In de eerste plaats voor de Joden

Schriftstudie n.a.v. Handelingen 3:12-26


Het eerste gedeelte van het boek Handelingen speelt zich af binnen de grenzen van Israël. In Handelingen 10 en 11 lezen we hoeveel moeite het (dan nog!) kost om over die grenzen heen te gaan, naar de gojiem. Weliswaar is het wonder van de vele talen op Pinksteren er een voor-teken van dat het Evangelie ook door alle volkeren gehoord mag en moet worden, maar het gaat dan vervolgens toch nog een hele tijd duren voordat er wat dat betreft een echte doorbraak komt. Dat heeft niet te maken met hoe mensen het al dan niet wilden; zo werkt de Here: vanuit Jeruzalem naar geheel Judea, naar Samaria en dan naar de einden der aarde (Hand. 1:8).


Petrus zegt tot Joden (Hand. 3:26):

God heeft in de eerste plaats voor u zijn Knecht doen opstaan
en Hem tot u gezonden,
om u te zegenen,
door een ieder uwer af te brengen van zijn boosheden.

Dat lezen we in de weergave van een ‘preek’ van Petrus, die een indruk geeft van hoe hij het Evangelie van Jezus de Messias aan Joden verkondigde. We stippen een paar dingen aan.

In de tempel

In Handelingen 3 lezen we hoe, na de genezing van een verlamde bij de Schone Poort, velen rond Petrus en Johannes te hoop lopen, in de zuilengang van Salomo. Die lag aan de oostkant van het tempelplein. Daar sprak destijds ook Jezus met andere Joden (Joh. 10:23). Daar kwam de gemeente geregeld samen (Hand. 5:12b). N.B.: De tempel bleef nog lange tijd geestelijk onderdak voor de christelijke gemeente (Lukas 24:53, Hand. 2:46, 3:1, 21:26vv, 22:17).

Aansluiting

Petrus is graag bereid om meer te vertellen over wat er gebeurde. De genezing van de verlamde is niet aan Petrus te danken. Aan wie wel? Petrus begint met: ‘de God van Abraham en Izak en Jacob, de God van onze vaderen...’ Hij begint met wat hem en de ‘mannen van Israël’ (vs. 12), zijn ‘broeders’ (vs. 17) heel sterk bindt. Vervolgens komt ‘Zijn knecht Jezus’ ter sprake, als degene van wie de profeten (vs. 18.24) hebben gesproken, ja, Mozes al (vs. 22). Het is voor Petrus niet moeilijk aansluiting te vinden; die is er volop, en heel wezenlijk.

Maar...

Maar Petrus draait er niet omheen dat zij iets verschrikkelijks gedaan hebben: Gods Knecht, ‘de Leidsman ten leven hebt gij gedood’. Het lijkt alsof hier al begint wat de eeuwen door geklonken heeft: de Joden zouden ‘Godsmoordenaars’ zijn. Maar het klinkt hier bepaald heel anders.

Uit onkunde

Petrus zegt: ‘Broeders, ik weet dat jullie niet wisten wat jullie deden, gelijk ook uw oversten.’ Zo vallen zij - en n.b. zelfs ook de leidslieden! - onder het gebed van Jezus: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’ Zo valt er meer dan wij wellicht zouden denken onder ‘onopzettelijke zonde’ (Lev. 5:18, Num. 15:22-31; vgl. 1 Tim. 1:13).

De Leidsman ten leven

Vs. 14 maakt duidelijk hoe erg het is wat zij deden - maar het is juist dat wat zij niet beseften: dat zij de Heilige en Rechtvaardige hebben verloochend (aldus Petrus...), dat zij iemand die gemoord had verkozen boven de Leidsman ten leven, en Hem gedood hebben.

Maar - zo klinkt dan ook meteen - God heeft Hem opgewekt, en Hij roept nu tot berouw en bekering. En Hij wil dan vergeven, de zonden ‘uitdelgen’, dat is: uitwissen, wegstrepen. En Hij zal dan ‘tijden van verademing’ (vs. 19) brengen: verkwikking na benauwdheid. Jezus is alsnog - ja, juist ook door Zijn dood! - de Leidsman ten leven voor wie ‘heden hoort’. Opvallend is nog, dat Petrus Jezus hier nadrukkelijk noemt: ‘de Christus, die voor u tevoren bestemd was’.

Naar Hem zult gij horen

Mozes heeft al geprofeteerd dat de Here een profeet als hijzelf zou ‘doen opstaan’ (vs. 22, vgl. vs. 26!), naar wie iedereen moet horen, en wie naar Hem niet hoort zal worden uitgeroeid uit het volk. Petrus haalt Mozes’ woorden uit Deuteronomium 18:15vv aan. Maar dan verscherpt: in vs. 19 staat daar: wie niet luistert ‘van die zal Ik rekenschap vragen’. In plaats daarvan klinken hier de nog veel zwaardere woorden uit Leviticus 23:29. Luister naar Mozes en al de profeten: luister dan nu naar Jezus, van wie zij spraken!

Zonen van de profeten en van het verbond...

Petrus eindigt met het onderstrepen hoeveel God aan Israël gaf en wil geven: ‘Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond, dat God met uw vaderen gemaakt heeft, toen Hij tot Abraham zeide: En in uw nageslacht zullen alle stammen der aarde gezegend worden.’ Opmerkelijk is dat hier Genesis 22:18 weerklinkt (‘en met uw nageslacht...’; vgl. 12:3: ‘en met u...’), maar dan ook, dat hier van ‘stammen’ gesproken wordt, niet van ‘volken’. Dat is wellicht omdat hier niet zozeer de volkeren (gojiem) in beeld zijn; Petrus richt zich op en tot Israël.

In de eerste plaats voor u

Uit heel dit gedeelte wordt wel duidelijk dat Israël een heel bijzondere plaats heeft gekregen, en grote voorrechten; dat de Here hen voorrang gaf en geeft. Maar tegelijk spreken deze woorden niet van exclusiviteit. Integendeel. Na dat ‘in de eerste plaats’ verwacht je toch ook nog meer - en dat zien we uiteindelijk in het boek Handelingen en in de verdere geschiedenis ook nog wel komen.

Maar ook dan is Israël niet een gepasseerd station. Paulus schrijft later: Het Evangelie is ‘Gods reddende kracht voor wie geloven, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor andere volken’ (Rom. 1:16b NBV). Hij bleef ook volgens dat principe werken.


In Handelingen 3 (en ook in Hand. 2; let eens op de parallellen!) zien we zo lijnen uitgezet voor het aanspreken van Israël, als ‘zonen van de profeten en van het verbond’, met het Evangelie van Jezus, de Messias, van wie Mozes en de profeten gesproken hebben.

A. Brons
Vrede over Israël jrg. 51 nr. 4 (sep. 2007)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel