Tien mannen en de slip van een joodse man

Schriftstudie n.a.v. Zacharia 8:23

De vastentijd ten einde

Zacharia profeteert evenals Haggai in de tijd na de terugkeer uit de ballingschap, voorafgaand aan de inwijding van de nieuwe tempel.

Tijdens de herbouw van de tempel komt in Jeruzalem een gezantschap aan met de vraag of de tot dan toe gehouden vastendagen als herinnering aan de val van Jeruzalem in 587 nog langer gehouden moeten worden. Het herstel van de tempel nadert immers zijn einde. Deze vraagstelling brengt Zacharia tot de heilsprofetie dat de tijd van Gods toorn, die zich openbaarde in de wegvoering naar Babel, plaats gaat maken voor een tijd van Gods genadige toewending tot zijn volk (8:1vv). Dat betekent dat de sinds Babel vanwege zonden en onheil gehouden vastendagen zullen worden omgezet in feestdagen. Bij de komende doorbraak van Gods heil passen geen vastendagen, maar past een uitbundig vieren van Gods heil in de nieuwe tempel (8:18).

Dit spreken over het vieren van Gods heil brengt de profeet tot een profetie over Sion/Jeruzalem (8:20-22). In de komende heilstijd die de HERE over zijn volk zal brengen zal Jeruzalem het centrum van de wereld zijn en de tempel het cultische middelpunt. Talloze volken en bewoners van steden zullen als pelgrim optrekken naar Jeruzalem. Ze zullen elkaar ook opwekken om op pelgrimage te gaan om de God van Israël eer te bewijzen en zijn gunst af te smeken door in zijn heiligdom zijn aangezicht te zoeken. Zo zal de HERE dus niet enkel door zijn eigen volk, maar door talloze volken gezocht worden.

Het beeld van de tien mannen

In vers 23 komt de profeet dan tot een nadere uitwerking van wat er in vers 20-22 wordt gezegd. Hij doet dat in het beeld van tien mannen uit de volken die, in de dagen dat de HERE zijn heil over Israël doet doorbreken, een uit de ballingschap repatriërende joodse man bij zijn slip zullen vastgrijpen en tot hem zullen zeggen:

Wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord dat God met u is.

Daarin zullen ze uitdrukking geven aan het heftige verlangen de God van Israël te mogen leren kennen en zich onder zijn hoede en bescherming te stellen. Het getal tien is daarbij de aanduiding van een menigte mensen (Gen. 31:7; Jozua 22:13-14).


In de tekst wordt het beeld gebruikt van iemand aangrijpen. Het wil zoveel zeggen als zich onder zijn iemands hoede en bescherming stellen. Eenzelfde beeld wordt gebruikt in Jes. 4:1. In wat de profeet hier beschrijft m.b.t. de volken, kunnen we denken aan de woorden van Ruth (1:16):

Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.

Het ontdekken van Gods heilrijke optreden ten gunste van zijn volk voor de ogen van de volken en zijn belofte van een veilig geleide door de woestijn terug naar Jeruzalem, heeft een geweldige aantrekkingskracht op de volken. De woorden ‘want wij hebben gehoord dat God met u is’ spreken van het diepe verlangen deel te krijgen aan het heil van de God van het verbond met zijn volk Israël.


Het zijn beelden die bij Zacharia al te vinden zijn in het tweede hoofdstuk van zijn profetie. Daarin profeteert hij dat als de HERE opnieuw in Jeruzalem zal zijn komen wonen, de volken zich dan zullen opmaken om zich bij de HERE aan te sluiten om zo te mogen delen in de zegeningen van het verbond van de HERE met zijn volk. De toeloop van de volken naar Jeruzalem zal daarbij zo groot zijn, dat de stad compleet uit haar voegen zal groeien (2:4). Jeruzalem wordt daarbij getekend als Gods verkoren stad, de hoofdstad van het toekomstig Godsrijk.


Zo wordt door Zacharia in allerlei beelden een boodschap gegeven van de heilrijke toekomst die Israël en Jeruzalem tegemoet gaan met de inwijding van de nieuwe tempel. En dat juist in een tijd waarin de moedeloosheid onder de uit Babel teruggekeerde ballingen op een geweldige wijze heeft toegeslagen. De profeet wil met deze prediking van Gods heil dat voor Israël aanstaande is, het volk bemoedigen.

Gods beloften voor Israël in Jezus vervuld

Bij het lezen van deze oudtestamentische profetie door ons als gelovigen van het nieuwe testament, kan het niet anders dan dat voor ons verschijnt Hij, in wie God zijn beloften aan zijn volk Israël vervult: Jezus Messias. In Hem immers brengt de HERE de geschiedenis van zijn volk tot haar hoogtepunt en voltooit Hij zijn zaak met zijn volk. Het evangelie brengt nadrukkelijk en op velerlei manieren onder woorden dat in Jezus Gods beloofde heilstijd voor Israël is aangebroken.


De in taalgebruik zo door het oude testament gekleurde lofzangen uit het begin van het evangelie naar Lucas spreken daarin duidelijke taal:

In de komst van Jezus, zijn kruis en opstanding is voor Israël het laatste der dagen aangebroken, de grote doorbraak van Gods heil in Jezus Messias.

Wonderlijk is het getuigenis van de hogepriester Kajafas, die tegen wil en dank profeteert dat ‘Jezus niet alleen zal sterven voor het volk, maar ook om de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen’ (Joh. 11:51,52).

En wanneer Petrus op de Pinksterdag in Jeruzalem het gebeuren van de komst van de Geest nader verklaart dan is het adres van de heilsbelofte overduidelijk. Gods heilsbelofte in de komst van Jezus is voor Israël, groot en klein (Hand. 2:39). De drieduizend van de Pinksterdag, Joden en Jodengenoten, vormen samen de eersteling van Israël die gaat delen in het heil dat God in Jezus bereid heeft voor zijn volk. Aan hen worden Gods heilsbeloften voor Israël vervuld. En deze belofte van Gods heil in Jezus Messias geldt voor Israël nog altijd, daar is niets van teruggenomen. De eersteling van Israël in Hand. 2 wordt gevolgd door de volheid van Israël die zal delen in Gods heil in Jezus Messias. En wij mogen geloven dat de Here in de volheid der tijden deze belofte aan Israël uitwerkt. Wij zien daarnaar uit!

Ook de volken stromen toe

Maar ook dat deel van de belofte die Zacharia mag verkondigen aan het vertwijfelde Israël in zijn dagen en dat spreekt van de grote stroom vreemdelingen richting Jeruzalem, wordt in de komst van Jezus vervuld.

Jezus zelf getuigt daarvan (Matth. 8:11):

Ik zeg u, dat er velen zullen aanliggen met Abraham, Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen’.

En de eerstelingen van de stroom vreemdelingen, onderweg om te delen in Gods heil voor zijn volk Israël wordt al zichtbaar bij het optreden van Jezus: de heidense soldatenhoofdman (Matth. 8:5-13) en de Kananese vrouw (Matth. 15:21-28).


De toestroom uit de volken om met Israël te delen in Gods heil in Jezus, wordt na de uitstorting van de Geest al meer zichtbaar, zoals ook Petrus getuigt, dat de beloften van Gods heil in Jezus ook zijn ‘voor allen die verre zijn, zovelen als de Here, onze God ertoe roepen zal’ (Hand. 2:39). En die toestroom uit de volken naar het heil van God voor zijn volk Israël, gaat - overeenkomstig wat God heeft beloofd - nog altijd onverminderd door, totdat alles zal zijn vervuld.

De positie van de stad Jeruzalem

Bijzondere aandacht verdient in de profetie van Zacharia de positie van de stad Jeruzalem, als plaats waar de volken zich verzamelen bij de God van Israël.


In het nieuwe testament is Jeruzalem de stad waar Jezus zijn koningschap openbaart. Het is de verkoren stad van God, plaats van het lijden en de dood, van de opstanding en de hemelvaart, plaats waar de Geest wordt uitgestort en de verkondiging tot het uiterste van de aarde een aanvang neemt. Er is zo een doorgaande lijn vanuit het oudtestamentische Jeruzalem.

Het mag ons niet ontgaan welk een grote rol Jeruzalem en de tempel spelen in de geschriften van Lukas. Jeruzalem is de stad waar de verwachting van Israël wordt vervuld, waarheen de verstrooiden terugkeren en de volken mogen delen in Gods heil in Jezus Christus. Ook de weg van Paulus, apostel onder de heidenen, is nadrukkelijk met Jeruzalem verbonden.


Tegelijk wijst dr. A. Noordegraaf in zijn boek Creatura Verbi (pag. 30) op de nadrukkelijke onderbreking in de lijn van de voortgaande betekenis van het oudtestamentische Jeruzalem voor de gelovigen van het Nieuwe Testament. Hij citeert daarbij de woorden van de profeet Joël, zoals Petrus die in zijn Pinkstertoespraak toepast (Hand. 2:14). Daarin worden bewust die woorden van Joël 2:28b weggelaten, waarin wordt gesproken over het behoud op de berg Sion. Het Joëlcitaat eindigt bij Petrus met: dat ‘al wie de Naam des Heren zal aanroepen, behouden zal worden.’ Er wordt daardoor nadrukkelijk een universele spits aangebracht, waarmee wordt aangeduid dat niet meer de tempel op Sion uitgangspunt van heil is, maar ‘Jezus Christus, de Koning die tot Jeruzalem komt in de Naam des Heren’ (Noordegraaf, a.w. pag. 33).


Jezus is de ware tempel in wie God onder zijn volk is komen wonen om zijn volk zijn heil te schenken (Joh. 2:21) en om daarin de volken te betrekken door de tussenmuur die scheiding maakte weg te breken (Ef. 2:14). In Hem worden al Gods beloften aan Israël en de volken vervuld. En naar de vervulling van die belofte zijn wij samen met Israël onderweg.

R. van de Kamp
Vrede over Israël jrg. 50 nr. 1 (jan. 2006)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel