3:9). Vervolgens haakt hij aan bij die Genesis-teksten die ook het nageslacht van Abraham noemen en betrekt hij dit op Christus:

Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof. (Gal. 3:14 NBG)


Berust de Griekse vertaling van Genesis en het nieuwtestamentisch getuigenis dat zich daarbij aansluit dus op een misverstand? Omdat de Hebreeuwse tekst in een andere richting wijst? Ligt de belofte dat ook de volken via Abraham gezegend zullen worden oorspronkelijk nog niet in Genesis 12:3 besloten? Is de focus daar nog uit­sluitend op Israël gericht?

Schriftverband

Allereerst moet worden opgemerkt dat van meer Schriftcitaten in het Nieuwe Tes­ta­ment geldt, dat zij boven de oudtestamentische tekst uitgaan. Soms is dit een gevolg van de gebruikte Septuagintatekst. Vanuit de werkelijkheid die met Christus gekomen is, vindt er echter ook een bewuste herinterpretatie van de Schriften plaats. Daarbij worden teksten soms meer in hun Schriftverband dan in hun tekstverband uitgelegd. Belangrijker dan de vraag of het Nieuwe Testament van Gen. 12:3 een juiste exegese biedt, is daarom de vraag of in het perspectief van de Schrift als geheel aan deze tekst wordt rechtgedaan.

Jezus Sirach

Uit een tekst uit het apocriefe boek Jezus Sirach (ong. 190 v.C.) blijkt echter, dat Gen. 12:3 ook binnen het Jodendom al werd gelezen als een belofte voor de volken. Feitelijk wees ook de Septuaginta al in deze richting, maar Sirach is nog explicieter:

Abraham is de aartsvader van een menigte volken,
er kleeft geen smet aan zijn roem. (...)
Daarom heeft de Heer hem onder ede beloofd
dat door zijn nageslacht de volken gezegend zouden zijn...
(Sirach 44:19vv NBV)


Lange tijd was Sirach alleen in een Griekse vertaling bekend, maar inmiddels zijn ook Hebreeuwse tekstfragmenten gevonden. Opvallend genoeg wordt daarin een zinsconstructie gebruikt, die duidelijk maakt dat God zelf de volken zegent in het nageslacht van Abraham. Dit toont aan dat het Nieuwe Testament in een binnen het Jodendom zelf bestaande uitlegtraditie staat, die een stap verder gaat dan dat de volken zichzelf of elkaar zegenen met de naam van Abraham. De ontwikkeling van deze uitleg laat zich goed verklaren. Men heeft het theologisch kennelijk vanzelf­sprekend gevonden dat de God van Abraham ook zelf meekomt, als de volken zichzelf of elkaar gaan zegenen met de naam van Abraham.

Meerduidigheid

In het licht van deze uitlegtraditie kan worden gevraagd of ook de Hebreeuwse tekst van Genesis zelf al een zekere meerduidigheid in zich heeft. Het blijft namelijk een opmerkelijk gegeven dat Genesis niet in alle vijf teksten dezelfde gangbare werk­woords­stam gebruikt, wanneer wel steeds de betekenis ‘zichzelf zegenen’ of ‘elkaar zegenen’ bedoeld is. Waarom gebruikt Genesis driemaal, waaronder de basale tekst van Genesis 12:2-3, een elders niet voorkomende werkwoordsstam? Bij andere werk­woorden heeft deze stam vaak een passieve betekenis, maar bij ‘zegenen’ gebruikt het Hebreeuws daarvoor steevast een andere stam. Dit doet vermoeden dat Genesis de zegen van Abraham bewust meerduidig heeft geformuleerd, door drie­maal een afwijkende stam te gebruiken. Heel subtiel creëert het zo een opening richting een duiding waarbij ook de volken zelf door God gezegend zullen worden. Impliciet lag deze belofte al wel in de tekst besloten. Wanneer God belooft dat Hij zal zegenen wie Abraham zegenen, dan impliceert dit namelijk dat ook anderen via Abraham Gods zegenende werking kunnen ondergaan. In de praktijk kan Abraham dus inderdaad ook een bron van zegen zijn, ook wanneer het slot van Genesis 12:2 zo niet vertaald moet worden.

Jesaja

In dit verband moet ook de profetie van Jesaja 19:24-25 worden genoemd. Israël wordt daar een zegen in het midden van de aarde genoemd. De Hebreeuwse tekst gebruikt hier eenzelfde formulering als in Genesis 12:2 en Zacharia 8:13. De vertaling ‘een zegening zijn’ past in dit verband echter niet. De aanduiding van Israël als zegen in het midden van de aarde betekent hier dat Israël een rol mag vervullen die ook andere volken ten goede komt. Zelfs Egypte wordt in deze profetie Gods volk genoemd. Dit moet niet worden opgevat als een ongedaan maken van de verkiezing van Israël. Israël blijft in deze profetie Gods erfdeel. Het is veeleer zo dat Israëls verkiezing hiermee tot zijn bestemming komt. Zelfs Israëls grootste vijanden mogen in zijn voorrechten delen. Vanwege het dienende karakter van zijn verkiezing kan Israël zelfs de derde worden genoemd, naast Egypte en Assyrië. Niet de primus inter pares, maar de derde! Op deze dienstbare plaats mag Israël tot zegen voor heel de wereld zijn. Wanneer met Israël ook Egypte en Assyrië gezegend worden, dan zijn daar in principe alle volken in begrepen en is de belofte aan Abraham tot zijn doel gekomen. Maar dan zitten we inmiddels in het Pinksterverhaal, dat niet buiten Christus om verteld kan worden (Hand. 3:25; 1 Petr. 2:9-10).2




Noten
1 Zie K.R. Veenhof, ‘De zegen van Abraham’, Met Andere Woorden 27/4 (2008), blz. 43-52.
2 Zie J. Dekker, Jesaja. Het vijfde evangelie, Zoetermeer 2008.

dr. Jaap Dekker
Vrede over Israël jrg. 54 nr. 3 (juni 2010)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel