Een joodse stem over Paulus (1)


In de 19e en 20e eeuw zijn een aantal Joden - zoals Martin Buber, David Flusser en Pinchas Lapide - op grond van de Evangeliën bezig geweest met Jezus. Ze probeerden hem een positieve plaats binnen het Jodendom te geven. Die kreeg hij ook. Jezus werd, zo zei men, ‘thuisgehaald’. Van de apostel Paulus wilde men echter niets weten. Hij werd als de verrader van het Jodendom beschouwd. Treffend is een uitspraak van Richard Rubinstein: ‘Jezus, ja; Paulus, nooit!’

Aan dit ‘nooit’ is in Joodse kringen echter een einde gekomen. Een aanzienlijk aantal Joodse geleerden is momenteel bezig Paulus weer thuis te halen. Een daarvan is Pamela Eisenbaum. Zij is als Joodse professor van Bijbelse studies en het vroege Christendom werkzaam op een christelijk onderwijsinstituut in Denver. In haar boek, met de opmerke­lijke titel ‘Paul was not a Christian’ (Paulus was geen christen), geeft ze Paulus zijn plek binnen het Jodendom terug en beschrijft ze zijn roeping naar de volkeren.

De negatieve kijk op Paulus

Eisenbaum begint met te beschrijven waarom veel joodse en niet-joodse uitleggers, om een aantal redenen, geen goed woord voor Paulus over hebben. In de eerste plaats:

  • Vanwege de nadruk op zijn ‘bekering’ en de betekenis die daaraan gegeven wordt.
    De ontmoeting met Jezus op weg naar Damascus wordt door veel christenen ge­zien als een ‘bekering’ die inhield dat Paulus zich van het Jodendom afkeerde en christen werd. Dus: van ‘zondaar = Jood’ tot ‘christen = heilige’, een toegewijde-aan-God. Hij werd de christen bij uitstek. Het christen-zijn verving zo het Jood-zijn.
    Eisenbaum bekijkt de gebeurtenis op weg naar Damascus anders. Door de ont­moeting met de verrezen Jezus werd Paulus geen christen. Integendeel, hij bleef Jood en als Jood leven. Er wordt niet zozeer een bekerings­geschiedenis verteld, maar de geschiedenis van zijn roeping. Paulus werd geroepen tot apostel der heidenen. Hij moest de volken tegen de achter­grond van de aangebroken eindtijd, waarvan Jezus getuigde met de woorden: ‘het koninkrijk van God is nabij ge­komen’, oproepen om de Ene God te erkennen. Alleen door de erkenning van de God van Israël kunnen de volken aan het eindoordeel van God ontkomen, een plek in de toekomende wereld krijgen.

In de tweede plaats:

  • Omdat hij de positieve waarde van de ‘wet’ zou ontkennen.
    De wet zou niet een richtlijn zijn om een waardevol leven voor God te leiden. Integen­deel, de wet was gegeven om te laten zien hoe zondig men was. Paulus stelde zo ‘genade’ en ‘werken der wet’ tegenover elkaar.
    Eisenbaum wijst deze mening af. Zij meent dat deze tegenstelling niet ontstaan is door het nauwkeurig te lezen van wat Paulus in zijn brieven zelf schrijft, maar door de uitleg die later in de christelijke kerk aan zijn woorden gegeven is. Vooral Luther heeft hieraan bijgedragen. Hij voegde aan de woorden van Paulus ‘de rechtvaardige zal leven door geloof’ het woordje ‘alleen’ toe. Daarom lezen, zo meent Eisenbaum, protestantse christenen de brieven van Paulus door de bril van Luther. Erger nog, zij leggen wat over Jezus geschreven is in de evangeliën uit met deze protestantse Paulinische bril op. Dat is ook de reden waarom veel Joodse uitleggers Paulus niet meer als Jood konden aanvaarden. Zij zagen in Paulus een beeld van het christendom waarin mensen hopeloos passief zijn en niet in staat tot een zedelijk goede levenshouding.
    Als je Paulus echter niet door de getekende protestantse bril leest, zie je dat hij zelf altijd uit is blijven gaan van wat God bij de ‘verkiezing van Israël’ en het ‘sluiten van het verbond’ met de daaraan verbonden ‘gave van de Tora’ bij Sinaï voor ogen stond. Het gaat daarin om ‘geloof en gehoorzaamheid’, zoals verwoord in Leviticus 19: ‘Heilig zult gij zijn, want Ik, de HERE, uw God, ben heilig.’
    Het lijkt me goed om te benadrukken dat wat zij bij Luther mist, ja zelfs afwezig acht, namelijk het directe verband tussen geloof en gehoorzaam­heid, door een andere reformator, Calvijn, wel altijd is betuigd. Voor Calvijn bestaat er geen geloof zonder gehoorzaamheid.

Tenslotte:

  • Omdat Paulus volgens veel geleerden zichzelf nogal eens tegenspreekt.
    Hij heeft ons een onsamenhangende theologische erfenis nagelaten, zo menen zij. Eisenbaum illustreert dit door een aantal teksten uit de brieven van Paulus naast elkaar te zetten. Telkens een tekst met een negatieve en één met een positieve uitspraak over de wet, bijvoorbeeld:
    • ‘wij, Joden, weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof in Jezus Christus... immers uit de werken van de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd.’ (Gal. 2:16)
    • ‘Niet de hoorders van de wet zijn immers rechtvaardig voor God, maar de daders van de wet zullen gerechtvaardigd worden.’ (Rom. 2:13)
    • en:

    • ‘En zal hij die overeenkomstig de natuur onbesneden is, maar die de wet volbrengt, u dan niet oordelen, die mét de letter van de wet en de besnijdenis een overtreder van de wet bent.’ (Rom. 2:27)

    • ‘Wat heeft de Jood dan voor op anderen? Of wat is het voordeel van het besneden zijn? Veel, in alle opzichten. Want in de eerste plaats zijn hun de woorden van God toevertrouwd.’ (Rom. 3:1-2)
    Eisenbaum zegt er bij: ‘Hoewel de teksten uit hun context zijn geciteerd, veroorzaken ze toch verwarring over de vraag hoe Paulus’ kijk op de wet is’. Op grond van de hier­boven genoemde redenen concludeerden joodse uitleggers: Paulus heeft zijn Jood-zijn verloochend, het Jodendom verlaten.

Paulus de Jood en zijn speciale roeping

Pamela Eisenbaum ziet dit anders. Zij betuigt dat Paulus een Jood was en dat ook altijd gebleven is. Zij baseert zich op wat door veel theologen beschouwd worden als de ‘echte’ brieven van Paulus: Romeinen, 1 en 2 Korinthe, Galaten, Filippenzen, 1 Thessalonicenzen en Filemon. Ze zegt, dat Paulus als echte Jood:

  • de God van Israël is blijven dienen, de Ene.
    Daarbij benadrukt zij, vanuit haar Joodse gezichtspunt, dat de theologie van Paulus, hoewel Christus een essentieel deel van zijn profetische boodschap is, fundamenteel theocentrisch en niet christocentrisch is. Er is bij hem niet zoiets als een aparte verering van Christus als een tweede God. Bij de opstanding en als Christus een plaats krijgt in de hemel, is het altijd God die handelt. Gebed is er alleen tot God.
  • een afkeer had van afgodendienst.
    De afgodendienst is de grootste zonde van de volkeren en leidt volgens het Jodendom tot andere zonden. (Romeinen 1-2).
  • zich ook trouw aan de Tora gehouden heeft.
    Ze haalt daarbij Filippenzen 3 aan waar Paulus schrijft over zijn blijvende joodse identiteit.

Tegen deze achtergrond gaat Eisenbaum de roeping die Paulus via Jezus van God ontving, om een apostel van de volkeren te zijn, inkleuren. Daarbij voert ze Abraham in, vertelt ze over de betekenis die Christus voor de volkeren heeft en over de plaats van de Tora daarin. In een tweede artikel zal ik daarvan verslag doen.

drs. Kees van den Boogert
Verbonden jrg. 61 nr. 1 (jan. 2017)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden