Oog om oog, tand om tand

Schriftstudie n.a.v. Exodus 21:23-25

Nog steeds actueel

Het schijnt een belangrijke drijfveer te zijn achter het aanhoudende Midden Oosten-conflict. Zowel radicale Palestijnen als hardvochtige Joden beroepen zich erop. Met zoveel woorden of onuitgesproken. Het ‘oog om oog, tand om tand’-principe lijkt dan de geweldsdynamiek in stand te moeten houden, totdat iedereen blind is of in elk geval niemand meer iets heeft om tanden in te zetten.


Waar het islamisme het rechtssysteem beheerst (te denken valt aan landen als Iran en Saoedi-Arabië) worden op basis hiervan weer lijfstraffen uitgevoerd: handen afgehakt, neuzen afgesneden. Wie op indringende wijze geïnformeerd wil worden over hoe dat toeging in Afghanistan onder de Taliban, leze de boeken van Khaled Hosseini, De Vliegeraar en Duizend schitterende zonnen.

Ius talionis

We hebben het over een bepaald gebruik van het zogenaamde ius talionis, het recht van vergelding, dat ook in het Oude Testament een belangrijk rechtsbeginsel is. Alleen al het feit, dat het in drie wetsverzamelingen een plaats kreeg, geeft het grote belang aan. We vinden het in Exodus 21:23-25, in Leviticus 24:19-20 en in Deuteronomium 19:21. Ik wil vooral ingaan op Exodus 21, en van daaruit iets zeggen over de beide andere plaatsen.


De genoemde tekst uit Exodus staat in het zgn. Bondsboek, Exodus 20:22-23:33. We vinden hier een lange monoloog van de Here, waarin hij via Mozes aan het volk Israël richtlijnen geeft voor het leven in het beloofde land. Dit bondsboek begint en sluit af met voorschriften voor de dienst aan de Here. Daardoor omsloten vinden we in 21:1-22:16 rechtsregels voor de samenleving. Met name uitgewerkt op het terrein van het 6e en het 8e gebod: over lijf en leden en over geld en goed van de naaste.


In dat kader wordt vanaf 21:22 een situatie geschetst, waarbij twee vechtende mannen een zwangere vrouw zo raken, dat zich een spontane abortus voordoet. In dat geval zou de benadeelde echtgenoot van die vrouw bij de rechter een financiële schadeclaim neer kunnen leggen. Hij, want hem wordt nageslacht ontnomen, wat in een patriarchale samenleving kennelijk zwaarder weegt dan het verlies dat een vrouw lijdt.


Daaraan wordt dan voor ander toegebracht lichamelijk letsel vanaf vs. 23 het recht van vergelding verbonden: leven voor leven, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, blaar voor blaar, wond voor wond, striem voor striem. In vergelijking met de versies in Leviticus en Deuteronomium vallen in deze opsomming vooral blaar, wond en striem op. Die heeft alleen Exodus. Voor deze vormen van letsel worden in het Hebreeuws gelijke woorden gebruikt als in het lied van Lamech: ‘ik sloeg een man dood om mijn wonde, een knaap om mijn striem’ (Gen. 4:23). Dit bevestigt de indruk, dat deze rechtsregel de buitenproportionele wraak van Lamech wil terugbrengen tot een evenredige vergelding. Voor een leven mag niet meer dan één leven, voor de schade aan een oog niet meer dan één oog vergolden worden. Geen ongebreidelde wraak dus, maar een eerlijke schadeloosstelling. Wat hierbij van groot belang is: de toepassing van het ‘oog om oog, tand om tand’ wordt naar de rechter verwezen (Ex. 21:22). Eigenrichting is uitgesloten.

Geen unieke rechtsregelregel

Overigens is deze rechtsregel voor Israël bepaald niet uniek in het oude Oosten. Hij komt bijvoorbeeld ook al voor in de veel oudere Babylonische Wetscodex van Hammurabi. Het opvallende is, dat deze codex vanuit het oogpunt van menselijk­heid een stap terug lijkt. De nog weer oudere wetten van Esnunna kennen alleen een geldboete als straf op lichamelijk letsel. Toch is het geen stap terug, want een geldboete is voor de één een pijnlijker straf dan voor de ander, terwijl bij het ius talionis de pijn zo eerlijk mogelijk wordt verdeeld.


Overigens is er in het Oude Testament in vergelijking met de Codex Hammurabi wel sprake van een tendens naar meer menselijkheid: in de Codex Hammurabi geldt het recht van vergelding alleen voor vrije burgers. In het Oude Testament ook voor de slaven (zie vers 26 en 27, zij het dat in dat geval een heer getroffen wordt in zijn slaaf zelf, deze dient namelijk vrijgelaten). Hierin openbaart zich de rijkdom van het verbond, gesloten met Abraham en zijn nageslacht. Gods ontferming mag een uitstraling hebben over iemands hele huishouden, incl. de slaven en slavinnen. Barmhartigheid voor de naaste, ongeacht zijn sociale status, is gegrond in Gods barmhartigheid. De trouw van God draagt het bestaan van allen, die in het verbond besloten zijn.


Een spannende vraag is, of deze tendens naar meer menselijkheid zich ook nog verder doorzet. Dat lijkt er wel op. In Leviticus 24:19 en 20 is de context een andere: godslastering. Wie heel direct door te vloeken Gods naam in verband brengt met dood en verderf, overleeft die zonde niet. Ook op moord staat de doodstraf, op dierenmishandeling een geldboete, voor het toebrengen van lichamelijk letsel geldt weer het recht van vergelding. In Lev. 24:22 wordt dit recht ook geldig verklaard voor de vreemdeling. In dit geval de ger - het woord voor vreemdeling dat een grote mate van integratie aangeeft. Dus niet alleen lijf en leden van vrije burgers verdienen in Israël bescherming, ook dat van slaven en zelfs dat van allochtonen.


In Deuteronomium 19 is iets wonderlijks aan de hand. Daar wordt in vs. 21 het ‘oog om oog, tand om tand’ direct in verband gebracht met het uitspreken van een vals getuigenis. Of zelfs met het beramen daarvan! Het opmerkelijke is dan natuurlijk, dat er in zo’n geval geen sprake is van lichamelijk letsel. Het is ondenkbaar, dat dan de vergelding wel een lichamelijk karakter zou kunnen hebben. Juist het noemen van verschillende lichaamsdelen maakt een lijfelijke toepassing bij een niet lijfelijk vergrijp onmogelijk. ‘Oog om oog, tand om tand’ lijkt hier een technische term geworden voor een rechtvaardige, proportionele genoegdoening in welke vorm dan ook.

Ooit letterlijk toegepast?

Dat roept de vraag op, of bij het ius talionis, het recht van vergelding, sowieso ooit een letterlijke toepassing is bedoeld? In het Oude Testament vinden we wel praktijkvoorbeelden van de doodstraf (hoewel bij de regel ‘leven voor leven’ ook onderscheid wordt gemaakt tussen opzettelijk of per ongeluk doden) en ook wel van ius talionis-achtige vergelding (Ex. 4:23; Richt. 1:6; 1 Sam. 15:33; 1 Kon. 21:19) maar niet van bijvoorbeeld het afhakken van een hand als straf op de onherstelbare schade aan de hand van een ander (Deut. 25:11,12 en Spr. 30:17 komen er het dichtst bij).


Joodse stemmen uit het verleden bevestigen de indruk, dat het ius talionis in de praktijk toch vaak door middel van een geldboete is afgedaan. Zo is het te vinden bij de joodse geschiedschrijver Josephus. Rabbijn Shlomo Yitzhaki (hij stierf in 1145) zegt zelf de vroegere traditie zo samen te vatten: ‘Als iemand een medemens blind maakt, moet hij hem de waarde van een oog betalen’. Joodse schriftgeleerden geven de absurditeit van een letterlijke toepassing aan met vragen als: stel dat het oog van een dader groter is dan dat van een slachtoffer, kun je dan nog spreken van oog om oog? Of: als een slachtoffer al aan één oog blind was, zouden dan niet beide ogen van een dader uitgestoken moeten worden?


In de Misjna (eind 2e eeuw) wordt gezegd, dat alle geschillen om lichamelijke verwondingen aan een gerechtshof moeten worden voorgelegd en dat ‘de beoordeling over de hoeveelheid geld of de geldwaarde van een lichaamsdeel in een gerechtshof plaats moet vinden’. De optie van geldelijke genoegdoening vind je ook al in het Oude Testament zelf, bijvoorbeeld in de directe context van Ex. 21:23-25, namelijk in Exod. 21:19 (vgl. ook 1 Kon. 20:39).


Overigens leeft in het hele oude Oosten en ook in het Oude Testament het besef dat zelfs door een letterlijke toepassing het herstel nooit volledig zou zijn: daartoe dient vergeving gevraagd en geschonken. Wel blijft het principe van ‘oog om oog, tand om tand’ de grote ernst aangeven van de aantasting van iemands lijf en leden. Het woord tachat, dat steeds wordt gebruikt (oog tachat oog, enz.), betekent letterlijk ‘in plaats van’, ‘ter vervanging van’. Voor het eerst komt het voor in Gen. 2:21 - er komt vlees i.p.v. Adams weggenomen rib; het letsel mag geen open wond blijven...

De toepassing van Jezus

In de Bergrede komt - zoals bekend - de Here Jezus ook te spreken over deze rechtsregel. In Matt. 5:38-39 lezen we:

Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand.
Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan,
doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe.

Vaak wordt dit zo uitgelegd, dat de Here Jezus zich keert tegen de wijd verspreide hardvochtigheid van zijn dagen. In Institutie IV, 20.20 zegt Calvijn: ‘Jezus reageert erop, dat de Farizeeën hun leerlingen wraakzucht leren’. Ik kan dat moeilijk beoordelen maar de eerder geciteerde passage uit de Misjna wekt bij mij een andere indruk. Kan het niet zo zijn, dat de Here Jezus ook in dit opzicht niet zozeer een ándere alswel een grótere gerechtigheid vraagt dan die van de Farizeeën?


Trekt Hij - in de lijn van de rabbijnse traditie - niet de oudtestamentische tendens van eerlijkheid ín barmhartigheid radicaal door op basis van de zaligsprekingen - Gód neemt het voor je op, daardoor kun jij prioriteit geven aan vergeving, verdraagzaamheid en zelfverloochening. Hij herinterpreteert dan het ius talionis vanuit het dubbele liefdesgebod, zoals je het eigenlijk ook al vindt in Leviticus 19:18:

Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de Here.

Waarbij wel bedacht moet worden, dat de Bergrede in eerste instantie de levensstijl tekent van zijn volgelingen en binnen zijn gemeente. Ook in de Bergrede blijft de Here Jezus ten slotte spreken over ‘de rechter’ (Matt.5:25). Kennelijk houdt deze in het publieke domein een legitieme plaats.


Deze lijn zou eenvoudig door te trekken zijn naar de nieuwtestamentische brieven. In het licht van “Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here.” (Rom. 12:19b, vergelijk Deut. 32:35) blijft wel de overheid een wreekster (Rom.13:4) maar moeten broeders en zusters geen kwaad met kwaad vergelden en zelfs het goede voorhebben met alle mensen (Rom. 12:17).

Een stap terug

Het moet intussen wel als een duidelijke stap terug worden beoordeeld, dat ruim zes eeuwen na Christus de profeet Mohammed de Joden op dit punt oproept weer naar hun eigen heilige Tora te luisteren (Soera 5.45). Volgens Mohammed is de wet van de vergelding intussen als het ware in veiligheid gebracht bij de islam. Een stap terug, omdat de Koran weliswaar ruimte laat voor een geldelijke schadeclaim en voor vergeving maar nadrukkelijk ook voor een letterlijke toepassing van het ‘oog om oog, tand om tand’. Het lijkt er zelfs op, dat Mohammed na zijn gedwongen verhuizing van Mekka naar Medina tot een letterlijke toepassing meer geneigd is geraakt. Als die indruk juist is, valt dus bij de islam een tendens naar minder menselijkheid waar te nemen. En dan kan ook voor een doorbreking van de geweldsdynamiek in het Midden-Oosten inderdaad meer worden verwacht van de joods-christelijke dan van de islamitische traditie.

ds Han Schenau
Vrede over Israël jrg. 51 nr. 5 (nov. 2007)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel