Tempel, synagoge en kerk

Impressies van een Joods-christelijke ontmoeting

In de tijd van het Oude Testament kreeg de tempel een steeds grotere plaats in de dienst aan de levende God. God maakt zijn volk duidelijk dat Hij in het bijzonder op één unieke plaats aanbeden wil worden; dáár wil Hij wonen te midden van zijn volk.

Hoe kon de dienst aan de heilige God voortgang vinden, toen de tempel er niet meer was? In de tijd van de ballingschap was er een sterke verwachting, dat de tempel herbouwd zou gaan worden. Dat is direct na de ballingschap ook gebeurd. Hoe is dat echter gegaan nadat de tempel opnieuw werd verwoest, door de Romeinen in het jaar 70 na Chr.? Welke plaats heeft de tempel nog in het huidige Jodendom? En op welke manier is het verdwijnen van de tempel theologisch verwerkt in het christendom?

Over die vragen ging het driedaags studieseminar dat het Centrum voor Israëlstudies samen met het Schechterinstituut in Jeruzalem organiseerde in juni van het vorige jaar. Het Schechterinstituut behoort tot de conservatieve beweging in het Jodendom en heeft een eigen rabbijnenopleiding. Het was bijzonder dat christelijke theologen en predikanten, onder meer uit de Christelijke Gereformeerde Kerken en uit Apeldoorn, samen met rabbijnen en rabbijnen in opleiding intensief met elkaar in gesprek konden zijn over de dienst aan God en de — al of niet blijvende — plaats van de tempel daarin. Hier een aantal impressies van dit seminar.

Continuïteit en discontinuïteit in het Nieuwe Testament

Prof. dr. G.C. den Hertog had een inbreng in het seminar van christelijke zijde. Hij liet onder meer zien, dat de eerste christenen zoals al hun volksgenoten naar de tempel bleven gaan. Dat verbaasde de Joodse deelnemers aan het gesprek. We lazen Handelingen 3:1-10, waarin beschreven wordt hoe Petrus en Johannes op het uur van het gebed opgingen naar de tempel. Er kwam een vraag van een van de rabbijnen over de manier waarop men deze gang naar de tempel beleefd zal hebben. Wellicht ging men daar toch met andere bedoelingen heen, dan hun Joodse volksgenoten die niet in Jezus als de Messias geloofden? Daarover spreekt Lucas niet in dit gedeelte, wel geeft Handelingen een en andermaal aan, dat voor de eerste christenen de gang naar de tempel vanzelfsprekend bleef en dus ook van belang werd geacht.

Den Hertog bracht ook een ander aspect uit het Nieuwe Testament naar voren. In Hebreeën 10:1-18 wordt het verzoeningswerk van Christus getekend als vervulling van de dienst van de priesters in de tempel. Dat wil zeggen, dat God zelf in en door de dienst van Jezus Christus als Hogepriester, de beloften die in de oudtestamentische priesterdienst worden aangeduid, waar maakt. De wijze waarop de Brief aan de Hebreeën Grote Verzoendag in Christus vervuld ziet wordt vaak gezien als een vorm van ‘vervangingstheologie’. Het oogmerk van de schrijver van deze brief zou zijn geweest om te onderstrepen dat de tempel afgedaan zou hebben en altijd niet meer dan een ‘schaduw’ was van wat komen zou. In de Brief van Barnabas uit de tweede eeuw worden motieven uit de Brief aan de Hebreeën in die zin overgenomen. Den Hertog onderstreepte dat de Brief aan de Hebreeën nergens negatief spreekt over het Joodse volk of hun leiders en evenmin over de offerdienst. Op een wijze die in het toenmalige Jodendom als volstrekt valide gold betoogt de schrijver van deze brief dat het aäronitisch priesterschap en ook Grote Verzoendag wordt overstegen door het priesterschap naar de orde van Melchizedek en het offer van Christus. De spits van het betoog in deze brief is niet een depreciatie en afschaffing van de dienst in tabernakel en tempel, en laat ruimte voor een voortgaande betrokkenheid van Joodse christenen bij de eredienst in de tempel.


Dat betekent dat er met betrekking tot de tempel kennelijk een element van continuïteit en van discontinuïteit beleefd werd door de eerste discipelen. Zij bleven als Joodse volgelingen van Jezus naar de tempel gaan en tegelijk wisten ze van de vervulling van de tempeldienst, die voor hen geen afschaffing van de betekenis ervan betekende, maar hoop inhield voor de toekomst. Uit het gesprek hierover kwam scherp het verschil naar voren tussen de christelijke en de Joodse visie op de tempel. De Joodse gesprekspartners vroegen zich af hoe het mogelijk is dat het offer van één mens in de plaats kan komen van alle offers. Door de opzet van het seminar was het mogelijk te komen tot een existentiële uitwisseling over de kern van het christelijk geloof. Er was werkelijke belangstelling om te vernemen, wat dit eenmalige van het werk van Christus zoals het in Hebreeën beschreven wordt, voor ons betekent.

Tegelijk gebeurde er meer, dan het uittekenen van verschillen. Omdat de notie van vervulling geen afschaffing betekent, konden we ook intensief spreken over de blijvende betekenis van de tempeldienst zoals die in het Oude Testament beschreven wordt, en het aspect van verwachting dat ook voor ons in deze gedeelten aanwezig blijft. Op die manier was er niet alleen afstand. Wij konden in het lezen van de teksten over de tempeldienst ook dicht bij elkaar staan in de hoop die vanuit deze teksten naar ons toekomt. Wij herkenden op die wijze in onze gesprekken ook zelf iets van de continuïteit naast de discontinuïteit uit de teksten die we lazen.

Vijf reacties op het verlies van de tempel in het Jodendom

Van Joodse zijde werd uitgelegd hoe het verlies van de tempel in het Jodendom is verwerkt. Prof. dr. D. Golinkin liet zien dat er minstens vijf verschillende manieren zijn waarop dat is gebeurd.

  • In de eerste plaats is er de reactie van verdriet en depressie. Daarin wordt uitgedrukt, dat nu de tempel als onderpand van Gods aanwezigheid er niet meer is, alleen God zelf de hoop kan zijn voor zijn volk (Sota 9:15).
  • Vervolgens zijn er tekenen en rituelen, waardoor deze rouw in het dagelijkse leven wordt binnengebracht. Er wordt niet voortdurend gerouwd, maar wel op gezette tijden en bij specifieke gelegenheden (Baba Bathra 60b). Zo wordt ter herinnering aan de verwoesting van de tempel van elk huis dat door een gelovige Jood gebouwd wordt, een stukje muur niet gepleisterd, bij een huwelijk wordt een glas gebroken waarbij men met Psalm 137 bidt dat men Jeruzalem niet zal vergeten, enz.
  • Een derde reactie op de verwoesting van de tempel is de alternatieve dienst aan God in de studie van de Thora, de gebeden en het doen van barmhartigheid. In feite ligt hier een belangrijke reden dat het Jodendom na de verwoesting van de tempel theologisch — als Jodendom — kon overleven, omdat er binnen de stroming van de Farizeeën al belangrijke aanzetten waren gegeven, om elementen uit de tempeldienst in te dragen in de dagelijkse dienst in de synagoge en het gewone leven buiten de tempel. Zo zijn de gebeden in de synagoge gestructureerd aan de hand van de offers die in de tempel gebracht werden, de uren van het gebed zijn dezelfde als de uren waarop geofferd werd, en in de inhoud van de gebeden wordt dat ook verwoord. Bij de profeten zijn al aspecten van deze ontwikkelingen waar te nemen, zoals bij Hosea die sprak over de gebeden als de ‘varren’ of ‘offerstieren’ der lippen (Hos. 14:3). Kennelijk was die vergelijking al bekend voor de tijd van de verwoesting van de tempel. Door de Farizeeën is dit theologisch verder uitgewerkt. Juist die stroming kon dan ook na de verwoesting van de tempel richting blijven geven in het Jodendom. De aanzetten daartoe waren evenwel al eerder aanwezig.
  • Golinkin wees ten vierde op een aantal rabbijnse beslissingen die gemaakt werden, om de dienst aan God ook na de verwoesting van de tempel doorgang te laten vinden in de synagoge. Met name R. Jochanan ben Zakkai en het door hem geleide sanhedrin in Jabne hebben hierin een belangrijke functie gehad. Verschillende gebruiken die waren voorbehouden aan de tempel, mochten door die beslissingen ook worden uitgevoerd in de synagoge, zoals het blazen op een ramshoorn en het zwaaien met een loelav op het Loofhuttenfeest. Uiteraard bleef het Jodendom verstoken van het belangrijkste wat in de tempel centraal stond: de offerdienst zelf. Maar door een aantal zaken van de tempel naar de synagoge te verplaatsen, kon de synagogedienst sterker als vervanging van de tempeldienst worden beleefd.
  • Daar tegenover wees Golinkin op een vijfde reactie, namelijk die van Raba. Hij heeft verdedigd dat de studie van de Thora voldoende is en men geen vervanging meer hoeft te zoeken van de tempeldienst. Deze houding van Raba was onder meer bedoeld als rem op het verlangen de tempel te herbouwen, dat kennelijk hier en daar kon opleven.

Toch met de tempel verbonden

Ondanks deze stevige theologische verankering van de dienst aan God zonder tempel, is in de synagogale gebeden de gerichtheid op Jeruzalem — in het bijzonder op de plaats waar de tempel gestaan heeft — blijven bestaan. De gebeden om de herbouw van Jeruzalem en de tempel hebben een plaats in het gebedenboek gekregen en behouden. Er kwam een regel dat synagogen buiten Israël gebouwd moesten worden in de richting van het heilige land, in Israël in de richting van Jeruzalem en in Jeruzalem in de richting van de tempelberg. Zelfs in het gebed na de maaltijd — buiten de synagoge dus — wordt elke dag gebeden om de herbouw van Jeruzalem: “Erbarm U, HERE onze God, over Israël uw volk; over Jeruzalem, uw stad; over Sion, de plaats van uw heerlijkheid... En wil Jeruzalem herbouwen, de heilige stad, spoedig in onze dagen. Gezegend zijt Gij, HERE, die in uw barmhartigheid Jeruzalem herbouwt, amen”. De plaats waar God wilde wonen te midden van zijn volk blijft centraal staan in de hele geloofsbeleving en direct daarmee verbonden is de verwachting dat dat opnieuw zichtbaar gestalte zal krijgen.

Uit de gesprekken tijdens het seminar bleek, dat men zich in deze gebeden niet zozeer richt op een concrete herbouw van de tempel, maar wel op het ingrijpen van God, die zijn koningschap op een geheel nieuwe manier gestalte zal geven en toch verbonden blijft men zijn specifieke verbondenheid met die ene plaats. Daarbij ziet men steevast een belangrijke rol weggelegd voor de gebeden zelf. Eén van de sprekers gaf zelfs aan, dat de tempel niet zozeer voorwaarde van ons gebed is, maar eerder resultaat ervan. Hij verwees daarbij op de profetie van Zacharia. Deze profeet heeft duidelijk gemaakt dat als wij niet gehoorzaam zijn, de tempel opnieuw verwoest zal worden. Zelfs de tempel vermocht het volk niet bij God te houden. Uiteindelijk zal God zijn tempel schenken aan een volk dat Hem wel dient. Daarom is er in het Jodendom aan de ene kant een theologische ondervanging van het verdwijnen van de tempel, terwijl er tegelijkertijd een enorm verlangen naar die tempel blijft bestaan.

Structuurverschillen en herkenning

Uit deze impressies blijkt hoe er een lijn loopt van de tempel naar de synagoge en van de tempel naar de christelijke kerk. In beide lijnen is sprake van continuïteit, discontinuïteit en verwachting. In het Jodendom wordt daarbij een veel grotere plaats toegekend aan het gebed en de eigen gehoorzaamheid, dan het geval is bij hen die Jezus Christus als Hogepriester erkennen. Naast enkele structurele overeenkomsten wordt dan ook een fundamenteel verschil zichtbaar. Dat is theologisch onder een noemer te brengen: terwijl christenen de aspecten van heiliging en gehoorzaamheid beleven in het grotere kader van de in Christus aangebrachte verzoening, wordt de verzoening in het Jodendom in het grotere kader van de heiliging geplaatst (vgl. de weergave van de ontmoeting tussen L. Mock en J. Hoek in M.C. Mulder en A. Noordegraaf, red., Wees Heilig. Joden en christenen luisteren naar Leviticus 19, Zoetermeer 2009, 167,168).

Het waardevolle van de ontmoeting die tijdens het seminar plaatsvond, lag volgens de deelnemers evenwel niet zozeer in het herontdekken, verkennen en eventueel bevestigen van structurele overeenkomsten en verschillen, ofschoon deze uiteraard stevig aan de orde dienden te komen om tot een echte uitwisseling te komen. Het meest waardevolle werd echter ervaren in de ontmoeting zelf. Daarin vond een persoonlijk getuigenis plaats van de manier waarop de dienst aan God beleefd wordt en de schriften daarbij open gaan. Er was meer herkenning op het vlak van deze beleving, dan de deelnemers aan de ontmoeting aanvankelijk verwachtten.

Blijvende betekenis van de tempel?

In de doordenking aan christelijke zijde na de conferentie, hebben we onszelf afgevraagd op welke manier het aspect van verwachting die uit de teksten rondom de tempeldienst spreekt, zoals het uitzien naar een plaats waar God woont te midden van zijn volk, onder ons een plaats heeft. Het gevaar is niet denkbeeldig dat door een spiritualiserende opvatting van de dienst van Christus in de hemel, de teksten rond de tempel in feite niet meer functioneren en het aspect van continuïteit zoals deze in het Nieuwe Testament tot ons komt, uit onze aandacht verdwijnt. Daarmee zal de concreetheid van de dienst aan God op aarde en de verwachting van de volkomen vervulling daarvan, vervagen. De plek die die verwachting blijft houden in het Jodendom is daarom voor de kerk nog steeds van betekenis.




Dit artikel verscheen eerder in TUA Inzicht, het studentenmagazine van de Theologische Universiteit Apeldoorn.

drs. Michael Mulder
Vrede over Israël jrg. 55 nr. 3 (juni 2011)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel