Het Eerste Zionistische Congres
‘Indien ik u vergete, o Jeruzalem,
zo vergete mij mijn rechterhand’
Psalm 137:5
17 augustus 1897
Met een staande ovatie, die vijftien minuten aanhield, werd Theodor Herzl bij de opening van het Eerste Zionistische Congres in het Zwitserse Basel door de 204 delegaties uit 15 verschillende landen begroet. In zijn daarop volgende toespraak bracht hij het gevoelen van de afgevaardigden als volgt onder woorden: ‘We zijn hier om het fundament te leggen voor het huis dat als onderdak moet dienen voor de joodse natie’.
Het was beslist een bont gezelschap dat daar in Basel bijeengekomen was. Diep religieuze Joden in de traditionele lange zwarte jassen uit Oost-Europa en met slaaplokken zaten er tussen modieus geklede geassimileerde Joden. Toch waren allen in de ban van slechts één zaak: de oprichting van een publiekelijk en wettelijk erkend tehuis in Palestina.
Thuisgekomen schreef Herzl in zijn dagboek: ‘In Bazel heb ik de joodse staat gesticht’. Dit ene zinnetje drukt precies het onderscheid uit tussen Herzl en vele andere door het zionistische ideaal bezielde mensen. Herzl vulde het ideaal praktisch in. Hij was de eerste die in zijn in 1896 verschenen boek ‘Der Judenstaat’ een nauwkeurig omschreven plan voorlegde dat moest leiden tot de stichting van de joodse staat.
Hij, als seculiere Jood, bewandeld daarbij de politieke weg. Hij trachtte met redelijke argumenten de toenmalige staatshoofden van diverse landen ervan te overtuigen dat de publieke orde en stabiliteit door jodenhaat werd verstoord en dat het daarom alleszins redelijk zou zijn een joodse staat in het leven te roepen.
De tijdens het congres opgerichtte Zionistische Organisatie heeft ertoe bijgedragen dat de profetische woorden uit het dagboek van Theodor Herzl: ‘In Basel heb ik de joodse staat gesticht. Als ik dit openlijk zou verkondigen, zou ik van alle kanten uitgelachen worden, maar over vijf jaar misschien, en zeker over vijftig jaar, zal iedereen het hierover eens zijn’, werkelijk in vervulling zijn gegaan. Vijftig jaar later, in 1948, werd de joodse staat geboren. Wat was toch de aanleiding tot dit tijdperk van nationale wedergeboorte?
De directe aanleiding
De idealen van de Franse revolutie ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’ hadden de joodse gemeenschappen in de 18de en 19de eeuw uit hun getto’s bevrijd. Eindelijk zouden ook de Joden zich als gelijkwaardige staatsburgers van de landen waarin zij woonden kunnen ontwikkelen.
Een deel van de joodse bevolking trachtte dit te doen door als toegewijd staatsburger van het land waarin men geboren was te leven en daarbij tevens trouw te blijven aan de eeuwenoude joodse traditie. Een ander deel door te assimileren. Zij leefden vanuit de veronderstelling dat het ‘joodse probleem’ zou worden opgelost als de Jood zich niet meer als Jood gedroeg.
Zionistische voormannen als Moses Hess, Leo Pinsker en ook Theodor Herzl bepleitten aanvankelijk de assimilatie. Met name door twee gebeurtenissen werden zij tot andere gedachten gebracht, door de Russische progroms van 1881 en de Dreyfus-affaire van 1895.
Herzl formuleerde de omkeer in zijn denken op treffende wijze: ‘We zijn een volk - één volk. We hebben serieus gepoogd ons overal te vermengen met de nationale gemeenschappen waarin we leven, waarbij we alleen het geloof van onze vaderen proberen te bewaren. Het is ons niet toegestaan.’
Zo ontstond juist in reeds sterk geassimileerde en verwereldlijkte joodse kringen het modern-politieke Zionisme. Men kwam tot het inzicht dat emancipatie het ‘joodse probleem’ niet zou oplossen. Alleen in een eigen land en staat zouden Joden geen uitzondering meer vormen t.o.v. andere volkeren.
De genoemde diep ingrijpende gebeurtenissen zorgden er tevens voor dat het Zionisme geen gesloten filosofie van intellectuelen bleef, maar tot een beweging van de joodse massa werd. En de religieuze Joden? Hoe stonden zij tegenover het Zionisme? Distantieerden ze zich van de beweging of participieerden ze erin?
De houding van de joodse orthodoxie
In joods religieuze kringen leefde een sterk verzet tegen het politieke Zionisme. Zelfs tegen de reeds eerder in de 19de eeuw op gang gekomen beweging om door kolonisatie een terugkeer van het joodse volk naar het Heilige Land ‘van beneden af’ te bewerken, vond bij de meeste orthodoxe rabbijnen geen bijval. Zij beschouwden deze menselijke initiatieven als godslasterlijk, omdat naar hun mening de Messias zelf de Joden naar Zion terug zou brengen.
Het uitvoerend comité van de associatie van Duitse rabbijnen gaf aan bovenstaande negatieve opvatting stem en schreef voorafgaande aan het Eerste Zionistische Congres: ‘de pogingen van zogenaamde Zionisten om een joods nationale staat te vestigen in Palestina weerspreken de Messiaanse beloften van het Judaisme zoals deze in de Heilige Schrift en in de latere religeuze bronnen verwoord zijn’.
De rabbijnen voerden nog een tweede zeer opmerkelijk motief tegen het Zionisme door menselijk handelen aan, nl. ‘de vaderlandsliefde voor het land waarin men als Jood geboren was’.
Hielden alle orthodoxe rabbijnen zich afzijdig van het moderne Zionisme? Zeker niet!
Tenminste twee diep religieuze 19de eeuwse rabbijnen bepleitten met klem de terugkeer naar Israël, Tzvi Hirsch Kalischer (1795-1875) en Judah Solomon Alkalai (1798-1878). Zij mogen met recht voorlopers van het moderne Zionisme genoemd worden.
Kalischer benadrukte dat het een roeping en plicht voor Joden was om in het Heilige Land te wonen. Hij noemde, in tegenstelling tot de meerderheid van de orthodoxe rabbijnen, juist de onwil om naar het Heilige Land terug te keren zonde of opstand tegen God. Hij was er van overtuigd dat de verlossing van Zion pas zou plaatsvinden na het joodse initiatief van daadwerkelijke terugkeer naar het land.
Zijn tijdgenoot, de kabbalist Alkalai, was gegrepen door de gedachte dat een terugkeer van het joodse volk het einde der dagen zou voorbereiden.
Ook in later tijd, toen het modern Zionisme eenmaal vorm had gekregen, lieten orthodoxe Zionisten hun stem horen. Zo leerde Rabbi Abraham Isaac Hacohen Kook (1864-1935), die in 1921 opperrabbijn van de ashkenazische Joden in Palestina werd, dat Joden slechts in Israël zelf op de juiste wijze naar Gods geboden zouden kunnen leven en de ware vroomheid zouden kunnen bereiken.
Hier treedt een belangrijke bijbelse overtuiging aan het licht, nl. het verband tussen wonen in het land en gehoorzaam zijn aan Gods gebod.
Als een van de stichters van het religieuze Zionisme moet tevens Rabbi Meir Berlin (1880-1949) genoemd worden. Zijn slogan luidde: ‘het land van Israël voor het volk van Israël in overeenstemming met de Tora van Israël.’
Het is stellig waar dat het Zionisme van Herzl en de zijnen, zoals het op het Eerste Zionistische Congres naar voren is gebracht en in de jaren daarop volgend is uitgewerkt, modern politiek Zionisme genoemd moet worden. Echter, tegelijk moet gezegd worden dat dit politieke Zionisme enerzijds gedragen werd door het religieuze Zionisme, terwijl het dit laatste bij vele godsdienstige Joden (opnieuw) ook wakker heeft geroepen. Dat is ook geen wonder, want Zionisme heeft een hechte bijbelse basis, terwijl het tevens heel oude joodse tradities verwoord wordt.
De basis van het Zionisme
Het verlangen naar het land, is terug te keren tot op de belofte aan de aartsvaders. In Genesis 17 lezen we hoe de HERE met Abraham een verbond sloot, waarbij Hij tegelijkertijd aan Abraham en aan zijn nnageslacht het land beloofde. Bij de sluiting van het verbond werd de landbelofte verbonden met de roeping in gehoorzaamheid te Ieven aan Gods Tora. Daarom heeft Israël verdrijving uit het land altijd gezien als straf op de zonde van het volk en terugkeer in verband gebracht met verzoening (vgl. Jesaja 40:1-11). In tijden van ballingschap, zowel bij de verwoesting van de Eerste Tempel in 586 v.Chr., als bij die van de Tweede Tempel in 70 n. Chr., bleef het verlangen naar Zion evenwel levend. Het wordt op indrukwekkende wijze verwoord in Psalm 137:1-6 (vgl. ook Psalm 126). Gevoed door een woord van de profeet Ezechiël (38:12) is de joodse traditie over het land Israël gaan spreken als over ‘de navel’ van de aarde. In de Midrash Tanchuma lezen we:
‘zoals de navel geplaatst is in het centrum van het menselijke lichaam, zo is het land Israël de navel van de wereld ... geplaatst in het centrum van de wereld, en Jeruzalem in het centrum van het land Israël en het heiligdom in het centrum van Jeruzalem en de heilige plaats in het centrum van het heiligdom en de ark in het centrum van de heilige plaats, en het fundament voor de heilige plaats, omdat van daaruit de wereld werd geschapen.’
Uit de talmoedische literatuur blijkt welke diep religieuze voren het verlangen naar Zion bij het joodse volk getrokken heeft. Enkele citaten uit joodse Midrashim maken dit aanstonds duidelijk:
‘Iemand kan zijn hele gezin dwingen met hem op te gaan naar Israël. Men kan evenwel niemand dwingen het te verlaten...’ (Ketoebbot 13,11)
en:
‘Zelfs op sjabbat mag een man een verdrag sluiten, om een huis in het Land te verwerven.’ (Bava Kamma 80b)
of:
‘In Israël leven is even belangrijk als het onderhouden van alle geboden van de Tora’. (Sifrei, R’eh)
Elke dag opnieuw brengt het levende Jodendom in de gebeden dit verlangen tot leven, zoals voorafgaande aan het uitspreken van het Sjema (het centrale joodse belijden):
‘En breng ons in vrede tezamen uit de vier hoeken der aarde en voer ons opgericht naar ons Land’
terwijl na de maaltijd geciteerd wordt:
‘Geprezen Gij, Eeuwige, die in barmhartigheid Jeruzalem zal herbouwen’.
Nogmaals, het Zionisme dat vorm kreeg tijdens het Eerste Zionistische Congres was ongetwijfeld voor een belangrijk deel een seculier en politiek Zionisme. Het had echter nooit kunnen ontstaan zonder de religieuze basis die er reeds lag, zonder de jaar op jaar bij de viering van Pesach uitgesproken wens ‘volgend jaar in Jeruzalem’.
Intussen zijn de profetische woorden van Theodor Herzl in vervulling gegaan en leeft een groot deel van het joodse volk in Israël. Is met deze vervulling alles gezegd? Stellig niet. Met deze vervulling is pas een eerste stap gezet naar wat we kunnen noemen:
De uitdaging van het hedendaagse Zionisme
In de joodse traditie wordt leven in het land en gehoorzaamheid aan Gods geboden altijd met elkaar verbonden. Sterker nog, men is ervan overtuigd dat de geboden alleen maar in het land zelf tot vervulling gebracht kunnen worden. Terugkeer naar het land betekent voor het levende Jodendom daarom niet minder dan een tesjoevah, een bekering.
Praktisch betekent dit: er een diep humane levenwandel op na houden naar de normen en waarden zoals deze in de Tora en de Halacha, in de schriftelijke en de mondelinge traditie, geleerd worden. Nog anders gezegd: het land is voor Israël altijd gave én opgave.
Het moderne Zionisme zal, wil het zijn eigen traditie niet verloochenen, aan deze uitdaging niet voorbij mogen gaan. Doet het dat laatste wel, dan stolt het Zionisme tot gewoon nationalisme. Aanvaardt het deze uitdaging, dan zullen van Zion, waarvan de wet uitgaat, stromen van zegen zijn te verwachten voor Israël zelf en voor de volken rondom en ver weg.
drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 41 nr. 6 (dec. 1997)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel