Spreken - geboren uit het zwijgen

Het boek Job in de relatie van Kerk en Israël


Aanleiding voor het schrijven van dit artikel is het verschijnen van een tweetal boeken, waarin een direct verband gelegd wordt tussen het bijbelboek Job en de lijdensweg van het joodse volk.


De schrijfster van het eerste boek - Het boek Job en de lijdensweg van het joodse volk - is M. Susman (1874-1966), een Duitse messiasbelijdende Jodin. Hoewel haar boek al in 1946 in Duitsland uitkwam, verscheen eerst in 1987 een Nederlandse vertaling.

Het werken aan de vertaling heeft mevr. G.A. van der Spek-Begemann kennelijk geïnspireerd tot het schrijven van haar boek, dat vorig jaar verscheen: Job - het troostboek voor Israël.


In dit artikel geef ik om te beginnen de gedachten van beide schrijfsters weer. Vervolgens stel ik mij voor hun gedachten kritisch te toetsen aan de tekst van het bijbelboek zelf. Biedt het bijbelboek Job inderdaad een - of misschien wel: dé - sleutel voor het verstaan van de lijdensweg van het joodse volk?

Bij de beantwoording van die vraag zal ik mij niet beperken tot de geschriften van beide genoemde auteurs, maar ook enkele andere benaderingen van het boek Job in hun betekenis voor de vragen rond de verhouding van Kerk en Israël de revue laten passeren.

Het boek Job en de lijdensweg van het joodse volk

Allereerst nu de interpretatie van het boek Job van mevr. M. Susman.

Zij leest dit bijbelboek in 1946 ook onder de indruk van de Shoah, maar het eigene van haar benadering is dat zij in dit bijbelboek de weg van God met Israël in alle lijden tracht te verstaan.


Evenals het leven van Job werd ook het bestaan van Israël aanvankelijk gekenmerkt door een zegen en voorspoed, door een leven in de glans van Gods verbond en liefde. Maar in de geschiedenis heeft zich de haat tegen Israël al spoedig gemanifesteerd. Een haat - zo ontleent zij aan Job 1 en 2 - die zijn oorsprong niet heeft in de zichtbare wereld, maar in de satan, die zich overigens niet laat zien, maar zich verschuilt achter het handelen van mensen.

Maar laat God dat dan maar allemaal toe? Hoe moeilijk te begrijpen ook, stelt mevr. Susman toch dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord, al moet eraan toegevoegd dat de HERE God wel een grens stelt tot hoe ver satan kan gaan.

Maar er kan nog meer gezegd , nl. dat God er een bedoeling mee heeft. Net als Job lijdt Israël niet enkel om eigen, persoonlijke of collectieve schuld. Die persoonlijke schuld is er wel, maar het vormt niet de verklaring van wat Israël overkomt (31). Nee, er komt in het lot van het joodse volk - evenals in het bijbelboek Job - iets aan het licht van het geheimenis van het plaatsbekledende lijden. Israël boet in de ballingschap tegelijk voor eigen schuld en voor de oerschuld van het menselijk geslacht (40).

Wat zichtbaar wordt in Israëls weg, is de vloek. Maar het gaat door diepten van dood heen naar het leven toe (71). Dat is Gods weg met Israël, uitgebeeld in het leven van Job.


Hoe ziet mevr. Susman nu de plaats van Christus in dit geheel? Zij meent dat de komst van 'de waarheid Gods in de gestalte van Christus' (66) een splitsing in Israël heeft teweeggebracht. Een deel heeft Hem aangenomen en zijn boodschap de wereld ingedragen - om tenslotte in de kerk op te gaan. Het andere deel wees omwille van de wet Hém af, die de vervulling van de wet is. De wet was de kern, waaraan zich de splitsing voltrok. Nee, dit andere deel valt niet samen met het gehele joodse volk - het zijn slechts diegenen, die aan de wet vasthouden en daarmee aan de hoop op God.

Door het lijden heen wekt de satan in dat Israël, dat in alle weerloosheid vasthoudt aan de wet, die hoop, die niet beschaamd maakt. Het kwaad kan niet zegevieren, omdat de satan niet in staat is het geheim van de genade te doorgronden, waarin en waardoor de HERE Job staande houdt. Uiteindelijk zal dit 'messiaanse geheim', dat in Israël ligt besloten - hoewel het door de meerderheid van het joodse volk niet gezien en herkend wordt - en dat de diepste kern is van de menselijke existentie, aan het licht treden, en dan zal de breuk tussen Israël en de gemeente uit de volkeren geheeld zijn.


Het is niet eenvoudig de even boeiende als speculatieve gedachtengangen van mevr. Susman te volgen. Stellig zijn er vraagtekens te plaatsen bij de messiaanse betekenis, die zij aan het volk Israël toekent. Maar dat neemt niet weg, dat zij er terecht aandacht voor vraagt of er vanuit het boek Job licht valt op het lijden van het joodse volk door de eeuwen heen - en zeker ook in deze eeuw! En ook die andere vraag is het overwegen waard: is er een relatie tussen het boek Job en het plaats-bekledend lijden van Christus?

Elihu en Job: Kerk en Israël?

Mevr. G.A. van der Spek-Begemann is bij het vertalen kennelijk zo onder de indruk van het boek van mevr. Susman gekomen, dat het haar ertoe heeft geïnspireerd op het daarin aangesneden thema verder door te denken.

De vraag wie Job is, is voor haar een sleutelvraag (17). Zij is van gedachte dat Job een Jood is, terwijl de drie 'vrienden' de vertegenwoordigers van de volkeren zijn. Daarnaast is Elihu er ook nog - en we moeten zijn eigen plaats in dit bijbelboek niet over het hoofd zien.

Hij ontbrandt in toorn jegens de 'vrienden', omdat zij zonder enig bewijs Job voor schuldig hielden. Anderzijds wordt hij ook boos op Job, niet omdat Job zich rechtvaardig achtte tegenover de beschuldiging van zijn 'vrienden', maar omdat hij zich 'in zijn recht achtte tegenover God en Hem eerder onrechtvaardig achtte dan zichzelf' (35). Dat is het gelijk van Elihu tegenover Job. Maar het probleem van Elihu is dat hij - net als de andere drie 'vrienden' - niet luistert naar Job.


Elihu staat in de gedachtengang van mevr. Van der Spek voor de kerk, die dichter bij Job staat dan de drie 'vrienden'. Opvallend is, dat de HERE wel de drie 'vrienden' kritiseert, maar Elihu niet (41).

Mevr. Van der Spek ziet de opdracht van de Kerk t.o.v. het joodse volk daarin dat zij Israël troost en net als Ruth zegt: 'uw volk is mijn volk en uw God is mijn God' (128). Die opdracht heeft de Kerk schandelijk verwaarloosd, omdat zij zich boven Israël is gaan verheffen. De Kerk moet daarom openlijk - als Kerk - haar schuld tegenover het joodse volk belijden, nl. dat zij zich niet slechts heeft ingedrongen tussen de HERE God en Zijn volk, maar ook mede schuldig is 'de poging tot moord op Gods eigen volk' (142v).

Zo bevinden Kerk en Israël zich in haar gedachtengang niet op twee aparte wegen - de twee wegenleer wordt door haar afgewezen - 'maar twee gestalten bevinden zich op Dezelfde Weg, die de weg is van God met Zijn schepping in Christus' (118).

Zoals God Zichzelf aan Job openbaart, zo zal ook Christus zich in onze geschiedenis Zelf aan zijn broeders, aan Israël, bekendmaken. De kerk moet daar niet tussen (willen) komen, maar Christus dienen door erkenning van en diakonale solidariteit met het volk en de staat Israël.


Hoeveel waars en waardevols dit betoog van mevr. Van der Spek ook bevat, toch is het geheel meer speculatie dan vrucht van nauwkeurige exegese. Neem alleen al haar stellige bewering dat Job een Jood was - een bewering, die een wezenlijke stut vormt voor haar betoog, maar die zij toch niet waar kan maken. Zo heeft zij bijvoorbeeld Ezechiël 14:14 wel gelezen (17), maar gaat zij eraan voorbij dat Job daar in één adem met twee níet-Joden genoemd wordt (Danel is niet de Daniël van het bijbelboek), hetgeen vele uitleggers ertoe doet neigen te menen, dat Job geen Jood is geweest.

Het boek Job in de joodse traditie

Een vraag, die in dit verband opkomt, is: hoe heeft men Job geïnterpreteerd in de joodse traditie?

Opvallend is dat men zich aanvankelijk aan het spreken van Job geërgerd moet hebben. In ieder geval heeft men vrijmoedig de nodige wijzigingen aangebracht!

Heel interessant is het bijvoorbeeld om te lezen hoe in Het testament van Job, een joods geschrift uit de tijd ergens tussen ong. 100 v.Chr. en 150 n.Chr., waarvan onlangs een Nederlandse vertaling verscheen, Job op zijn sterfbed achteromziet en zijn levensverhaal vertelt. Job zou vlakbij een afgodentempel hebben gewoond en in een nachtelijke openbaring te horen hebben gekregen, dat niet de ware God, Schepper van hemel en aarde, daar werd aanbeden, maar de satan! Als Job daarop de afgodstempel verwoest, krijgt hij het met de satan aan de stok. Dan volgt een beschrijving van de ellende, ongeveer zoals die in ons bijbelboek Job overkomt, maar er zijn ook verschillen. De belangrijkste zijn wel, dat (1) de diepste pijn van het bijbelboek Job is weggenomen: Job weet hier dat hij het met de satan te doen heeft, en ook dat God aan zijn kant staat. De aanvechting en de moeite van het bijbelboek Job zijn verdwenen! Bovendien (2) zitten de 'vrienden' er in het Testament van Job volstrekt naast: zij hebben alleen oog voor het aardse bezit, dat Job moet missen, terwijl Job zelf geheel gericht is op de hemelse hoop.


Wanneer we willen weten hoe men het bijbelboek zelf in de joodse traditie is gaan plaatsen, kan het verhelderend zijn de vraag te stellen bij welke gelegenheden men naar de boodschap ervan luistert. Daaruit blijkt er toch iets van hoe men dit bijbelboek heeft verstaan.

Allereerst heeft men het in de tempel aan de vooravond van Grote Verzoendag voorgelezen aan de Hogepriester. 'Het ging erom hem voor te bereiden op de gedachte aan de dood, uitgerekend op het moment dat hij Gods vergiffenis ging afsmeken in het Heilige der Heiligen.' (Wiesel & Eisenberg, 13).

Daarnaast las men Job op Tisja be Av, de verjaardag van de verwoesting van de tempel. Op die dag studeert men in de synagoge geen Tora, maar alleen teksten die tot rouw oproepen, waaronder dus het boek Job.

Tenslotte heeft het boek Job een plaats in tijden van persoonlijke rouw. De bekende tekst 'de HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des HEREN zij geloofd' (Job 1:21) wordt bij iedere joodse begrafenisplechtigheid gelezen (N. Mayer-Hirsch, Het huis van de levenden, 32 en 87-90).

We kunnen uit dat alles afleiden, dat men dit bijbelboek verstond (1) als uitdrukking van de broosheid en vergankelijkheid van het menselijk bestaan, en daarnaast toch ook (2) een relatie gelegd heeft met de menselijke schuld voor God. Ik kom daar op terug.

Job als zondebok?

Maar nu het bijbelboek zelf. Bevat het bijbelboek Job een blauwdruk van Gods weg met Israël en de Kerk?

Wanneer we daar vraagtekens bij plaatsen, wil daarmee niet gezegd zijn dat het geen licht werpt op de weg van Israël. Het kan om te beginnen niet ontkend worden, dat we in het bijbelboek Job veel kunnen herkennen van wat mensen mensen aandoen, en zeker ook van wat het joodse volk door de eeuwen heen heeft moeten lijden.


De Franse geleerde R. Girard heeft op dit aspect van het bijbelboek Job de nadruk gelegd - zonder overigens te verwijzen naar de lijdensweg van het joodse volk. Maar dat ontneemt ons niet het recht die lijn te trekken. In zijn boek De aloude weg der boosdoeners illustreert Girard zijn theorie over het 'zondebokmechanisme' aan het bijbelboek Job. Het zoeken van een 'zondebok' ziet Girard als een algemeen-menselijk verschijnsel, dat terug te vinden is in alle samenlevingen.

Hoe wordt het nu zichtbaar in het boek Job? Girard is van gedachte dat Job een heel vooraanstaande plaats moet hebben verworven in het centrum van de macht van de plaatselijke politiek. Tegelijk stond hij in hoog aanzien bij de mensen en werd hij gedragen door de volksgunst (63vv). De hoofdstukken 29 en 30 spreken in dit opzicht duidelijke taal. Maar er is in het leven van Job iets gebeurd. Girard meent, dat niet Jobs ziekte of ongeluk het keerpunt geworden is. De oorzaak moet elders gezocht worden. Job stond 'zo bovenmate in de gunst van het volk ... dat het dicht bij afgoderij kwam.' (20) De omslag is niet veroorzaakt door Jobs ongeluk of zijn ziekte, maar 'door het vallen uit de gunst in de ongenade van precies dezelfde mensen' (20) die hem eerst op een voetstuk plaatsten.

Hoe heeft dat kunnen gebeuren? Nu, eerst hebben Jobs rivalen - de drie 'vrienden' - zich aan Job opgetrokken; ze hebben in alle toonaarden betuigd dat hij het lichtende voorbeeld was van een goed en gezegend mens. De massa's zijn hen in die verering gevolgd. Maar de bewieroking van Job door de 'vrienden' had als diepste motief de wens om zelf de plaats van Job in te nemen. Zo'n verering heeft daarom de neiging om te slaan in onverzoenlijke haat (64). Ze hebben erop geloerd of Job een misstap zou doen, en toen die kwam heeft men hem tot zondebok gemaakt, op wie de massa's hun woede konden botvieren.

Daar blijkt nu, dat de diepste menselijke drijfveer het geweld is. Nu is die geweldspiraal niet met het blote oog zomaar te zien. Het verraderlijke ervan is dat mensen hun diepste motieven verhullen - ook voor zichzelf. Ze doen dat door het geweld een sacraal tintje te geven. Men doet dat bij voorkeur door de woede in zulke situaties - het gebeurt ook in de dialogen tussen Job en zijn 'vrienden' - te tracteren als de wil van God.

Het specifieke en bijbelse van het bijbelboek Job is dan dat Job weigert het spel mee te spelen. In de marxistische showprocessen van deze eeuw heeft de wereld tot haar verbijstering de slachtoffers zichzelf zien beschuldigen. Girard verklaart dat daaruit dat men overstag ging voor de psychologische druk, omdat anders de woede van de volksmassa's ondraaglijk zou zijn geworden. Maar Job weigert zichzelf te beschuldigen. Hij geeft niet toe. Dat is zijn grootsheid.


Ontegenzeggelijk heeft Girard iets wezenlijks gezien. Hij kan ons daarom veel leren over het zondebokmechanisme, met de bijbehorende volkswoede - zeker ook die tegenover het joodse volk. Er wordt voor de verklaring van de jodenvervolging door de eeuwen heen, en vooral in onze eeuw, veel gezocht naar antisemitische tendensen in de christelijke theologie en zelfs in de Bijbel. Maar Girard kan ons helpen een andere vraag te stellen: ligt het wel aan de 'harde God' van de drie 'vrienden' of ligt daar iets anders onder - iets, dat de aandrijvingskracht is van een spiraal van geweld?

Een belangrijke verdienste van Girards interpretatie van het bijbelboek Job is dat hij de zonde blootlegt als wens God en de naaste te vernietigen. Is dat inderdaad niet het eerste, wat we moeten zeggen, als het erom gaat om de oorzaak van de Shoah (=de Grote Vernietiging van het Joodse volk in o.a. Auschwitz) te duiden? Zonder dat ons dat overigens ontslaat van de opdracht te zoeken naar eventuele antisemitische trekken in de christelijke traditie?


Toch kan Girards uitleg van het bijbelboek Job niet bevredigen.

Allereerst: in zijn pogen de menselijke oorzaken van het geweld op het spoor te komen, laat hij de eerste hoofdstukken, waarin de gesprekken tussen de HERE en de satan staan opgetekend, buiten beschouwing - en ook het slot van Job. Maar niet alleen negeert hij die gedeelten - hij verklaart ze zelfs tot niet behorend bij het bijbelboek en strijdig met de diepste intentie ervan (19)! Daarom heeft hij geen oog voor de diepste vraag van het boek Job: de relatie van God en het lijden. Hij moet het antwoord van de HERE God aan Job wel als een uitvlucht, een schijnmanoeuvre, kenmerken (169vv).

Bovendien moet hij om zijn opvatting staande te kunnen houden ook het nodige in de tekst inlezen: nergens lezen we immers iets van een misstap van Job! Wie het bijbelboek recht wil doen, moet erkennen dat het allemaal niet is begonnen met een misstap van Job, maar toch met het onheil dat hem trof. Tenslotte is het voor mij de vraag of Auschwitz kan worden verklaard vanuit het 'zondebok-mechanisme' Is deze uitbarsting van haat tegen het joodse volk daarvoor toch niet te uniek en te fel? Moet de oorsprong van de haat tegen dit volk toch niet nog ergens anders gezocht worden?

Girard heeft gelijk, dat hij oog vraagt voor het kwaad, dat we als mensen elkaar aandoen er wat daarin openbaar komt van onszelf, maar ik kan niet met hem meegaan, als hij voor de oorsprong van het kwaad enkel oog heeft voor wat in alle samenlevingen aan geweld leeft. Er is iets bijzonders aan de hand met de haat jegens het joodse volk...

De God van Job en Auschwitz

De vragen die Girard laat liggen komen wel aan de orde in het boek dat Elie Wiesel enkele jaren geleden in samenwerking met de opper-rabbijn van Parijs, Josy Eisenberg, heeft geschreven: Job of God in storm en wind.

Wiesel is zelf een overlevende van Auschwitz en het is niet zonder reden dat men hem wel de 'Job van de moderne tijd' heeft genoemd. Hij leest - hoe kan het ook anders - Job als boek dat over zijn generatie gaat (11,59). Zonder dat hij telkens verwijst naar de Shoah, is de herinnering eraan toch op iedere bladzijde present, al kan ook het bijbelboek Job niet een echte weergave zijn van wat men in de Shoah heeft meegemaakt (196v).

Hoewel Job in de visie van Wiesel een niet-jood is, noemt hij het toch een door en door joods boek (17), en herkent hij in diens levensweg de lijdensgeschiedenis van het joodse volk (11, 13). Alleen - anders dan mevr. Van der Spek leest hij dit bijbelboek niet als een blauwdruk van Gods weg met Israël en de Kerk. Dat gaat hem kennelijk te ver, omdat dat er wel toe moet leiden dat men de verbijstering over het lijden van het joodse volk wegretoucheert, door er een zin in te leggen. Bovendien wil hij in Job niet alleen het joodse lijden herkennen. Het is kenmerkend voor deze winnaar van de Nobelprijs voor de vrede dat hij erop wijst dat wat het joodse volk is aangedaan ook met de gehele mensheid kan gebeuren (15). Het gaat in Job om het universele lijden van de mens.

Wiesel en Eisenberg zien niet in het zondebok-mechanisme de kern van het boek Job, maar in het geding tussen Job en God. Vooral Wiesel legt er de nadruk op dat het bijbelboek Job onze godsbeelden afbreekt - het vertelt ons vooral hoe God niet is. Hij zet zich af tegen alle verklaringen, en is op zoek naar een eigen verstaan van dit bijbelboek. Afwisselend ligt hij nu eens Jobs 'vrienden', dan weer met Job zelf en vooral ook met God overhoop.

Maar hoe dan ook - God is voor Wiesel niet een theologische gedachte, die we naar believen kunnen bijschaven. Hij is de levende God. In een interview met Rex Brico (Elsevier 23-12-89) wordt Wiesel de vraag voorgelegd, wat hij denkt van de uitspraak van D. Sölle, nl. dat we na Auschwitz ons God niet meer kunnen voorstellen als tegelijk goed en almachtig. Het is volgens haar één van tweeën. Wiesel wijst dat ondubbelzinnig af en vervolgt dan: 'Ik heb heel wat geprotesteerd in mijn leven, tegen de wereld en ook tegen God. Maar altijd vanuit mijn geloof. (...) God is God. De rest is voor mij een vraagteken.' En is het niet in de lijn van Job als hij opmerkt: 'De tragedie (van Auschwitz) was zo onvergelijkbaar en ook Gods rol erin was zo veel groter dan we ons kunnen voorstellen, dat mij niets anders rest dan een overweldigend gevoel van ootmoed'?

Het boek Job - een beroep van God op God

We hebben een aantal interpretaties van het boek Job de revue laten passeren. We hebben gezien dat het een gevaar is om te veel te willen zeggen, d.w.z. een verklaring te geven van het raadsel van het lijden, die meer zegt dan de bijbel zelf doet.


Hoe komt God nu ter sprake temidden van dit lijden? Als het lijden over Job komt, horen we de aanstootgevende klachten van Job, die scherp afsteken tegen de keurige vroomheid van de 'vrienden'.

Gaandeweg spitsen de vragen zich toe in het boek Job. Eerst is er het gesprek tussen Job en zijn 'vrienden' over God. Als Jobs 'vrienden' hem proberen te overtuigen dat het lijden aan zijn persoonlijke schuld moet worden toegeschreven keert Job zich meer en meer van de 'vrienden' af - en richt zich tegen God.

Het wonderlijke is nu dat Job in zijn verzet tegen God naar Hem wordt toegedreven. Eerst uit zich dat als Jobs schreeuw om een bemiddelaar of scheidsrechter (Job 9:33), dan - midden tussen de felste klachten - als de roep om een Getuige en Pleitbezorger in de hemel (16:19) en tenslotte vindt het zijn climax in hoofdstuk 19, waar Job uitroept: 'Ik weet, mijn Losser leeft... en ten laatste zal ik uit mijn vlees God aanschouwen' (19:25-26).

Waar de 'vrienden' God denken te 'vangen' in een sluitende theorie en alleen maar hun onaantastbare zekerheden ten beste geven, houdt Job tegen God aan God vast. Job kan groeien in geloofskennis, omdat hij - anders dan de 'vrienden' - bereid is zijn gedachten over God te laten bijstellen door wat hij ondervindt.


Deze laatste gedachte wordt goed verwoord in het boekje van mevr. E. van Wolde, Meneer en mevrouw Job - Job in gesprek met zijn vrouw, zijn 'vrienden' en God (158) - een boekje waarin gepoogd wordt de teksten voor zichzelf te laten spreken.

Het bijbelboek Job en de ontmoeting met Israël

De titel van dit artikel luidt; 'Spreken geboren uit het zwijgen'. Daarin heb ik getracht uit te drukken wat het bijbelboek Job kan betekenen in onze ontmoeting met Israël.


De 'vrienden' van Job beseffen niet dat er een tijd van zwijgen is - ten overstaan van wat Job allemaal is overkomen. Ze laten hun theorieën op hem los, zonder ook maar enigszins te peilen wat Job doormaakt. Zeker - zij houden zeven dagen en zeven nachten hun mond (2:13), maar als Job zijn eerste woorden heeft gesproken, blijkt dat de 'vrienden' allang hebben zitten popelen om hun gedachten tegen Job in te brengen (hfdst 4).

Zo moet en kan het dus niet in de ontmoeting met Israël vandaag. De Goerees zijn hopelijk de laatsten, die vanuit de Bijbel een verband tussen de schuld van Israël en het lijden van Auschwitz hebben proberen te leggen.

Girard vraagt terecht aandacht voorde menselijke aard, de geweldspiraal. Niemand kan iets zinnigs over Auschwitz beweren, zonder daar te beginnen, al zal men in de vraag naar de oorsprong van het kwaad dieper moeten boren dan Girard doet.


Anderzijds gaat het ook te ver om met behulp van het bijbelboek Job een positieve zin toe te kennen aan de lijdensweg van Israël. Ik geloof dat uitgerekend het boek Job ons dat verbiedt. Er is geen reden om aan Auschwitz de titel 'het Golgotha van onze eeuw' toe te kennen, waarheen op een bepaalde manier de gedachten van mevr. Susman toch tenderen.

Betekent dat in mijn gedachtengang dat er geen enkel verband is tussen het boek Job en het plaatsbekledend lijden en sterven van Christus? Nee, dat is er wel, maar anders dan mevr. Susman het ziet.

Eerder kunnen we aanknopen bij het verstaan van dit boek in de joodse traditie, zoals ik die hierboven heb geschetst. In hoofdstuk 42 lezen we dat de HERE de 'vrienden' aanraadt om Job te vragen voor hen te bidden. Opvallend is dat Job hier door de HERE 'mijn knecht' genoemd wordt. We kennen die term uit Jesaja 53, het bekende hoofdstuk over de 'lijdende knecht des HEREN', waarin het Nieuwe Testament de weg van Jezus herkent. Waar Job zelf boete moet doen en de 'vrienden' brandoffers moeten brengen, heeft Christus geleden zonder te zondigen en zichzelf als offer voor de zonden der wereld gebracht. De diepste boodschap van Job wordt niet in het bijbelboek zelf onthuld, maar de lezer wordt aan het slot van Job boven het boek zelf uit gewezen.


Tenslotte heeft Job 19 ons wellicht ook het nodige te zeggen, waar het gaat om de relatie van Kerk en Israël. Mevr. Van der Spek wijst er terecht op, maar zij betrekt het onmiddellijk op Gods weg met Israël en de kerk. Het is echter de vraag of dat zo mag, en zeker is het niet het eerste wat op grond van dit hoofdstuk gezegd kan worden. We lezen daar dat Job gelooft dat hij 'uit dit mijn vlees ... met mijn eigen ogen ...' God zal aanschouwen.

Daar ligt iets heel wezenlijks in uitgedrukt, nl. dat er een grens is gesteld aan ons redeneren en theologiseren. Het echte antwoord geven niet wij - dat geeft God, de HERE, Zelf. En het zal niet een vreemd antwoord zijn, maar Job zal zien 'met eigen ogen'.

Toegepast op de lijdensweg van Israël kan het ons ook tot bescheidenheid en ootmoed stemmen. Er gebeurt vandaag iets tussen God en Israël, en er klinkt de vraag naar het lijden van Israël en Gods aanwezigheid daar. We kunnen alleen maar hopen en bidden dat de HERE God Zichzelf doet kennen aan Israël, op de wijze zoals Hij het alleen kan. Een antwoord is er niet, maar wel een besef van een machtige tegenwoordigheid van de HERE en een kennen van Hem, dat daarin is gegrond.

Mogen we met mevr. Van der Spek zover gaan, dat we in deze woorden horen, dat Israël in Jezus de Messias zal herkennen? En dan niet door onze ogen, d.i. van onze redenering, maar 'met eigen ogen', en ook op deze aarde, vanuit de geschonden existentie van Israël: 'uit dit mijn vlees'?

Mevr. Van der Spek is er heel stellig in. Ik zou echter niet verder durven en willen gaan dan te eerbiedigen, dat God in het lijden van Job hem niet loslaat, maar brengt tot de hoop op de Losser, die leeft - en wiens gestalte aan de grenzen van dit bijbelboek al enigszins zichtbaar worden. Het gaat te ver om te doen alsof het boek Job ons een blauwdruk biedt van Gods weg met Israël en de kerk, maar het is wel een bron van beloften voor Israël.


Het zou goed zijn, als de Kerk zou beseffen, dat het in de omgang met God niet altijd gaat om een spreken, alsof de kennis van God ons ter beschikking zou staan, en wij als Kerk Gods wegen met ons persoonlijk en met Israël als volk in alle helderheid zouden zien en verstaan.

Er is (1) een spreken, dat te vroeg komt en Gods antwoorden in de weg staat.

Er is (2) ook een ander spreken, dat niet voor zijn beurt praat. Dat niet woorden uitbraakt, waar geen woorden voor zijn. Dat inderdaad troost, door naast de ander te staan in het lijden en omhoog te wijzen. Dat zijn diepste kracht heeft in het pleiten op Gods beloften.

En tenslotte (3) is er dan toch een spreken, dat geboren wordt uit het zwijgen. Het is geboren uit het antwoord, dat God alleen geeft en kan geven. 'Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken.' Dit zwijgen en spreken van de vreze des Heren, geboren uit de levende omgang met de HERE, de God van Israël, zou dat niet juist en vooral gelden in de ontmoeting van Kerk en Israël?

Literatuur, waarnaar verwezen wordt

  • R. Girard, De aloude weg der boosdoeners. Kok, Kampen, ing. 201 blz., ƒ31,75.
  • Nechama Mayer-Hirsch, Het huis van de levenden - Beth Hachajiem. Joodse gebruiken bij de dood, Ten Have, Baarn ing. 111 blz. ƒ19,90.
  • J. G. Schenderling/L. Cozijnsen, Het testament van Job / Het testament van Salomo, Kok, Kampen 132 blz. ƒ29,50.
  • G.A. van der Spek-Begemann, Job - het troostboek voor Israël, Boekencentrum, 's Gravenhage, ing. 152 blz. ƒ22,50.
  • M. Susman, Het boek Job en de lijdensweg van het joodse volk. Kok, Kampen, ing. 127 blz. ƒ22,90.
  • Elie Wiesel / Josy Eisenberg. Job of God in storm en wind, Gooi & Sticht, Hilversum, ing. 400 blz. ƒ37,50.
  • E. van Wolde, Meneer en mevrouw Job. Job in gesprek met zijn vrouw, zijn vrienden en God, Ten Have, Baarn, 166 blz. ƒ27,50.

dr. Gerard den Hertog
Vrede over Israël jrg. 36 nr. 2 (apr. 1992)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel