Het begin van Leviticus, een uitnodiging tot lezen

Schriftstudie n.a.v. Leviticus 1:1-9


‘Verzoening’ is een kernwoord in het christelijk geloof. Nu is het opmerkelijk dat tweederde van de plaatsen waar het werkwoord ‘verzoenen’ in de Bijbel voorkomt in het Oude Testament staat. Van het totaal aantal keren dat het zelfstandig naamwoord ‘verzoening’ in de Bijbel voorkomt, staat ongeveer 10% in het Nieuwe Testament.
Men andere woorden: om de betekenis van het kernwoord ‘verzoenen/verzoening’ in het christelijk geloof te ontdekken, hebben we voor een niet gering deel het Oude Testament nodig.
Het Hebreeuwse woord voor ‘verzoenen’ komt in de Thora in totaal 77 keer voor en daarvan 49 keer in Leviticus. Daarom is het merkwaardig dat het boek Leviticus in christelijke kring over het algemeen weinig aandacht ontvangt, terwijl daarin wel opvallend veel het kernwoord van het christelijk geloof voorkomt.

De ontmoetingstent in werking

Aan het eind van het tweede boek van de Thora, Exodus, is de tent der samen­komst, (NBV: ontmoetingstent) gereed. De kunstenaars en bouwlieden hebben hun werk gedaan. Het werk is voltooid.

In het derde boek van de Thora, Leviticus, gaan we de tent der samenkomst in werking zien. Hoe gaat dat nu als God en mens elkaar ontmoeten op de plek die daarvoor speciaal door de HERE is aangewezen?

Geroepen worden als begin van de ontmoeting

Het begint ermee dat de HERE roept. Dat is een veelzeggend begin dat verder reikt dan het boek Leviticus. Niet wij komen op het idee om in beweging te komen en naar de HERE te gaan. God roept, Hij heeft het eerste woord. En dan pas komen wij. Dat laatste is tenminste de bedoeling. Het roepen van God is niet zomaar een roepen in het wilde weg. Het heeft een adres. God roept Mozes.

Dat begin van Leviticus laat meteen de structuur van Gods werk zien door de eeuwen heen. Wat er ook gedacht en gezegd wordt over de mens - dat hij een religieus wezen is en dat de mens op God is aangelegd - echt in beweging komen naar de HERE toe gebeurt pas als een mens geroepen wordt door God zelf. Maar, dat mag er meteen bijgezegd worden, Hij roept dan ook. Daar gebruikt Hij meestal mensen voor. Maar Mozes wordt geroepen door een stem uit de ‘ontmoetings­tent’, de stem van de HERE zelf. En die goddelijke stem uit de tent krijgt nu menselijke taal en klank in de stem van Mozes. Hij krijgt de opdracht om te spreken tegen de Israëlieten.

Naderen

Allerlei situaties van hoe de ontmoeting tussen een mens en de HERE zal plaats­vinden in de ontmoetingstent worden dan aangegeven. “Wanneer iemand onder u de HERE een offergave brengen wil...” Het Hebreeuwse woord dat in de vertaling wordt weergegeven als ‘een offergave brengen’ betekent letterlijk ‘naderen’. Kennelijk kan God niet genaderd worden zonder een offergave te brengen. En zo is naderen al gauw geworden tot ‘een offergave brengen’. Als iemand nadert, dan moet hij dat doen in de vorm van een gave die hij helemaal in vlammen laat opgaan. In die gave brengt een mens iets van zichzelf mee. Het is een persoonlijke uitdrukking van totale overgave. De persoonlijke toenadering krijgt op die manier vorm.

Kan dat zomaar, naderen tot God? Een mens is maar een mens. Er kan schuld zijn en zonde, heel concreet. Als je wat misdaan hebt, kun je dan ook naderen? Dat is toch een belemmering? Zonde maakt toch scheiding tussen God en een mens?

Hoe dat dan moet, daarover wordt verderop in het boek Leviticus gesproken. Allerlei concrete gevallen worden genoemd die een belemmering kunnen zijn om te naderen. Tegelijk wordt dan gezegd wat je moet doen om toch wel te kunnen naderen: “Wanneer er dit..., dan dat...; wanneer er zus..., dan zo...

Maar voordat er iets over concrete zonden en misdaden wordt gezegd, eerst als het ware die nodiging aan het begin. Mens, kom, nader voor Gods aangezicht. En doe het maar zo: met een offergave van het vee, iets van jezelf.

Brandoffer als overgave

Dat wordt in dit hoofdstuk een ‘brandoffer’ genoemd. Het gaat ook helemaal in vlammen op, op de huid na. Zo’n offer is een uiting van totale overgave. Niets van jezelf achterhoudend mag je naderen voor het aangezicht van God.

Het dier moet van het mannelijk geslacht zijn. Hoe je dat ook wendt, draait of keert, in die cultuur was blijkbaar een mannelijk exemplaar meer waard dan een vrouwelijk exemplaar. Aan de andere kant kun je denken: de vrouwelijke exem­plaren waren goed af!

Er mag aan dat mannelijke exemplaar niets mankeren. Puntgaaf moet het zijn. Alleen het beste is goed genoeg voor iets dat de totale overgave aan de HERE moet uitdrukken.

Het doel van dit alles is, dat het God behaagt, dat Hij het goed vindt en aangenaam.

Cultus en profeet

Dat de HERE het offer aanvaardt, spreekt helemaal niet vanzelf. Er kunnen redenen zijn dat je door de HERE niet aanvaard wordt. Het offer kan een mankement vertonen, of de offerhandeling gebeurt niet volgens de voorschriften; er wordt iets nagelaten of juist toegevoegd. Of het offer wordt niet op de juiste tijd gebracht. Dan mag de HERE niet genaderd worden. Dan worden er weer allerlei rituelen beschreven om die onvolmaaktheid ongedaan te maken.

Leviticus heeft het vooral over oneffenheden in de gang van zaken van de ere­dienst, de cultus. De profeten laten zien dat het daarin om het concrete leven van alledag gaat. Het naderen tot God in de eredienst staat in relatie tot het leven met God en de medemensen in de samenleving. Ook al zou je het in de eredienst allemaal volgens de voorschriften doen, maar je hart is er niet bij en je levens­praktijk onder de medemensen is in strijd met Gods bedoelingen, dan is je hele cultus een aanfluiting. Dan roepen de profeten in naam van de HERE: weg met je offers, weg met dat getierelier van de psalmen. Laat je levenswandel goed zijn en kom dan terug. Pas dan kun je naderen. Vergelijk bijvoorbeeld Jeremia 7 en Amos 5.

Het ritueel

Degene die de HERE nadert met een dier moet zijn hand op de kop van het dier leggen. Nu is ‘leggen’ wat te slap uitgedrukt. Het is leunen, zoals je op een stok kunt leunen. De mens die de HERE nadert drukt al leunend zijn hand op de kop van het dier. Het geeft een nauwe relatie aan van de offeraar met het offerdier.

Het gaat in het brandoffer om overgave. Het ritueel van de handoplegging maakt dat nog eens zichtbaar. Het zegt zoveel als: HERE, in dit dier geven we onszelf aan U over.

Nu wordt in vers 4 ook over verzoening gesproken: “Dan zal hij zijn hand op de kop van het brandoffer leggen; zo zal het, hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen.” Dat is wat merkwaardig, want brandoffers hebben eigenlijk niets te maken met zonde of onreinheid die verzoend zou moeten worden. Het is veeleer een uiting van liefdevolle en totale overgave aan Hem wiens goddelijke majesteit ondoorgrondelijk is, en die een mens toch roept. En die mens mag naderen en mag omgaan met deze hoogheilige God, zich koesterend in zijn welbehagen.

Toch wordt hier over verzoening gesproken. Blijkbaar is in het boek Leviticus de gedachte van verzoening zo overheersend, dat hier zelfs het brandoffer ermee verbonden wordt.

Leviticus bij Joden en christenen.

Joden kunnen geen offers meer brengen op de manier zoals in Leviticus wordt beschreven. Ze wachten bij wijze van spreken op de herbouw van de tempel. Maar ze lezen Leviticus wel, en ze zoeken in praktijk te brengen waar het in het boek Leviticus ten diepste om gaat: de omgang met de Here God.

Christenen brengen ook geen offers meer op de manier zoals beschreven in Leviticus. Ze hebben genoeg aan het ene offer van Jezus Christus op Golgotha. Sindsdien lezen ze Leviticus niet of nauwelijks meer. Dat is wel opmerkelijk. Misschien hebben ze elkaar wel nodig. Joden zouden christenen kunnen leren om Leviticus weer te lezen. Het zou wel eens verhelderend kunnen zijn voor het verstaan van het offer van Christus. En christenen zouden, al lezend uit Leviticus, iets kunnen zeggen van Christus en zijn offer. Dat is echte dialoog.

Leviticus is het waard om gelezen te worden

Drie dingen wil ik noemen waarom het waard is dat christenen met het boek Leviticus bezig zijn.


1. De diepe en veelzijdige betekenis van het offer van Christus kan uit de verschil­lende offers die in dit boek beschreven worden, ontdekt worden. Elk offer in dat boek laat bepaalde aspecten zien die als het ware ook terug te vinden zijn in dat ene offer van Christus.


2. Ook al hoeven christenen geen offers meer te brengen zoals beschreven in Leviticus, die uitnodiging om de HERE te naderen, om met Hem om te gaan, blijft overeind staan. En dat gaat ook bij ons toch niet zonder offer. Wij mogen de HERE naderen om Jezus’ wil. Zijn offer geeft ons vrijmoedigheid om te naderen met het gebed, dat de HERE ons zal aanvaarden, om Jezus’ wil. Zijn offer wordt in het Nieuwe Testament omschreven met een terminologie die ontleend is aan o.a. Leviticus. Bijvoorbeeld in Efeziërs 5:2, waar gesproken wordt over Christus die “Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk.” Zie o.a. Leviticus 1:9.


3. Op grond van het offer van Christus mag een mens in het volste vertrouwen ook zichzelf geven aan deze HERE. Hij mag zijn leven in dienst stellen van deze God met alle gaven die hij heeft gekregen. En dan ook met die instelling: dat alleen het beste goed genoeg is voor de HERE. Ook dat wordt aangegeven met een termino­logie die ontleend is aan bijvoorbeeld Leviticus. Ik noem Romeinen 12:1 en 2:

“Ik vermaan u dan, broeders,
met beroep op de barmhartigheden Gods,
dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer:
dit is uw redelijke eredienst.
En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld,
maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken,
opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is,
het goede, welgevallige en volkomene.”

J. Groenleer
Vrede over Israël jrg. 55 nr. 1 (jan. 2011)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel