De zaligheid is uit de Joden


Evangelieverkondiging is in eerste instantie een taak van Israël en geldt als een uiting van verbondsgehoorzaamheid.


Het werk van het Centrum voor Israëlstudies wordt getypeerd met drie kernwoorden: luisteren, dienen en getuigen. In een serie artikelen ga ik in op de historie, theorie en praktijk van het getuigen onder het Joodse volk.

In deze vierde aflevering beantwoord ik de vraag: Wat betekent de komst van Christus voor Gods opdracht aan Israël, namelijk om tot een zegen te zijn voor de volken?

Eén in Christus

In de vorige aflevering hebben we gezien dat God het heil van Jood én heiden op het oog heeft. Abraham en zijn nakomelingen zijn Gods instrument bij het bekendmaken van dat heil. De verbondsongehoorzaamheid van Israël belemmert Gods heilsvoornemen niet. In Christus verzoent God Israëls ongehoorzaamheid en garandeert de vervulling van Zijn verbond met Abraham (zie bijv. Gal. 3:13-14).

Betekent de komst van Christus dat de bijzondere taak van het Joodse volk in het kader van Gods heilsplan is komen te vervallen? En verdwijnt in Christus al het onder­scheid tussen Jood en heiden?

Het antwoord op deze vraag is tweeledig. Ten opzichte van God staan Jood en heiden naast elkaar. Voor zowel Jood als niet-Jood is er alleen heil door het geloof in Jezus Christus. En door het geloof zijn ook niet-Joden geestelijke kinderen van Abraham. ‘Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. (...) Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek. (...) Allen bent u één in Christus. En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht’ (Gal. 3:26-29).

Rehabilitatie

De eenheid in Christus betekent ondertussen — en dat is de andere kant — niet dat alle verschillen komen te vervallen. Ook in het Nieuwe Testament ligt bijvoorbeeld als het gaat om de ontvangst en de verkondiging van het heil, het primaat bij het Joodse volk.

Iets daarvan blijkt uit het leven van Jezus Christus. Naar eigen zeggen is Hij primair gekomen voor de verloren schapen van het huis van Israël (Matth. 15:24). Ondertussen erkent Jezus wel degelijk dat er ook andere schapen zijn. Die behoren niet tot de eigenlijke kudde, maar moeten daar ook aan worden toegevoegd (Joh. 10:16).

De taak om alle schapen (lees: Joden én niet-Joden) toe te voegen aan de kudde legt Christus na Zijn opstanding op de schouders van de twaalf apostelen (een symbool van het volk Israël). Christus rehabiliteert hiermee de eeuwenoude verbondsopdracht van Israël om tot een zegen te zijn voor alle volken. Toegerust met Zijn belofte (Matth. 28:18-20) en vervuld met Zijn Geest trekken deze Joodse mannen er met het Evangelie op uit.

De zendingsopdracht

De opdracht aan de discipelen om het heil aan alle volken te verkondigen, wordt vaak gebruikt om het kerkelijk zendingswerk te funderen. Daar is reden voor. We dienen als niet-Joden echter te beseffen dat de Great Commission (de zendingsopdracht) allereerst is gericht aan de Joodse volgelingen van Jezus.

Dat het primaat bij het Joodse volk ligt, blijkt ook uit de volgorde van het zendings­bevel: ‘te beginnen bij Jeruzalem’ (Luk. 24:47). Jezus’ volgelingen geven hieraan gehoor. ‘God, Die Zijn Kind Jezus heeft doen opstaan, heeft Hem eerst naar u gezonden om u hierin te zegenen’ (Hand. 3:26). De verbondsverdienste van Christus daalt eerst neer op de directe nakomelingen van Abraham.

Nadat Israël zich gezegend weet, komt hun roeping voor de volken in beeld. Het is een principiële volgorde die teruggaat tot de oerbelofte van God aan Abraham: ‘Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen (...) en u zult tot een zegen zijn (...) in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden’ (Gen. 12:2-3).

Eerst voor de Jood

In Romeinen 1:16 deelt Paulus met de lezers een motto voor zijn zendingswerk: ‘Eerst voor de Jood, en ook voor de Griek’ (vgl. Rom. 2:9). Als Jood kent Paulus zijn verbonds­roeping. En ook hij legt het primaat bij het Joodse volk.

Deze volgordelijkheid keert bij Paulus ook terug in de praktijk. In het Bijbelboek Handelingen lezen we steeds weer dat Paulus zich met het Evangelie eerst meldt bij zijn volksgenoten in de synagoge. Pas na volhardend ongeloof en tegenstand, richt hij zich met het Evangelie tot de heidenen.

Het resultaat is dat ook niet-Joden door het Evangelie worden opgeroepen om de God van Abraham, Izak en Jakob te dienen. Het blijkt zelfs dat uitgerekend bij de heidenen een geopende deur wordt gevonden voor het Evangelie (vgl. Hand. 18:9-10).

Tot verwondering en blijdschap van Jezus’ Joodse volgelingen (zie bijv. Hand. 11:18) worden heidenen ‘medeburgers’, ‘huisgenoten’, ‘mede-erfgenamen’ en ‘mede­deel­genoten’ van Gods beloften ‘in Christus’ (Ef. 2:19 en Ef. 3:6). Binnen enkele decennia heeft zelfs de meerderheid van de gelovigen in Jezus Christus een niet-Joodse achtergrond.

Ook uit het voorgaande blijkt dat er alle reden is om de vervangingstheologie te verwerpen (zie aflevering 1). Gelovigen uit de heidenen mogen royaal delen in het heil dat in Jezus Christus via Israël tot ons komt. Van een vervanging van Israël door de kerk is principieel echter geen sprake.

Verbondsautomatisme

Betekent het feit dat de zaligheid uit de Joden is (Joh. 4:22), dat Israël zelf bij voorbaat deel uitmaakt van het heil? Aanhangers van de tweewegenleer (zie aflevering 2) be­antwoorden die vraag positief. Ik deel die opvatting niet.

Bij God bestaat niet zoiets als verbondsautomatisme. Hij verwacht van Israël verbondstrouw. Verbondsautomatisme, het theologisch fundament onder de twee­wegenleer, minimaliseert verbondsontrouw. Een directe consequentie van de twee­wegenleer is ook dat de positie en het werk van Jezus Christus worden miskend.

Jood en niet-Jood nemen onderscheiden posities in het heilsplan van God in. Ook zijn er verschillen als het gaat om de weg tot het heil. Immers, Joden komen in Christus in aanraking met een bekende God. Heidenen worden in Christus geconfronteerd met een tot dan toe onbekende God. Dit doet echter aan het essentiële belang van Jezus voor zowel Jood als heiden geen afbreuk: ‘Niemand komt tot de Vader dan door Mij’ (Joh. 14:6).

Drs. A. Groothedde werkt voor het Centrum voor Israëlstudies in Jeruzalem.

Dit artikel is de vierde aflevering in een serie artikelen over getuigen onder het Joodse volk.

drs. Albert Groothedde
Verbonden jrg. 66 nr. 3 (sep 2022)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden
x