Onderstaand artikel is verschenen in De Wekker d.d. 23 okt. 2020. Met toestemming overgenomen.


kop van het artikel: Waarom wij schuld belijden

Israël en onze belijdenis


Waarom wij schuld voor God én Israël belijden


‘Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben!’ (Joël 2: 14)


In tal van Nederlandse kerken wordt zondag 15 november schuld beleden voor Gods aangezicht voor wat wij het Joodse volk voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog hebben aangedaan. Is dat wel terecht? Waarom zouden wij schuld belijden voor vreselijke gebeurtenissen uit het verleden waaraan wij part nog deel hebben?!


Ik kan me goed voorstellen dat die vraag bij het lezen van de eerste zin direct bovenkomt. Heb ik schuld aan wat anderen het Joodse volk in de Tweede Wereldoorlog hebben aangedaan? Trouwens, waren het niet vooral Duitsers?! Voor deze en andere vragen staan we opeens, nu de oproep klinkt om op die zondag schuld te belijden voor onze zonden van nalatigheid ten aanzien van het Joodse volk. Die zondag weerklinkt in onze kerkgebouwen ‘wij, wij, wij ...’ Wij?! Hoor ik daarbij?


De meesten van ons kennen ‘de oorlog’ uit geschiedenislessen, boeken en documentaires of van verhalen die onze (groot)ouders vertelden. Mijn grootmoeder groeide op in de nabijheid van de Joodse wijk in Amsterdam. Ze heeft het isoleren en deporteren van de Joodse gemeenschap gezien. Jaren daarna droomde ze nog regelmatig van de razzia’s, de hongerwinter in Amsterdam en andere angstaanjagende voorvallen. En ze droeg ook nog eens een Duitse achternaam. Ze haatte de Duitsers, vertrouwde hen niet. In mijn jeugd leidde dat soms tot ongemakkelijke situaties, wanneer ik bijvoorbeeld samen met mijn oma over de Harderwijkse zaterdagmarkt liep waar het ’s zomers wemelde van de Duitse toeristen. Maar ik groeide op in een andere tijd, zoals nu mijn kinderen en kleinkind. Waarom moet ik schuld belijden voor wat daar en toen is gebeurd?

Verbonden

Aan de hand van het woord ‘verbonden’ formuleer ik twee redenen waarom wij onze schuld ten aanzien van het Joodse volk moeten én mogen belijden. Allereerst zijn wij verbonden met de kerk van alle tijden en van alle plaatsen. Elke zondag belijden we dat; we behoren tot de kerk der eeuwen. Vandaag vormen wij de schakel die de kerk van alle eeuwen verbindt met de kerk van de toekomst.


Wij verbinden de generatie voor ons met de generatie na ons. Ons voorgeslacht overhandigde ons het christelijk geloof met de opdracht van Godswege om dit belijden door te geven aan onze kinderen, hun nageslacht. Wij staan vandaag voor dezelfde roeping, namelijk het christelijk geloof doorgeven aan onze kinderen. Om die reden stellen we de vraag hoe ons voorgeslacht het christelijk belijden toen en daar concreet vorm heeft gegeven. Welk voorbeeld ter navolging hebben zij ons gegeven? Kunnen wij aan de hand van hun voorbeeld onze kinderen en kleinkinderen voorgaan op de weg naar het komende Koninkrijk van God?


Ons voorgeslacht bracht ons op de plaats waar we nu staan. Luisterend naar Gods Woord gidsten zij ons biddend naar de jongste dag van Jezus Christus. Verstonden zij elk moment de stem van de Herder? Ook Zijn liefdesbevel om onze naaste lief te hebben als onszelf? Zijn zij voor hun Joodse naaste geweest wie zij volgens hun belijdenis beloofden te willen zijn? Wat betreft de periode voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog kan in zijn algemeenheid worden vastgesteld dat er op zijn zachtst gezegd een dubbelhartige houding ten opzichte van onze Joodse naaste werd aangenomen. Hier onderscheidde de kerk zich helaas niet van de samenleving, ondanks haar belijden. Ons voorgeslacht was getuige van het immense lijden van het Joodse volk. Vanaf 1941 kon iedereen de eindbestemming van de treinen ‘naar het oosten’ weten. De meerderheid wist dit en liet het gebeuren. De stiptheid van de Nederlandse ambtenarij, de efficiënte spoorwegen, de ijver van de politie, de meegaande houding van onze bevolking én de theologische verklaringen van predikanten in woord en schrift over de oorzaak van het lijden van het Joodse volk, werd door de nazi’s als een schoolvoorbeeld voor andere landen gezien. Deze en andere feiten markeren nog meer de moed van de enkeling die zijn stem verhief tegen de Duitse overheid, die durfde op te staan toen de meerderheid in kerk en samenleving bleef zitten en de andere kant opkeek.


Wie in de vooroorlogse jaargangen van De Wekker grasduint, stuit al snel op een dubbele houding ten aanzien van het lijden van het Joodse volk. Enerzijds wordt met ontzetting gereageerd op het geweld tegen Joden, bijvoorbeeld naar aanleiding van de gebeurtenissen in de Kristallnacht op 9 en 10 november 1938.

Beeldbepalende figuren als Van der Schuit, Kremer, Laman en anderen wijzen het antisemitisch gedachtegoed radicaal van de hand en komen op voor de belangen van de Joodse gemeenschap. Wie lid is van de NSB komt in aanraking met censuur, zo spreekt onze synode uit.

Anderzijds zijn daar invloedrijke mensen als prof. G. Wisse en legerpredikant H. Janssen die sympathiseren en op sommige momenten zelfs accommodeerden met het Duitse regiem. Helaas onderscheidde de praktijk in de CGK zich op dit punt niet van die van andere kerken. Dit geldt ook voor de naoorlogse periode.


Wat te denken bijvoorbeeld van een fragment uit een preek over de woorden ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen’ (Matth. 27:25)! De preek is in 1948 gepubliceerd en uitgegeven in de onder ons bekende serie Uit de Levensbron.

‘En - het is gekomen! Zeer schrikkelijk gekomen. In alle vreselijkheid. Eerst over hen zelf en toen ook over hun kinderen. Ja, eerst over het volk van toen. Geen veertig jaren daarna kwamen de oordelen Gods als een bruisende zondvloed aan. In de belegering van stad en tempel. In de felle hongersnood, toen moeders hun eigen kinderen aten. Toen er meer dan drieduizend kruisen op de heuvelen rondom Jeruzalem stonden opgericht, waaraan Joden hingen. Toen Jeruzalem, de heilige stad, is ondergegaan in bloed, in vuur en in rookdamp en is verzonken in as. Maar ook over het nageslacht. Want de Messiasverachting heeft zich ook gewroken op de kinderen, tot op de huidige dag, in de concentratiekampen en in de gaskamers van deze laatste oorlog.’

Het is volstrekt onbegrijpelijk dat de redactie in 1959 dezelfde preek opnieuw uitgeeft.

Verbond

Naast de verbondenheid met de kerk der eeuwen, zijn we ook verbonden met het Joodse volk. Belijden we onze verbondenheid met ons voorgeslacht in de tweede dienst, op zondagmorgen houdt de HEERE ons de verbondenheid met Israël en door het Joodse volk met Hem voor. Elke zondagmorgen begint de eerste Schriftlezing met de woorden: ‘Ik ben de HEERE uw God, die u uit Egypte uitgeleid heb!’ Wekelijks benadrukt de HEERE de verbondenheid van de gemeente met Hem en met Israël, het volk van Gods verbond.


De lezing van de Wet verklaart waarom ik met Gods gemeente samenkom rondom het Oude en Nieuwe Testament, het Boek van Israël, dat óók mijn Bijbel is. Waarom mag ik beide Testamenten lezen en de verkondiging daarvan horen? De HEERE schonk toch de Geschriften alleen aan het Joodse volk? Is de Schrift de oorkonde van onze verbondenheid met de HEERE en Zijn volk, de doop is het teken en zegel van Gods genadeverbond. Gods eenzijdig verbond verbindt mij, mijn voorgeslacht en mijn kinderen met allen die door Hem in Zijn verbond zijn ingelijfd.


Door Zijn verkiezend handelen ben ik - heiden van komaf - vanaf mijn geboorte ingelijfd in Israël. Gods verbond met Israël draagt ons tot op deze dag. Aan Zijn verbond ontleen ik mijn identiteit. Zijn verkiezend en bevrijdend handelen kan én wil mij in Christus herscheppen tot wie ik voor Hem moet en kan zijn. De doop verplicht mij om kind te worden voor Gods aangezicht en knecht te zijn voor mijn naaste. Om die reden houdt God mij wekelijks voor: ‘Ik ben de HEERE uw God, die U uit Egypteland uitgevoerd heeft!’ Door wedergeboorte kan en mag ik ademen in de leefruimte van Zijn verbond. Zijn wet aan Israël gegeven begrenst mijn door Hem geschonken vrijheid. Israëls geboden onderwijzen mij hoe ik in Christus kan leven tot eer van Zijn Vader. Door Gods verbond met Israël bestaat de kerk der eeuwen.


Met het ontzeggen van de uitverkoren plaats die het Joodse volk door de HEERE onder de volkeren is toegemeten, hebben onze vaderen Israël zijn bestaansrecht willen ontnemen. Dat recht is Gods verkiezing en de enige reden waarom het Joodse volk nog bestaat en zal blijven bestaan, desnoods zonder ons. De vraag hoe wij en onze kinderen in de huidige realiteit ons tot Israël moeten verhouden, kan alleen beantwoord worden vanuit deze verbondenheid met de HEERE, de God van Abraham, Izaak en Jakob, de Vader van onze Heere Jezus Christus. Enkel Gods verbond biedt ons de ruimte om coram Deo onze schuld voor God en onze Joodse naaste te belijden. We mogen zondag 15 november schuld belijden, ondanks alles wat wij en onze vaderen hebben nagelaten en misdaan. Wij mogen erkennen dat wij en onze vaderen voor onze Joodse naaste niet zijn geweest wie Christus uit genade voor ons wilde worden. Dat deze belijdenis klinkt in de ruimte van de kerk beschaamt te meer. Immers, de kerk en het kruis zijn in de loop der eeuwen dé twee symbolen geworden voor elke vorm van lijden dat het Joodse volk door christenen is aangedaan met een beroep op het Nieuwe Testament en in naam van Jezus Christus.

Verbondstrouw

Terugkijkend op ons verleden mogen we tevens erkennen dat wij Gods handelen met Israël de eeuwen door niet begrijpen. Al onze pogingen dienaangaande hebben Israël in levensgevaar gebracht. We beloven ons te bekeren van al onze misplaatste redeneringen, bijvoorbeeld over de oorzaak van Israëls lijden aan de hand van het heidense denkschema van Jezus’ kruisdood - Israëls verantwoordelijkheid - goddelijke wraak - welverdiende straf. Met dit denkschema is Israël in de loop der eeuwen vele malen Gods genade ontzegd. Daarvoor beriepen we ons vaak op de uitroep: ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’ Met een on-Bijbelse uitleg van deze uitroep daar en toen heeft de kerk de eeuwen door geprobeerd om het Joodse volk weg te houden bij de HEERE, Die dit volk uit alle volkeren tot Zijn zoon heeft verkoren (Ex. 4: 22-23). We onthielden onze oudste broer het Evangelie. We negeerden het Bijbelse feit dat de Vader van Jezus Christus Israëls uitroep beantwoord heeft met de toezegging: ‘U komt de belofte toe en uw kinderen en allen die daar verre zijn!’


Wie in dit besef zijn plaats voor God en onder de mensen inneemt, ontdekt dat alleen Gods verbond met Israël hem nog de ruimte biedt om onder het oog van de Vader schuld te belijden voor het achterlaten van zijn oudste broer in de duistere nacht van het lijden; het lijden dat wij het Joodse volk hebben aangedaan. We sloten voor onze oudste broer onze deuren en harten, waardoor we voor hem de weg naar het Vaderhuis barricadeerden. Willen we voorkomen dat onze kinderen dezelfde zonde begaan als hun voorouders, dan zullen we hen moeten voorgaan in het breken met ons duistere verleden én Israël in ootmoed opzoeken met het oog op Gods toekomst.


Wie in dat besef schuld belijdt, breekt voor Israëls God. Te meer daar wij onze woorden, gebeden en liederen aan Israëls Schrift mogen ontlenen, ook nu. Gods Verbondsboek stelt ons in staat om ons te verlossen van ons beschamend zwijgen. De Schrift biedt ons de ruimte van Gods eenzijdige trouw en onbegrijpelijke zondaarsliefde. Zijn goedertierenheid ommuurt ons gebedsvertrek en verleent ons een plaats om onze schuld voor Hem te erkennen. In deze binnenkamer mogen wij belijden: ‘Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben...’ (Joël 2: 13-14).


Dit ‘misschien’ is geen uiting van wantrouwen tegenover Gods trouw. Integendeel, wij pleiten op Zijn verbond en beloften, die Christus in Zijn bloed gefundeerd en door Zijn opstanding bekrachtigd heeft. Ons ‘misschien’ komt wel voort uit het besef dat wij ons blijven in Gods verbond met Israël onwaardig hebben gemaakt. We hebben onze Joodse naaste niet liefgehad als onszelf. Waarom zou Israëls God ons dan nog willen liefhebben? In het licht van ons verleden is het niet meer vanzelfsprekend wanneer de HEERE ons en onze kinderen redt van het moderne heidendom, dat ons overweldigt en ons en onze kinderen de hoop op Gods Koninkrijk wil ontnemen.



Ds. C.P. de Boer is predikant te Sliedrecht (Bethel)