Erfgenamen en toch een dief...?

‘Eerst de Jood, en ook de Griek’

Inleiding

Het was in de winter van 2005, dat we als leden van het Deputaatschap Kerk & Israël nadachten over de vraag: waar zal onze bezinning de komende tijd op gericht zijn? We besloten ons te gaan bezinnen op het thema: Hoe beschouwen en lezen we het Oude Testament? Toen we dat besloten, wisten we dat we kozen voor een niet gemak­kelijk onderwerp. Tegelijk beseften we dat we een boeiend onderwerp hadden gekozen, dat ook van het grootste belang is voor het verstaan van de Bijbel en voor het doorgeven van het Woord van de HEERE via de kansel, in het catechisatielokaal en op de vereniging.

Inmiddels zijn we bijna vier jaar verder en hebben we al heel wat met elkaar mogen overwegen en overdenken. Elke vergadering van het Deputaatschap begint met een Schriftstudie en tijdens die Schriftstudie wordt een bepaald aspect van het gekozen onderwerp belicht. U als lezer van Vrede over Israël heeft daar in de achterliggende tijd ook kennis van kunnen nemen, want als een van de deputaten zijn Schriftstudie gehouden heeft, verschijnt deze kort daarop in ons blad. En zo weten de lezers waar we als deputaten mee bezig zijn.

Een bijzondere erfenis

Al snel kwam in onze besprekingen het joodse verwijt naar voren als zouden de christenen het OT van hen gestolen hebben, omdat zij de Tenach expliciet op Christus betrekken. Is dat echt zo? Of kunnen we in dit verband beter spreken van een erfenis? Inmiddels hebben we vastgesteld dat de christelijke kerk het OT niet van Israël gestolen heeft, maar via Israël als een erfenis heeft ontvangen. Ten diepste was het de HEERE Zelf die via Israël het OT aan de kerk uit de heidenen schonk. Via Israël is de kerk uit de heidenen de erfgenaam van het eerste (en grootste!) deel van Gods openbaring geworden zoals we dat aantreffen in de Heilige Schrift.

Maar, dan is er wel sprake van een bijzondere situatie! Normaal gesproken is het zo, dat als we een erfenis ontvangen, de erflater inmiddels is overleden. Hij heeft in zijn testament bepaald hoe zijn bezittingen verdeeld moeten worden en een notaris geeft daar dan uitvoering aan. In ons geval doet zich een bijzondere en unieke situatie voor. We hebben als kerk uit de heidenen het OT als erfenis van Israël ontvangen. Maar Israël is er nog steeds! Het Joodse volk is niet uitgestorven. Alhoewel bijv. in de Tweede Wereldoorlog de nazi’s er alles aan gedaan hebben om het wel zover te laten komen, is het Joodse volk nog steeds overal op de wereld te vinden. De erflater van het OT is springlevend! Dat zal iets moeten betekenen voor onze omgang met het OT.

Onze manier van Bijbelstudie

Velen die aan een christelijke gemeente verbonden zijn, hebben de gewoonte om regelmatig in de Bijbel te lezen en daarover na te denken. Bijna elke gemeente kent verenigingen waarop Bijbelstudie wordt gedaan. En hoeveel Bijbelstudiegroepen zijn er wel niet in ons kerkelijk leven? Prachtig allemaal. We kunnen niet genoeg met de Bijbel bezig zijn, persoonlijk én in groepsverband.

De vraag is wel hoe we met de Bijbel bezig zijn en welke vragen we aan de tekst stellen. Een van de methoden die bij Bijbelstudie toegepast wordt, is de zoge­naamde Zweedse methode. Deze methode laat je bij elke tekst de vraag stellen: wat spreekt mij in deze tekst emotioneel aan? Bij die woorden zet je dan een ‘>’. Een andere vraag is: wat is niet duidelijk voor mij in deze tekst? Bij die woorden zet je dan een vraagteken. Nog een andere vraag is: welke woorden zijn belangrijk in deze passage? Bij die woorden zet je dan een uitroepteken. Onder de kern van het ge­deelte moet een streep worden gezet. En later ga je dan in groepsverband met elkaar praten over wat je bij de tekst aangetekend hebt.

Stel, dat je deze methode toepast op een passage uit het OT. Wat gebeurt er dan? Dan gaan we waarschijnlijk helemaal voorbij aan Israël! Met andere woorden: dan zijn we bezig met de erfenis die we via Israël gekregen hebben. Maar dan zijn we toch een dief, want we vergeten dat de woorden die we lezen allereerst voor Israël waren, voor Israël betekenis hadden en dat nóg hebben!

De sensus israeliticus

In het boek van dr. R. Bos, Wij hebben gehoord dat God met u is. Preken vanuit het Oude Testament, komen we bovenstaande term tegen. Hij geeft er ook een goede uitleg bij (blz. 177-179). Volgens dr. Bos hebben we ons bij een tekst uit het O.T. altijd eerst af te vragen: wat is de betekenis (‘sensus’) van deze tekst voor Israël? En dan op twee manieren:

  • Wat hebben deze woorden betekend voor de Joden die ze als eersten hoorden? Wat heeft de HEERE hen ermee willen zeggen?
  • En in de tweede plaats: wat hebben deze woorden te zeggen voor het Israël van vandaag? Want de woorden van het O.T. gelden nog steeds voor het Joodse volk. Wat we in dat deel van de Godsopenbaring aantreffen, is nog steeds het Woord van God voor Israël.

Laten we dit inzicht meenemen als we bezig zijn met Bijbelstudie. En als we bijv. de Zweedse methode gebruiken niet gelijk met leestekens gaan werken met het oog op ons zelf. Natuurlijk is het een goede zaak om je af te vragen: wat betekent dit woord van God voor mij persoonlijk? Wat heeft de HEERE hiermee tot mij te zeggen? En een heel belangrijke vraag is ook: zegt deze OT-ische tekst iets over Christus en zo ja, wat wordt hier over Hem geopenbaard? We geloven dat ook het OT volop en overal van Hem getuigt (vgl. Luk. 24:44v.; Joh. 5:39) en ook daar willen we graag oog en hart voor hebben!

Maar laten we bij het lezen van het OT nooit Israël over het hoofd zien. Ja, aller­eerst stilstaan bij de betekenis van de tekst met het oog op Israël. In het verleden én in het heden. Doen we dat niet, dan gaan we op een verkeerde manier om met de nog levende erflater van het OT.

De gevolgen van deze houding

Als we zo met het O.T. omgaan, zal dat bepaalde gevolgen hebben. Ik noem er drie: 

  1. We zullen als we zo het OT bestuderen, verrassende perspectieven zien open­gaan richting het Joodse volk van vandaag. Denk bijv. aan een hoofdstuk als Ezechiël 37. Stellig is dat een hoofdstuk dat allereerst tegen de eerste hoorders van deze woorden heeft willen zeggen dat de HEERE een einde zal maken aan de Babylonische ballingschap en Zijn volk weer terug zal brengen naar het land van de vaderen. ’t Zal door de onmogelijkheden heengaan, maar God zal het doen! Een hoofdstuk als dit heeft ook wat te zeggen richting de n.t.-ische gemeente. Wat gebeurt er als God in je leven komt? Dat lijkt veel op wat we in Ezechiël 37 lezen. Maar daarmee zijn de vervullingen van dit hoofdstuk nog niet uitgeput! Ook voor het Joodse volk van vandaag bevat dit hoofdstuk een heerlijke pro­fetie. Ook vandaag kan God leven geven uit de doden (vgl. Rom. 11:15). We mogen verwachting hebben voor het Joodse volk! 
  2. Als we bij het bestuderen van het OT de sensus israeliticus niet vergeten, zal dat ons ook leiden tot gebed. Wie werkelijk de Schriften open ziet gaan met het oog op het Joodse volk van onze tijd, kan niet anders dan aan de HEERE sme­ken of Hij Zijn beloften aan Israël wil vervullen. En dan kan Israël daarbij geen pleitgrond zijn. Maar wel Gods onbezweken trouw aan Zijn verbondsvolk. Paulus gebruikt in Romeinen 11:28 de mooie uitdrukking ‘beminden om der vaderen wil’. God bemint nog steeds het Joodse volk. Dáárop mogen we pleiten. En op Zijn toezeggingen aan Israël die onberouwelijk zijn (Rom. 11:29). En zo mogen we verwachting hebben voor het Joodse volk!
  3. Als we op deze manier met het OT en met Israël bezig zijn, zullen we ook liefde voor Israël krijgen. Een sterke betrokkenheid op het volk waaraan God zoveel gunsten heeft bewezen. En uit wiens midden de Heere Jezus is voortgekomen wat het vlees aangaat (Rom. 9:5). Zeker, deze liefde maakt niet blind. We zien echt wel dat het Israël van vandaag voor een groot deel van zijn plaats is en niet de HEERE dient zoals Hij dat in Zijn Woord van ons vraagt. Christus is voor veel Joden niet de Persoon die Hij voor hen zou moeten zijn. Velen leven zonder Hem en hebben Hem voor hun behoud niet nodig. Maar juist de liefde voor Israël doet ons des te meer bidden of de HEERE het deksel van het hart wil wegnemen, zodat er ook bij het Joodse volk een hartelijk kennen en erkennen van Christus zal komen tot behoud. We gunnen Gods verbondsvolk zo van harte, dat het in gemeenschap met Christus zal leren leven.

Het resultaat van deze houding

En al deze drie dingen samen mogen dan leiden tot een gestalte waarin we Israël tot jaloersheid mogen verwekken (Rom. 11:14). Er is al vaak opgemerkt, dat het daar in de kerkgeschiedenis bar weinig van gekomen is. We moeten dat helaas met schaamte erkennen. Maar laat het er dan vandaag van mogen komen! Wat zou het heerlijk zijn als we als kerk uit de heidenen het Joodse volk tot zegen zouden mogen zijn!

drs. Kees Droger
Vrede over Israël jrg. 52 nr. 5 (dec. 2008)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel