Het jodendom als vraag aan de kerk

‘Kerk, waarom ben je zo rustig?’

Israël vraagt

Israël vraagt. Dat zinnetje vormt als het ware een refrein op de eerste bladzijden van het artikel ‘Het jodendom als vraag aan de kerk’ van K.H. Miskotte.

Onder het ‘jodendom’ verstaat hij de godsdienst van Israël, zoals die zich na het Oude Testament heeft ontwikkeld en gevormd. Met de aanduiding ‘Israël’ bedoelt hij het volk, dat bijna tweeduizend verstrooid onder de volken heeft geleefd, maar niettemin dankzij de synagoge, dankzij de volhardende lezing van de Wet, en ten diepste dankzij de trouw van Israëls God ‘zich, zelfs ondanks zichzelf, handhaaft’.


Het jodendom, de godsdienst van de synagoge, is een vraag aan de kerk. Het is echter geen theoretische vraag, geen onderzoek in een laboratorium of in een theologisch boek, maar het is een vraag die ook werkelijk aan de kerk gestèld wordt.

Het jodendom is immers onlosmakelijk verbonden met het volk Israël, het volk van Gods verkiezing. Dit volk, met déze godsdienst, belichaamt van Godswege een vraag aan de kerk, een vraag met diverse variaties, accenten en toespitsingen maar het is telkens één en dezelfde vraag, de vraag naar het rechte zicht op de God van Israël en zijn weg met Israël en de volken.


Als Miskotte het genoemde artikel in 1933 schrijft, is in Duitsland Adolf Hitler aan de macht gekomen.

Nèt voor die omwenteling, waarin de machten van ras, bloed en bodem aanbeden worden en die zulke vernietigende gevolgen zou hebben, had Miskotte - in december 1932 - zijn proefschrift over ‘Het weezen der Joodsche religie’ verdedigd. Geluisterd had hij daarin naar joodse denkers van allerlei achtergrond. Steeds had hij dóórgevraagd naar hun staan in de wereld, hun verwachting, de grondslag van hun vertrouwen.

Hij had bij het levende Israël gemeend te herkennen wat in de modern-protestantse theologie van die tijd óók de grondtoon was: een ‘titanisch humanisme’. God en mens zouden ‘partners’ zijn in een op de toekomst gericht verbond, waarin men zou kunnen spreken van volstrekte wederkerigheid: als de mens niet kiest voor het Rijk en zijn taak in de totstandkoming ervan aanvaardt, wordt dat Rijk geen werkelijkheid.

In zijn proefschrift stelde Miskotte daar het christelijk belijden in zijn meest radicale vorm tegenover. De leer van de heiliging bij H.F. Kohlbrugge noemde hij het precieze tegendeel van de joodse gedachte van wederkerigheid. Bij Kohlbrugge is niet alleen de verzoening in Christus volstrekt genade, maar het blijft in het leven van een christen ook geheel en al genade. Schrijft Paulus niet, dat Christus ons ook tot heiliging gegeven is?! Nooit en nergens wordt de mens een kleine zelfstandige in het Koninkrijk der hemelen. Alle leven uit het geloof ligt verankerd in Gods verkiezing.


Nauwelijks een jaar na de totstandkoming van zijn proefschrift schrijft Miskotte dit artikel: ‘Het jodendom als vraag aan de kerk’. Hij is er zijn leven lang aan blijven schaven. Het verschijnt voor het eerst in 1933/1934, maar meteen na de Tweede Wereldoorlog publiceert hij het opnieuw, maar dan ingrijpend gewijzigd. Opvallend genoeg laat hij het in 1954 weer in de oorspronkelijke vorm uit 1933/1934 verschijnen, om het daarna weer te wijzigen en van een slotpassage te voorzien, waarin de verwachting van Israël centraal staat. In dit artikel legt Miskotte, zoals we zullen zien, andere accenten dan in zijn proefschrift, en zègt hij soms ook iets anders. Hij is Israël met andere ogen gaan zien. We doen er goed aan ons de vraag te stellen welke rol de machtswisseling in Duitsland daarbij heeft gespeeld.

... Hoop op God, en wees geborgen ...

De vraag die Israël aan het adres van de kerk belichaamt geldt de wijze waarop de kerk in de wereld staat. De kerk is nog zó met alle vezels verbonden met het heidendom, dat in grote variatie één thema heeft: het zoeken van de zin van de wereld zoals die is. Het hoogste in de religie is zich te voegen in de loop der dingen, het eens te worden met de onvermijdelijke gang van het lot. Maar door de roeping van de HERE heeft Israël leren vragen. Ze heeft Hem ontmoet, die Zichzelf ‘Ik ben die Ik ben’ noemt, en die Mozes - en Israël - daarmee naar de toekomst verwijst. ‘Jullie zult wel merken Wie Ik ben, wat kenmerkend is voor mijn God-zijn, voor mijn verbond...’


De achtergrond waaruit de eerste vraag, die Miskotte bij Israël beluistert, opkomt is: Gods roeping. De wereld kan daarom voor Israël niet een gesloten samenhang zijn, een cirkel van het bestaan. Israël kan niet meegaan in een verering van ras, bloed en bodem als de machten die het bestaan van de mens bepalen en dragen.

Die nadruk op het vragen van Israël is een ander geluid in vergelijking met wat ik zo-even aanhaalde uit Miskottes proefschrift. We horen nu niet meer van een ‘titanisch humanisme’. Op het veld van de geschiedenis is inmiddels een titanisch anti-humanisme verschenen. Niet zozeer bij Israël is sprake van een gesloten cirkel van het leven, waarin geen plaats is voor de levende God, maar veelmeer in het nationaal-socialisme! Daar zal de mens het scheppen van de toekomst zelf ter hand nemen, horig aan de stem van ras en bloed.

Wellicht heeft juist deze nieuwe gestalte van het heidendom Miskotte nieuw zicht op Israël gegeven. In dit artikel legt hij niet het accent op het humanisme, dat is: op de beslissende rol die de mens in de komst van het Koninkrijk zou hebben, maar op de vráág die Israël stelt. Hij heeft het oog niet zozeer op het Israël, en hoe het zichzelf verstaat, en hoe het door eigen handelen het Rijk denkt naderbij te brengen, maar op het vragen van Israël naar God. Israël heeft Gods stem vernomen, is weggeroepen uit een leven en denken, dat de zin van het bestaan in zich zou moeten bergen. Het kan zich niet neerleggen bij de wereld zoals die is, en kan zich er al helemaal niet uit voeden en verstaan. Israël vraagt ... omdat het dankzij Gods spreken weet, dat slechts in de hoop op Hem echte geborgenheid gelegen is.

Vanwege dit nieuwe accent horen we niet meer van ‘titanisch humanisme’. In de passage die Miskotte in 1970 toevoegt schrijft hij, dat nergens in de religieuze geschriften van de synagoge ooit de gedachte naar voren treedt dat het mensdom door middel van eigen deugd en kracht de wereld zal vervolmaken... Het is een gedachte die is opgekomen op christelijk erf, in de tijd van de Verlichting.

... Hart onrustig, vol van zorgen ...

Maar als het kenmerk van Israël is, dat het vráágt, vraagt naar God en zijn Rijk - dan is dat meteen een klemmende vraag aan de kerk: ‘Kerk, waarom ben je zo rustig?’. Miskotte schreef zijn artikel met vooral de vrijzinnige theologie, die in de Nederlandse Hervormde Kerk van de 19e eeuw het terrein was gaan beheersen, voor ogen. Het was de theologie, die paste bij een kerk, die zelfvoldaan was. Ze was bij de tijd, ze was een geaccepteerde kerk, ze kon de ontwikkelingen in de samenleving duiden en begroeten als echte zedelijke vooruitgang. Ze was niet langer onrustig.

Gold dit oordeel van Miskotte héél de kerk? Gold dat ook een beweging als van Johannes de Heer? Gold dat ook van de Christelijke Gereformeerde Kerken in die dagen? Het is eigenlijk niet zo belangrijk om te weten, hoe Miskotte erover dacht. Belangrijker is het, zelf de vraag onder ogen te zien. Zijn wij werkelijk ‘vervreemden, door te luisteren naar Gods stem’?

Met welke vragen houden we ons in de kerk vooral bezig? Is het vooral de vraag naar Gods leiding in en met ons leven, of we ‘tot ons recht komen’, waarom Hij zus of zo met ons handelt? Is het rustig in ons hart, als het ons voor de wind gaat? Worden we opstandig, als het ons tegenzit? Hoe lezen we vandaag het ‘gebed van Jabes’ - als een garantie voor een succesvol leven? Heeft de belofte en het visioen van Gods Koninkrijk ons wel diep in het hart geraakt? Weten we van dat Koninkrijk, waarin het allereerst gaat om de Koning, die de gerechtigheid sticht, die bij dat Koninkrijk behoort? Lééft het voor ons dat al het andere ons ‘bovendien geschonken’ wordt?

Als ik het zó formuleer sluit ik aan bij de woorden van Jezus in Mattheüs 6. Zeker, die staan in het Nieuwe Testament. In het Nieuwe Testament gaat het er in de kern om hoe diep dat Koninkrijk van God moet gaan om ons tot ‘burgers’ ervan te maken. De kerk belijdt, dat het door de verzoening in het kruis van Christus heen moest. Er is geen plaats voor enige vorm van optimisme, de mens is van huis uit rebel tegen dat Koninkrijk, vanwege de Koning van het Koninkrijk. De vraag die, als het goed is, vanuit de kerk opklinkt, is de vraag naar een gerechtigheid die oneindig diep reikt, tot op de bodem van onze reddeloze verlorenheid.

In het stellen van die vraag gaan kerk en Israël uiteen. Wie de liturgie van Grote Verzoendag in de synagoge leest en vooral ook actief meemaakt ontdekt, dat de diepe tonen van Psalm 130 daar doorklinken. Maar de naam van Jezus, die - zoals Mattheüs 1,21 in aansluiting bij Psalm 130 zegt - ‘zijn volk zal redden van hun zonden’, ontbreekt.

Echter - de liberale theologie die Miskotte voor ogen had had het Oude Testament voor afgedaan verklaard. En ook onder ons worden nog wel losse Nieuwe Testamentjes verspreid, met het gevaar dat we de boodschap van het Nieuwe Testament versmallen, en de roep om gerechtigheid niet meer horen. Het Nieuwe Testament veronderstelt het Oude Testament. Het zou ontstellend zijn, als de vraag naar de gerechtigheid van de gekruisigde Koning van Israël zou worden losgemaakt van de vraag naar gerechtigheid in deze wereld. Toch is dat maar al te vaak het geval. Dan willen we horen van een diepte van verlorenheid, maar we hebben ons comfortabel genesteld in het bestaande.

Beseffen we wel, dat wij niet mogen scheiden wat God heeft samengevoegd? Dat een scheiding tussen die twee vormen van gerechtigheid de deur openzet voor een verering van het bestaande? Het is goed om die vraag van Israël op ons in te laten werken: ‘Kerk, waarom ben je zo rustig?’. Het is immers de taal van het geloof - ‘HERE, U verwacht ik de ganse dag!’ (Psalm 25,5)

dr. Gerard den Hertog
Vrede over Israël jrg. 45 nr. 5 (dec. 2001)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel