En toch niet gedoofd...

naar aanleiding van het Joodse Chanoeka-feest

Het levenslicht

Ooit kreeg ik van iemand een brochure over de zeven feesten van Israël. De schrijver, Zola Levitt, is een Amerikaanse Jood, die de Here Jezus belijdt als de Messias van Israël. In zijn brochure geeft hij blijk van een interessante visie. Hij vergelijkt de Joodse feestkalender met de ontwikkeling van een zwangerschap. Een bevriend gynaecoloog rekende hem voor: een zwangerschap tel je vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie. Op de veertiende dag van de eerste maand komt een eitje los. Op diezelfde dag - constateert Levitt - viert Israël met Pesach het begin van het nieuwe leven (Lev. 23:5)!

Vervolgens moet snel, binnen 24 uur, bevruchting plaatsvinden. Zo is er de dag na Pesach het feest van de ongezuurde broden, als symbool van de haast waarmee Israël zijn verlossing tegemoet moest gaan (Lev. 23:6). Tussen twee en zes dagen daarna komt de innesteling in de baarmoeder tot stand. Binnen diezelfde termijn begint Israël het feest van de eerstelingen (Lev.23:10 e.v.). Dat loopt uit op Pinksteren (Lev. 23:15). Pinksteren komt van Pentecost, ‘de vijftigste’. Op die dag brengt de Jood de eerste vruchten in de tempel, om vast de hele oogst aan de HERE toe te wijden. Rond de vijftigste dag zijn bij een zwangerschap de trekken te herkennen van een menselijk embryo: belofte van een heel nieuw mensenleven, toe te wijden aan de Schepper.

Zoals er daarna pas weer in de zevende maand van een heel belangrijk feit sprake is, zo moet Israël tot het begin van de zevende maand wachten op het volgende feest (Lev. 23:24): de dag van de bazuin. De bazuin roept allen naar de tempel om zich te verootmoedigen. Levitt ziet een parallel in de ontwikkeling van het gehoor bij een kind: aan het begin van de zevende maand.

Rond de tiende van de zevende maand schijnt een kind zelfstandig zuurstof te kunnen opnemen in het bloed. Op die dag is het de Grote Verzoendag (Lev. 23:27) met zijn bloedsymboliek.

En het loopt allemaal uit op het Loofhuttenfeest, op de vijftiende van de zevende (Lev. 23:34). Het feest van de levensvatbaarheid van Israël, - zelfs in de woestijn - doordat de HERE het Zijn adem had ingeblazen. Halverwege de zevende maand wordt een kind geacht een verantwoorde mate van levensvatbaarheid te hebben, omdat het dan zelfstandig moet kunnen ademhalen.

Zoals een kind rijpt om het levenslicht te aanschouwen, zo rijpt zich de Joodse feestkalender naar steeds helderder stralend licht.

Het tempellicht

Het is vanuit zijn gedachtengang logisch, dat Levitt ook het chanoeka-feest nog noemt. Dat ziet volgens hem op het eeuwige leven, dat ieder mens beloofd wordt. Chanoeka is in elk geval een echt lichtfeest. Hoewel het niet in Leviticus 23 wordt genoemd, en in het hele Oude Testament zelfs nergens voorgeschreven, viert Israël het chanoeka-feest wel al eeuwenlang. De Here Jezus heeft het meegevierd. Want als in Johannes 10:22 ‘het Vernieuwingsfeest’ wordt genoemd, is daarmee het Joodse Chanoeka bedoeld.


Iets over de historische achtergrond. Na de terugkeer uit de ballingschap werd in Jeruzalem de verwoeste tempel herbouwd en de tempeldienst hersteld. Toch gaat het bij Chanoeka niet om die vernieuwing. Na de Perzische koning Cyrus kreeg de Griek Alexander de Grote het in de wereld voor het zeggen. Toen hij in 323 voor Christus stierf, werd zijn rijk verdeeld onder zijn zonen. De invloed van de Griekse cultuur bleef dus. Zo liet de koning van het Syrische deel, Antiochus Epifanes, in de tempel te Jeruzalem een beeld van Zeus, de Griekse oppergod, plaatsen. Hetgeen de recht­geaarde Joden (de ‘chassidiem’) natuurlijk een doorn in het oog was. Onder leiding van de gebroeders Makkabi vond een opstand plaats. Judas de Makkabeeër verjoeg de Syrische legers en trok op 25 kislev van het jaar 165 voor Christus als overwinnaar de tempelstad binnen. In het apocriefe boek 1 Makkabeeën (4:36-51) valt hierover te lezen.


Eén van de dingen, die Judas deed, was het licht weer laten ontsteken. Het licht op de menorakandelaar, die in het heilige altijd hoorde te branden. Er is aan dit feest een legende verbonden. Er zou namelijk nergens meer gewijde olie zijn geweest om het licht te ontsteken. Eén kruikje werd nog gevonden, voldoende voor één dag. Als door een wonder bleef de kandelaar acht dagen branden, tot er nieuwe, gewijde olie beschikbaar was. Sindsdien viert Israël vanaf 25 Kislew acht dagen lang chanoeka. Het is door Gods goedheid de heidenen niet gelukt het licht van de menora voorgoed te doven. En hij brandt nog...


Zowel in de synagoge als thuis worden op dit feest lichten ontstoken. Elke dag een lichtje meer. Samen met een speciale lamp - de sjamasj: ‘dienaar’ -, waarmee de andere worden aangestoken. De menora, of voor dit doel speciaal gemaakte chanoeka-lamp moet op een zichtbare plaats branden. Bij veel Joodse gezinnen staat hij in de vensterbank. De hele wereld moet weten, dat God het licht van Israël brandend houdt.


De laatste decennia schijnt het chanoeka-feest steeds uitbundiger te worden gevierd. Het is natuurlijk zeer de vraag, of de reden daarvoor geestelijk van aard is. De actuele politieke situatie zal een stevig woordje meespreken. In elk geval zoekt men op dit winterfeest in gezinsverband gezelligheid en er worden cadeautjes uitgedeeld.

Het Licht des levens

Nog even terug naar Zola Levitt. Het wordt allemaal nog mooier, als je bedenkt, wanneer de Joodse feestkalender begint. Dat staat nooit helemaal vast maar vaak zo tussen half maart en half april. Dat betekent, dat Chanoeka meestal valt tussen eind november en eind december (dit jaar vanaf 30 november). Vandaar, dat Johannes bij de viering van het Vernieuwingsfeest vermeldt: ‘het was winter’ (Joh. 10:22b). Maar het wordt dan wel heel verleidelijk bij de Joodse feestkalender niet alleen te denken aan de geboorte van een kind maar van hét Kind, onze Here Jezus Christus. De parallel van het licht van Chanoeka met de lichtjes van ons Kerstfeest maakt de verleiding alleen maar groter. Levitt valt dan ook voor de verleiding. Zei Jezus niet, dat Hij het Licht der wereld was, en dat wie Hem volgde het licht des levens zou hebben?


Aan het eind zegt Levitt, dat het hem verbaasd heeft, dat hij zijn brochure onder eigen beheer uit moest geven, omdat er geen uitgever voor te vinden was. Mij verbaast dat veel minder. Zijn visie is even lumineus als dubieus. Al is het alleen maar vanwege het feit, dat de Here Jezus zeer waarschijnlijk niet in december maar in het voorjaar geboren is. En dat de lichtjes van Kerst historisch gezien vooral te danken zijn aan het Romeinse zonnewendefeest. Het valt zelfs niet uit te sluiten, dat via het Europese Jodendom een aantal ‘heidense’ kerstelementen in het Joodse chanoeka-feest terecht zijn gekomen.


Zeker vinden we in de Here Jezus ook de vervulling van het Chanoekafeest. Niet direct via de lijn van het licht. De Here Jezus zegt inderdaad, dat Hij het Licht der wereld is (Joh. 8:12) maar dat zegt Hij niet op het Chanoeka-feest. De vervulling mogen we in eerste instantie zoeken in de lijn van de tempel. Om de herinwijding van de tempel ging het de gebroeders Makkabi immers? De Heiland heeft gezegd: ‘Meer dan de tempel is hier’ (Matt. 12:6). Toen Hij stierf aan het kruis, werd hét offer gebracht en werd de tempel overbodig. Omdat Hij ‘vernield’ was, hoeft de tempel nooit meer vernieuwd. Door de uitstorting en inwoning van Zijn Geest mag nu de gemeente een tempel zijn (1 Cor. 3:16) en zelfs ieder, die gelooft (1 Cor. 6:19).


Intussen zijn we toch ook dankbaar, dat het licht van de menora - als symbool van Israëls voortbestaan - niet is gedoofd. Nog ontvangt Israël de tijd om net als Zola Levitt in Jezus van Nazareth de Messias te erkennen. Hij, die meer is dan de tempel. Hij, die het Licht is. Niet uit olie. Zelfs niet uit olie, die niet ophoudt. Hij is Licht uit Licht.

ds. Han Schenau
Vrede over Israël jrg. 46 nr. 5 (dec. 2002)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel