“De dorre vlakte der woestijnen
zal zich verblijden eindeloos”

Enkele overwegingen bij Jesaja 35


Jesaja 35 is een prachtige tekst met hoopvolle motieven. Dichters hebben zich erdoor laten inspireren. De tekst doet me denken aan Gezang 111 uit de Ned. Herv. Bundel van 1938, ‘De dorre vlakte der woestijnen zal zich verblijden eindeloos’, een lied naar Jesaja 35 van J.J.L. ten Kate. Vanwege de melodie kreeg dit lied wel de bijnaam ‘de woestijnpolka’. Van latere datum is het lied van Huub Oosterhuis op de melodie van Antoine Oomen: ‘De steppe zal bloeien’.

Vers 8 doet me ook denken aan de Heiligeweg in hartje Amsterdam, een smalle winkelstraat die het Koningsplein met de Kalverstraat verbindt. Oorspronkelijk bracht de Heiligeweg je naar de Kapel ter Heilige Stede aan de Kalverstraat, waar zich in 1345 het zogenaamde Mirakel van Amsterdam voltrok. Om de toestroom van pelgrims die de plek wilden bezoeken in goede banen te leiden werd vanaf het dorp Sloten een pad aangelegd, de Heilige Weg. Of men toen ook Jesaja 35 in gedachten heeft gehad, weet ik niet. Maar mij doet het wel denken aan de heilige weg waarop volgens Jesaja de verlosten naar de heilige stad zullen wandelen.

In welke tijd speelt het zich af?

De hoofdstukken 28 vv. van het boek Jesaja handelen over een tijd vol dreiging voor Juda en Jeruzalem. Van buitenaf is Assyrië een groot gevaar. Samaria is gevallen in 722 v. Chr. In 701 rukt Sanherib op naar Jeruzalem (hoofdstuk 29) Van binnenuit vormen de geestelijke leiders een gevaar. Zij zien tegen de dreiging van buitenaf meer heil in Egypte dan in de Here. De hoofd­stukken 28-35 worden wel beschouwd als een reactie op de gebeurtenissen van omstreeks 720-700 v. Chr.

Toch kun je daar misschien een kanttekening bij plaatsen, tenminste wat hoofdstuk 35 betreft. Er zijn er die bij dat hoofdstuk niet een bepaalde tijd willen aanwijzen. Sommigen zien er een heils­profetie in voor Gods volk dat zich in de verstrooiing bevindt. Dan moet je al aan een latere tijd denken dan aan de Babylonische ballingschap.

De omgeving van de tekst

Sommigen zien een duidelijke relatie met hoofdstuk 34 waar gesproken wordt over het oordeel over Edom. Anderen zien het als een zelfstandig stuk dat later op deze plek is terechtgekomen. Zij wijzen er bijvoor­beeld op dat vers 1 van hoofdstuk 35 niet expliciet aansluit bij het voorgaande, terwijl vers 10 een mooie afsluiter is. Edom speelt geen enkele rol in hoofdstuk 35. De volkerenwereld speelt in dit ge­deel­te helemaal geen rol. Het is puur een heilsprofetie voor Gods volk dat terugkeert naar Sion.

Toch is het mogelijk dat Jesaja 35 niet helemaal toevallig op deze plek staat. Het vormt een duidelijk contrast met hoofdstuk 34. Je zou kunnen zeggen dat in hoofdstuk 34 stad en land woestijn worden. Onkruid en lugubere beesten hebben er vrij spel (34:9-15) In hoofdstuk 35 vindt het omgekeerde plaats. De woestijn wordt paradijs. In beide hoofdstukken komen we de jakhals tegen — in de StV ‘draken’. In hoofdstuk 34 nemen ze plaats in de burchten waar dorens en distels opschieten (vs.13). In hoofdstuk 35 wordt de plek waar eerst de jakhalzen verbleven een plek van gras, riet en biezen; een vredig waterrijk landschap dus (vs.7). De band met hoofdstuk 34 zit hem dan in de contrasterende motieven.

Sommigen zien in beide hoofdstukken wat apocalyptische trekken. De schepping verandert op een bizarre manier in een chaos - hoofdstuk 34 - terwijl in hoofdstuk 35 het omgekeerde gebeurt.

De grote lijnen van de tekst

Een totale omwenteling vindt plaats. De woestijn wordt een bloeiende tuin die vergeleken wordt met de heerlijkheid van de Libanon, bekend om de kostbare en hoge ceders; de luister van de Karmel met zijn wijngaarden en eikenbossen, en de welige akkers van Saron. In dat alles mogen ze de heerlijkheid van de Here aan­schouwen. Daar gaat het om. God komt in zijn luister en dan krijgt alles een ander gezicht (vs.1 vv.)

Dat begin wekt de hoorders op tot een bepaalde houding. Al kennen we niet precies de omstandigheden van de eerste hoorders, duidelijk is wel dat ze niet vrolijk zijn. Breed hebben ze het niet. De pit is eruit. Ze zijn vastgelopen met hun idealen, hun geloof. Ze leven in een sfeer van: het is niks en het wordt ook nooit wat.

De handen zijn slap geworden, geen kracht meer om werk te verzetten; de knieën knikken, te bang om nog een stap te verzetten; versaagde harten, wij zouden zeggen: bange wezels. Stuurloos, heen en weer geslingerd en niet in staat om nu eens vastberaden een vaste koers te gaan.

Deze mensen krijgen te horen dat er leven in de brouwerij komt. En weer is het de komst van de Here die de verandering teweeg brengt: Hij zal komen en Hij zal u verlossen. En het eindigt met een blijde stoet die over een weg zonder gevaar Jeruzalem binnenwandelt, een feestvierende menigte.

Daar is wel wat aan vooraf gegaan. De ogen van de blinden worden geopend, de oren van doven gaan horen, de lamme springt als een dartel hert en de stomme zal niet alleen maar spreken, hij zal jubelen. Want de woestijn wordt paradijs.

De contouren van de uittocht uit Egypte worden weer zichtbaar. Tegelijk is er ook verschil. De verlosten gaan over de heilige weg; de weg die als doel heeft: Sion. Op die weg worden alleen zij gevonden, die zijn gereinigd en zich volledig toewijden aan de Here. Dwazen die geen rekening houden met God en zijn gebod, vind je daar niet. Avontuurlijke reizigers en vreemdelingen zie je daar niet. Dat is anders dan bij de uittocht uit Egypte, toen er een massa van allerlei slag volk met Israël meeliep (Ex. 12:28).

Interpretatie

Moet je dit nu allemaal letterlijk nemen? Of is het nu juist figuurlijk, geestelijk te verstaan? Misschien is de situatie waarin deze woorden voor het eerst hebben geklonken met opzet wel wat vaag gelaten. In allerlei situaties kan zo’n profetie weer waar worden. Pin hem niet teveel vast op een stukje geschiedenis van alleen maar toen en daar.

Jesaja 35 speelt in de kerk in de adventstijd in verschillende roosters een rol. Op de derde adventszondag wordt het vaak gelezen in combinatie met Mattheüs 11:2-6 (15) Die zondag wordt de kleur vaak wat lichter. De verwachting krijgt al een zekere glimlach. Toen Johannes de Doper bijv. in de gevangenis zat, wilde hij weten of Jezus nu echt de Messias was die zou komen, Mattheüs 11:3. En als antwoord haalt Jezus dan deze profetie aan: blinden zien, doven horen enz. Letterlijk gebeurde de profetie op dat moment, want Jezus maakte blinden ziende en doven horend. Maar voor Johannes was het tegelijk een geestelijke oppepper, tenminste, dat was de bedoeling. We lezen niet of hij dat ook zo ervaren heeft. Maar het zou kunnen dat de dorre woestijn van zijn hart is gaan bloeien als een roos; dat hij moed heeft gevat. Hij had meegemaakt dat die oude profetie van Jesaja zomaar werkelijkheid werd. Hij had niet voor niets geleefd. Hij had de weg voor de Messias mogen banen.

Maar daarmee is de profetie nog niet uitgediend. Je hoort hem als het ware in het boek Openbaring terugkomen als wordt verteld dat alle tranen van de ogen worden afgewist, en rouw en moeite en zelfs de dood er niet meer zullen zijn, Openbaring 21:3-4. Dat is met andere woorden het eind van Jesaja 35: Kommer en zuchten zullen wegvluchten. Blijdschap en vreugde zetten zich door en vullen uiteindelijk heel de schepping.

Het komen van God maakt alles anders

Al die vrolijke woorden vinden hun grond in dat ene woord: Hij zal komen en u verlossen. Dat is eigenlijk de boodschap van heel de bijbel. En waar Hij komt gaat er wat gebeuren. De schepping krijgt een ander gezicht: de woestijn zal bloeien als een roos; mensen worden gave mensen, tof. Het wordt een fleurige en vrolijke boel op aarde.

De keerzijde daarvan is dit. Alles wat het leven verdoft, wat angst aanjaagt en wat indruist tegen al het mooie dat God bedoelt, dat gaat er uiteindelijk aan. Wraak en vergelding over de vijanden van God die een bedreiging zijn voor heel de schep­ping. Het is niet de hoofdbedoeling van Gods komst in de wereld, maar wel de keer­zijde, het contrast van waar het uiteindelijk om gaat: verlossing en vrolijkheid; bevrijding en blijdschap.

Jesaja 35 in de joodse traditie

In de synagoge wordt volgens een vast patroon gelezen uit de Thora, de zogenaamde vijf boeken van Mozes. Aan deze lezingen zit een lezing uit de profeten gekoppeld, de zogenaamde Haftarah. Jesaja 35 blijkt nu volgens bepaalde roosters bij verschil­lende Thoralezingen te functioneren.

  • We komen het tegen bij de lezing uit Exodus 19, de verschijning van de Here bij de Sinaï. Het is de woestijntijd die ervaren wordt als doods en dor. Maar door de komst van de Here valt er wel te leven in een hecht verbond. Jesaja 35 geeft zicht op een nieuwe schepping. Woestijn wordt paradijs. De gevaren van de woestijn zullen verdwijnen. Verscheurende dieren zul je er niet meer vinden.
  • Verder wordt Jesaja 35 gelezen bij Leviticus 25:35-26:2. Daarin gaat het om de houding ten opzichte van de arme. Eigenbaat mag nooit het motief zijn om iemand te helpen. Het enige motief volgens Leviticus 25:38 is eerbied voor God die Israël uit de slavernij heeft bevrijd. Slavernij is onder Gods volk nooit ten einde toe. Het jubeljaar brengt bevrijding. God zelf gaat daarin voor als we Jesaja 35 daarbij betrekken.
  • Tenslotte wordt Jesaja 35 ook gekoppeld aan Deuteronomium 15:7-16:17. Vanaf het begin heeft de Here zich laten kennen aan Israël als de God die verlossing brengt. Hij heeft Israël verlost uit de slavernij van Egypte. Dan mag ook ver­wacht worden dat Israël zich gedraagt tegenover armen en slaven en dat hij op hun bevrijding uit is. De eerstelingenoffers en de drie grote feesten houden de herinnering wakker aan de verlossing die God bracht. God blijft dezelfde in zijn verlossende kracht. Daarvan getuigt Jesaja 35. De terugkeer uit ballingschap komt in het perspectief te staan van de messiaanse heilstijd.

Is Hij het die komen zou?

Bij Johannes de doper leefde die Messiasverwachting. Hij bevindt zich in gevangen­schap en hoort van de daden van Jezus. Dat wekt bij hem de vraag: Bent U het die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten? Jezus geeft dan antwoord met woorden uit Jesaja 35, die Hij daadwerkelijk op dat moment waarmaakt.

Kort samengevat zou je kunnen zeggen dat we het gesprek met Israël zoeken rond die vraag: Is Hij het die komen zou, of hebben we een ander te verwachten? In de hoop dat de ander dat gesprek ook wil aangaan rond de Schriften die aan Israël zijn gegeven en die ook wij via Israël dankbaar mochten ontvangen. Wat daaruit voortkomt, mogen we aan God overlaten.

ds. Jan Groenleer
Vrede over Israël jrg. 57 nr. 1 (jan. 2013)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel