Onze Vader (3)


Het gebed dat Jezus zijn discipelen leerde, is een echt Joods gebed. Dat bleek zowel bij de bespreking van de aanspraak Onze Vader (zie Jaargang 56, nr. 3) als bij de behandeling van de eerste drie beden, de zogenaamde ‘uw gebeden’, die op God betrekking hebben (zie Jaargang 56, nr. 5). In dit artikel gaan we de drie laatste beden, de zogenaamde ‘wij-gebeden’, bezien.

De wij-gebeden

De ‘wij-gebeden’ zijn persoonlijke smeekbeden en hebben betrekking op wat wij mensen nodig hebben. Het zijn de beden:

  • Geef ons heden ons dagelijks brood;
  • En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;
  • En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.


De volgorde valt direct op. Eerst ‘brood’, dan ‘vergeving’, tenslotte ‘verlossing van’. Deze volgorde is zo te plaatsen in de bedding van de hoofdthema’s van het jodendom: schepping, openbaring en verlossing. De Schepper schenkt ons het leven en onderhoudt het. Hij openbaart zich als de God van het verbond, geeft zijn verbondsbeloften en -regels en wijst de weg der verzoening. Hij belooft de uiteindelijke verlossing in de komst van de Messias en het vrederijk.

Daarnaast springen de korte en bondige formuleringen in het oog. David Flusser zegt: ‘het zijn oer Joodse gebeden, maar de formulering is uniek’. De eerste is als gebedsformule niet terug te vinden in de Joodse gebeden. Hij handelt over:

Ons dagelijks brood

‘Geef ons heden ons dagelijks brood.’

Typisch Joods is het gebruik van de meervoudsvorm ‘ons’. De gemeenschap, het volk, staat centraal. Niemand van de volksgenoten mag gebrek hebben aan ‘brood’ - dagelijks brood, het levensnoodzakelijke. Binnen het jodendom is dat ‘alles wat de mens nodig heeft om lichaam en ziel bijeen te houden’. De Bijbelse achter­grond is tweeërlei:

  • Brood voor de dagelijkse behoefte, het manna, Exodus 16:4: ‘...brood uit de hemel... zoveel als voor elke dag nodig is...’. Niemand had teveel en nie­mand kwam te kort (vs. 18), zoals later werd geconstateerd. In het Nieuwe Testament schrijft Lukas dat de eerste gemeente deze bede dagelijks in praktijk bracht: ‘En allen...hadden alles gemeenschappelijk’ (Hand. 2:44).
  • Het brood ons toebedeeld, Spreuken 30:8: ‘geef mij armoede noch rijkdom, voed mij met het brood, mij toebedeeld.’


Pinchas Lapide noemt vier dingen in deze bede die tot de Joodse vroomheid behoren:

  1. ons aangewezen zijn op Gods gaven en ons recht daarvoor te bidden en te werken.
  2. ons afzien van angstige bezorgdheid.
  3. onze bescheidenheid en zeker godsvertrouwen die de afgesmeekte gaven beperken tot de komende dag.
  4. ‘ons’, dat de gemeente oproept tot delen.

Vergeving van zonden

De formulering van deze bede ‘en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij ver­geven hebben onze schuldenaren’ is heel eigen aan Jezus. Hij onderscheidt daarbij de verticale verzoening van de horizontale, maar verbindt zo ook tegelijk met elkaar. Mattheüs, die zijn evangelie voor Joden schreef, onderstreept dit nog eens direct na het ‘Onze Vader’ met de woorden: ‘Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven’ (Matth. 6:14-15).

Ook in de Bergrede legt Jezus dit verband, Mattheüs 523-24:, en wijdt Hij daarnaast aan vergeving nog een gelijkenis, Mattheüs 18:21-35.


De absolute noodzaak van ‘horizontale’ verzoening heeft een sterke achtergrond vanuit de traditie van de Joodse Najaarsfeesten. Als op Rosj haSjana (Nieuwjaar) op de Sjofar geblazen wordt, beginnen tien dagen om het goed te maken met de naaste.

Slechts op één dag, op Jom Kipoer (Grote Verzoendag) staat de verzoening met God centraal.

In het Joodse geschrift Joma VIII, 9, lezen we: ‘Overtredingen tussen mens en God worden verzoend door de Grote Verzoendag, maar overtredingen tussen mens en mens worden niet verzoend door de Grote Verzoendag, tenzij de schuldige zijn naaste tevoren heeft gekalmeerd en tot bedaren gebracht.’


De bede om vergeving staat centraal in het Joodse morgengebed en vormt het hart van de Nieuwjaarsliturgie:

  • ‘vergeef ons, onze Vader, onze Koning, want wij hebben gedwaald...’
  • ‘Vergeef ons, onze Vader, want wij hebben tegen U gezondigd...’


De bede om vergeving van ‘zonde als daad’ brengt ons bij de laatste bede, de bede om bewaring voor de ‘zonde als macht’.

Verzoeking en de boze

‘En leid ons niet in verzoeking’
Het jodendom en ook Jezus gebruiken nooit de term ‘erfzonde’. Die uitdrukking heeft een christelijke achtergrond en kan misverstanden teweeg brengen. Waar wel over gesproken wordt is de ‘zonde als macht’. Woorden als ‘verleiding’, ‘verzoe­king’, ‘begeerte’ klinken dan op, terwijl deze macht ook aangeduid wordt als ‘satan’ of ‘duivel’. (In het O.T. o.a. Gen. 4:7; Gen. 6:15; Job; Zacharia 3; in het N.T. o.a. Matth. 4:1; Jak. 1:13.15; Paulus in Rom. 5-8).


David Flusser schaart deze bede van Jezus onder de Joodse apotropeïsche gebeden: ‘gebeden die er toe dienen een bedreiging door natuurlijk en vooral bovennatuurlijk krachten uit te bannen’.

We treffen er een beschrijving van aan in het Joodse geschrift Kalla R. II, 6 op Genesis 6:15:

‘De zondige voorstelling verleidt tot begeerte,
de begeerte leidt tot zinnenprikkeling,
de zinnenprikkeling drijft tot najagen,
het najagen tot de daad.’

Deze tekst is zeer verwant aan Jakobus 1 en laat duidelijk zien hoe ‘zonde als macht’, leidt tot ‘zonde als daad’.

In een Joods avondgebed smeekt men daarom: ‘Laat mij niet komen in de macht van de zonde en niet in de macht van de schuld noch in de macht van de verzoeking’.

Pinchas Lapide is van mening dat de bede van Jezus daarom beter als volgt weergegeven kan worden: ‘Laat ons niet zwichten voor de verzoeking.’


‘maar verlos ons van de boze.’
Wellicht vormt Psalm 37 de achtergrond bij deze bede. Er bestaat verschil van mening over de vraag of Jezus bedoeld heeft ‘de boze’ of ‘het boze’. Het kan allebei. Bij ‘de boze’ moeten we dan vooral denken aan satan. Bij gebruik van ‘het boze’ wordt het breder gemaakt: alle kwaad plus satan. Tegen die achtergrond zou dan in het eerste deel van deze bede de nadruk kunnen liggen op bescherming van de ziel tegen innerlijke verzoekingen. Bij het tweede deel kan dan de goddelijke bijstand tegen alle kwaad dat van buitenaf komt met inbegrip van satan centraal staan. Jezus legt bij deze dubbele bede dan hetzelfde accent dat ook in de gemeen­schap van Qumran gelegd werd: op het demonische boze in én buiten ons.

Tenslotte

Het ‘Onze Vader’ is een echt Joods gebed. Pinchas Lapide heeft het vergeleken met het Joodse hoofdgebed, het zogenaamde Achttiengebed, en laat in een overzicht de parallellen zien. Hieronder worden ze twee aan twee, de beden van Jezus cursief, weergegeven:

  • Uw naam worde geheiligd.
    Heilig zijt Gij een eerbiedwekkend uw Naam (derde bede)
  • Uw Koninkrijk kome.
    Wees Koning over ons, Gij alleen! (elfde bede)
  • Uw wil geschiede.
    Geloofd zijn ‘die uw wil doen’ (een Palestijns versie van de dertiende bede); Het zij uw wil, Heer, onze God. (zestiende bede)
  • Geef ons heden ons dagelijks brood.
    Gij zijt machtig in eeuwigheid... die uit genade zorgt voor de levenden; of: Gij voedt de levenden (tweede bede)
  • En vergeef ons onze schulden.
    Vergeef ons, onze Vader, want wij hebben tegen U gezondigd (zesde bede)
  • En leid ons niet in verzoeking.
    Toen wij zeiden dat onze voet wankelde, heeft uw liefde ons ondersteund (voorlaatste lofprijzing Palestijnse tekst)
  • Maar verlos ons van de boze.
    Zie op onze ellende... en verlos ons (zevende bede)


Elke afzonderlijke bede van het Achttiengebed eindigt met een lof­prijzing. Ook het ‘Onze Vader’ wordt daarmee voor liturgisch gebruik in de versie van Mattheüs afgesloten.



zie ook jrg. 56 nr. 3 en nr. 5

drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 57 nr. 3 (juni 2013)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel